ECLI:NL:TADRAMS:2022:227 Raad van Discipline Amsterdam 22-175/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:227 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-11-2022 |
Datum publicatie: | 11-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-175/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft onvoldoende distantie betracht ten opzichte van zijn cliënt en is onvoldoende terughoudend geweest in het doen van uitlatingen over klaagster en hij heeft zonder medeweten en toestemming van klaagster met de minderjarige zoon van klaagster gesproken. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Gelet op het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder zal de raad in dit geval volstaan met het opleggen van een waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 november 2022
in de zaak 22-175/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1556750/EJH/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlage van klaagster aan de raad van 1 april 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en de cliënt van verweerder (hierna: de man) zijn gehuwd geweest
en hebben samen een zoon (hierna: de zoon), over wie zij beiden het gezag hebben.
Het hoofdverblijf van de zoon was bij klaagster, maar sinds mei 2021 verbleef de zoon
bij de man.
2.3 Op 6 oktober 2021 heeft bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch de mondelinge behandeling
plaatsgevonden van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling
en uithuisplaatsing van de zoon. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
staat onder meer dat verweerder het volgende naar voren heeft gebracht:
“Een enorm verhaal van de moeder. Wat mij opvalt en ik hoop u ook is opgevallen is
de overvloed aan medische stukken. Dat is juist ook het probleem en mogelijk ook van
de moeder. [De zoon] wordt al jarenlang aangepraat dat hij een patiënt is. Hij is
niet meer dan een kasplantje. Ik denk dat hier hele andere problematiek aan de hand
is bij moeder: Münchhausen-by-proxy. (…) Dat zie je weinig: dat een kind met deze
zorgen niet naar school gaat. Ik zie hier zelfs een stukje psychische mishandeling
in.”
2.4 Bij beschikking van 20 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zoon onder toezicht
van Stichting Jeugdbescherming gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing van
de zoon verleend bij de man.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021 ten onrechte
gesteld dat klaagster mogelijk problemen gerelateerd aan het syndroom Münchhausen-by-
Proxy zou hebben.
b) Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021 ten onrechte
gesteld dat klaagster de zoon psychisch zou hebben mishandeld.
c) Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021 onjuiste
uitspraken gedaan over de behandeling en (psychische) toestand van de zoon.
d) Verweerder heeft zonder toestemming van klaagster gesprekken gevoerd met de
zoon.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij.
Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in
artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij
diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt
haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen
waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking
van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de
onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten
over de wederpartij van zijn cliënt.
5.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid
worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen
spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De in dit verband
door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het
doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als
kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen.
Klachtonderdelen a), b) en c)
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en zien
op hetgeen verweerder tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021 over klaagster
en de zoon zou hebben gezegd.
5.4 Verweerder voert aan dat hij niet heeft gesteld dat er bij klaagster sprake
is van het syndroom Münchhausen-by-Proxy. Hij heeft slechts in algemene bewoordingen
opgemerkt dat hier mogelijk sprake van zou kunnen zijn, althans dat het hieraan doet
denken. Verweerder heeft zich deze opmerking gepermitteerd naar aanleiding van de
gesprekken die hij met de man heeft gehad en het feit dat de man dit jaren geleden
al met klaagster heeft besproken. Gebleken is dat bij de zoon alle omtrent zijn psychisch
welbevinden door klaagster geuite vermoedens, veronderstellingen en angsten zich niet
hebben bewaarheid. Gelet hierop heeft verweerder namens de man aangevoerd dat een
gedeelte van het probleem mogelijk bij klaagster ligt. Verweerder kan het zich niet
herinneren dat hij heeft gezegd dat klaagster de zoon psychisch heeft mishandeld,
aldus verweerder.
