ECLI:NL:TADRAMS:2022:224 Raad van Discipline Amsterdam 22-768/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:224
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 11-11-2022
Zaaknummer(s): 22-768/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; niet-ontvankelijk, omdat de klacht buiten de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is ingediend.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 november 2022
in de zaak 22-768/A/A 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
       
verweerder
gemachtigde: mr. P.C.J. Twaalfhoven 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 september 2022 met kenmerk 2022-1722719/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder is in 2016 door de rechtbank benoemd tot één van de curatoren in het faillissement van een investeringsmaatschappij (hierna: de investeringsmaatschappij). Verweerder en de toenmalige andere curator zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als: de curatoren.  
1.2    De curatoren hebben beslag gelegd op de aandelen in een onroerend goedvennootschap (hierna: de vennootschap) van een aansprakelijk gestelde bestuurder van de investeringsmaatschappij tot zekerheid van een vordering uit hoofde van onbehoorlijk bestuur. 
1.3    Enkele dagen na het leggen van het beslag zijn alle onroerende zaken door de vennootschap aan klager geleverd, waardoor het beslag op de aandelen waardeloos was geworden. 
1.4    Bij e-mail van 19 februari 2018 heeft de advocaat van de curatoren aan de advocaat van de aansprakelijk gestelde bestuurder verzocht om informatie te verschaffen over - onder meer - de waarde van de onroerende zaken die aan klager geleverd waren. 
1.5    In zijn reactie van 28 februari 2018 heeft de advocaat van de aansprakelijk gestelde bestuurder geschreven dat zijn cliënt contact heeft gehad met klager en de vragen aan hem heeft voorgelegd. In een bij die e-mail gevoegd bestand heeft klager geantwoord op vragen van de curatoren. Naar aanleiding van de vragen terzake de waarde van de onroerende zaken heeft klager laten weten  dat de stukken van hem privé zijn en dat deze de curatoren niets aangingen.
1.6    Op 30 juli 2018 hebben de curatoren vervolgens telefonisch een tweetal Haagse makelaars benaderd om een opgave te krijgen van de kosten van een zogenaamde geveltaxatie voor de onroerende zaken. De curatoren hebben geen opdracht gegeven tot taxatie.  
1.7    Klager heeft op 30 juli 2018 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Hij heeft de advocaat van de curatoren (tevens kantoorgenoot van verweerder) gesproken en zijn beklag gedaan over de offerteverzoeken van de curatoren. Verweerder heeft na dit telefoongesprek klager bij e-mail van 1 augustus 2018 uitgelegd dat de curatoren belang hadden bij deze offerteverzoeken en klager nogmaals in de gelegenheid gesteld om zelf de gegevens (binnen zeven dagen) aan te leveren. 
1.8    Bij brief van 2 augustus 2018 heeft de advocaat van klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. 
1.9    Op 25 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder in zijn hoedanigheid van curator onrechtmatig te hebben gehandeld jegens klager. 
2.2    Ter toelichting van zijn klacht heeft klager gesteld dat verweerder zeer ondoordacht en onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder hem hiervan in kennis te stellen diverse Haagse taxateurs opdracht te verstrekken of op zijn minst actie te ondernemen om opdracht te verstrekken tot taxatie van het vastgoed. Klager, die geen partij is in het faillissement, is al sinds 1996 werkzaam in de Haagse vastgoedbranche. Door de actie van verweerder is het door hem zorgvuldig opgebouwde vertrouwen geschonden en is zijn reputatie beschadigd. Hij wordt tot op de dag van vandaag nog geregeld met de kwestie geconfronteerd. De aanhoudende kwestie is voor klager reden om dit nu met deze klacht halt toe te roepen. 


3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van faillissementscurator. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Ontvankelijkheid klacht 
4.2    De voorzitter dient allereerst te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. 
4.3    Op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 
4.4    De voorzitter stelt op grond van de gedingstukken vast dat klager op 30 juli 2018 op de hoogte is geraakt van het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft immers - nadat hij had vernomen over de offerteverzoeken van de curatoren aan een tweetal Haagse makelaars - dezelfde dag contact met het kantoor van verweerder opgenomen. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dan ook in ieder geval op 30 juli 2018 aangevangen.  Klager heeft echter pas op 25 januari 2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend en daarmee ruimschoots buiten de vervaltermijn van drie jaar. 
4.5    De uitzondering van artikel 46g lid 2 Advocatenwet is niet van toepassing omdat de gevolgen van verweerders handelen niet (redelijkerwijs) pas na ommekomst van de termijn van drie jaren bekend zijn geworden. Klager heeft immers zelf gesteld dat hij onmiddellijk de gevolgen ondervond van verweerders handelen en dat hij daarom direct contact had opgenomen met verweerder. Bovendien heeft klager gesteld dat hij tot op de dag van vandaag doorlopend de gevolgen ondervindt van verweerders handelen. Tot slot is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend.
4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk. 

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022. 


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 7 november 2022