5.5 De raad overweegt als volgt. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
op 6 oktober 2021 staat dat verweerder heeft gezegd dat hij denkt dat er hele andere
problematiek bij klaagster aan de hand is, namelijk Münchhausen-by-Proxy, en dat hij
een stukje psychische mishandeling ziet. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder
hiermee onbetamelijk en niet professioneel gehandeld door onvoldoende afstand te houden
van het standpunt van zijn cliënt. Het had op de weg van verweerder gelegen om duidelijk
te maken dat het ging om het standpunt van zijn cliënt en niet om zijn eigen standpunt,
zeker gelet op de ernst van de beschuldigingen. Dat heeft hij niet gedaan en dat valt
hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook gegrond.
Dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling onjuiste uitspraken heeft gedaan
over de behandeling en (psychische) toestand van de zoon volgt niet uit het proces-verbaal
en heeft klaagster verder niet geconcretiseerd en onderbouwd. Klachtonderdeel c) is
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.6 Verweerder erkent dat hij twee keer met de zoon heeft gesproken. De zoon is
twee keer onaangekondigd meegekomen met de man naar het kantoor van verweerder. Tijdens
het maken van koffie heeft verweerder ongeveer 10 minuten met de zoon gesproken. Verweerder
heeft de zoon toen onder meer gevraagd waarom hij was weggelopen en hoe hij het bij
zijn vader vindt. Verweerder vond het nuttig en waardevol om het verhaal van de zoon
te horen en ziet hierin geen klachtwaardig handelen. Eerder een zorgvuldig handelen
waardoor hij met overtuiging het standpunt van de man naar voren heeft kunnen brengen
zonder bang te hoeven zijn de belangen van de zoon onbedoeld te beschadigen, aldus
verweerder.
5.7 De raad overweegt als volgt. Het Hof van Discipline heeft in zijn beslissing
van 19 juni 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:102, waarin de verwerende advocaat een ex-echtgenote
had bijgestaan in diverse procedures over de minderjarige kinderen, overwogen dat
de advocaat van één van de echtgenoten grote terughoudendheid moet betrachten bij
het in gesprek gaan met een kind van partijen reeds vanwege de precaire situatie die
vaak aan een echtscheiding eigen is en omdat het kind niet ‘een speelbal’ tussen partijen
(en hun advocaat) mag worden. Van de advocaat mag worden verlangd zich in beginsel
te onthouden van het zelf zoeken van contact met het kind of van het zoeken van contact
op aandringen van zijn cliënt en zich in het bijzonder te onthouden van contacten
die de minderjarige zoekt op aandringen van de cliënt van de advocaat, aldus deze
beslissing.
5.8 Vast staat dat verweerder twee keer met de zoon heeft gesproken zonder medeweten
en instemming van klaagster in aanwezigheid van de man. De zoon was toen 14 jaar oud.
De raad is, alle omstandigheden in aanmerking genomen en gelet op de hiervoor in 5.7
genoemde uitgangspunten, van oordeel dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Vanwege de lopende kwestie die ten tijde van de gesprekken speelde
waarbij overduidelijk sprake was van kindproblematiek, had verweerder van een gesprek
met de zoon moeten afzien. Dat geldt temeer nu verweerder op de zitting van de raad
heeft toegelicht dat hij de zoon onder meer heeft gevraagd naar het feit dat hij van
het huis van klaagster was weggelopen en hem heeft gevraagd hoe hij het bij zijn vader
vond. Dat zijn onderwerpen die van belang waren bij het verzoek om ondertoezichtstelling
en uithuisplaatsing. Daarbij komt nog dat verweerder klaagster niet in kennis heeft
gesteld van het feit dat hij met de zoon heeft gesproken, laat staan dat hij daarvoor
toestemming aan klaagster heeft gevraagd. Klachtonderdeel d) is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft onvoldoende distantie betracht ten opzichte van zijn cliënt
en is onvoldoende terughoudend geweest in het doen van uitlatingen over klaagster
en hij heeft zonder medeweten en toestemming van klaagster met de minderjarige zoon
van klaagster gesproken. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Gelet op het blanco
tuchtrechtelijke verleden van verweerder zal de raad in dit geval volstaan met het
opleggen van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en d) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 november 2022