ECLI:NL:TADRAMS:2022:218 Raad van Discipline Amsterdam 22-745/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:218 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-10-2022 |
Datum publicatie: | 08-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-745/A/A |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk niet-ontvankelijke klacht van een voormalig advocaat over een voormalig advocaat. De gedragingen hebben plaatsgevonden nadat verweerder zich als advocaat had uitgeschreven, zodat het in de Advocatenwet neergelegde tuchtrecht niet van toepassing is. Bovendien betreft het een civiele kwestie tussen klager en verweerder, waarvoor het tuchtrecht niet bedoeld is. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 oktober 2022
in de zaak 22-745/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 september 2022 met kenmerk 1904117/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is van 2019 tot 2021 werkzaam geweest als advocaat-stagiair bij een
advocatenkantoor in Amsterdam. Dat advocatenkantoor was gevestigd in hetzelfde pand
als waar verweerder als advocaat kantoor hield. Verweerder heeft als advocaat zaken
behandeld naar aanleiding van doorverwijzingen van Stichting Woon! en heeft klager
daarbij voor werkzaamheden ingeschakeld.
1.2 Klager is eind 2020/begin 2021 vertrokken bij het kantoor en is inmiddels geen
advocaat meer. Verweerder heeft zich per 1 januari 2022 uitgeschreven van het tableau
en is sindsdien geen advocaat meer.
1.3 Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant,
als volgt bericht:
“(…) Volgens mijn administratie zijn twee zaken die financieel tussen ons nog afgewikkeld
moeten worden. Namelijk:
1. de kwestie m.b.t. de stichting Woon!
2. de bezwaarprocedure op toevoeging waarin ik voor jou opgetreden heb en wij de
afspraak gemaakt hadden dat ik de eigen bijdrage en toevoeging zou krijgen.
Heb jij een voorstel hoe wij dit het beste kunnen afronden?
Langs deze weg wil ik je overigens nogmaals bedanken voor al onze fijne gesprekken
en al je begeleiding m.b.t. het huurrecht. Het is jammer dat ik je rol binnen de Stichting
Woon! uiteindelijk niet over heb kunnen nemen/een soortgelijke rol op mij heb kunnen
nemen maar aan jou inzet om dat te bereiken heeft het zeker niet gelegen. (…)”
1.4 Bij e-mail van 8 februari 2022 heeft verweerder klager, voor zover relevant,
als volgt geantwoord:
1.5 “(…) Ik vind het heel jammer dat het zo gelopen is. Ik had je graag gegund
dat je een mooie praktijk had kunnen opbouwen. Ik heb er inderdaad van mijn kant ook
de nodige moeite voor gedaan. Het is helaas niet gelukt. Dat is erg jammer. Maar dat
is niet anders. Je hebt er voor gekozen om ermee te stoppen.
Inmiddels ben ik geen advocaat meer. Ik heb al mijn zaken afgewikkeld. Alles zit nu
in archief. Ik heb de zaken waar jij bij betrokken bent geweest, ook afgelegd. Ik
kan er ook geen beeld meer van maken of er iets met jou afgerekend moet worden. Ik
denk dat, als er al sprake komt van afrekening, dit in ieder geval richting de Stichting
Woon moet gaan. Ik heb uitsluitend bemiddeld. Ik acht mezelf niet aansprakelijk. Ik
heb ook geen toevoegingen gedeclareerd in zaken die jij gedaan hebt. In die gevallen
waarin jij bestuursrecht hebt overgenomen van mij, heb ik ook geen toevoegingen gehad.
Daar kan ik dus ook niets op afrekenen. Ik kan me verder ook niet herinneren dat jij
een behandeling van een bezwaarschrift van mij overgenomen hebt. Ik acht het niet
onmogelijk, maar dan moet je me toch uitleggen in welke zaak dat is geweest. Dat weet
ik gewoon niet meer. En verder denk ik dat ik toch ook de nodige tijd aan jou besteed
heb. Dat is voor verrekening vatbaar. (…)”
1.6 Bij e-mail van 16 februari 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant,
als volgt geantwoord:
“(…) Ik zal van het weekend in mijn archieven duiken en het je dan laten weten wat
er met betrekking tot de Stichting nog mogelijk openstaat. (…)”
1.7 Bij e-mail van eveneens 16 februari 2022 heeft klager verweerder verder nog
het volgende bericht:
“(…) In aanvulling op onderstaande hierbij (* bijgaand) alvast jouw e-mail daarin
het verzoek om een rekening te sturen voor € 1075,39. Dit is het enige dat tussen
ons nog openstaat. Dit valt nergens mee te verrekenen - nog daargelaten dat je niet
opeens rauwekelijk en 2 jaar na dato kunt vragen om geld voor begeleiding én zonder
daarbij ook nog eens rekening te houden wat jij mij dan eventueel verschuldigd zou
zijn (wat vele malen hoger zou zijn).
Aan jou het verzoek om voornoemd bedrag zo spoedig mogelijk naar de bij jou bekende
zakelijk rekening van mij over kunnen maken? (…)”
1.8 Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft verweerder klager als volgt geantwoord:
“(…) Dank voor je bericht. Nu weet ik tenminste waar het om draait en kan ik het nazoeken.
Maar ik wil wel graag een officiële rekening. Als ik ga betalen moet ik een betaling
verwerken in de nasleep van mijn kantoor. Graag je bankrekeningnummer vermelden en
aangeven om welke zaak het gaat en welke werkzaamheden je daarvoor hebt verricht.
Wat de Stichting Woon betreft, ik kan je absoluut niet garanderen dat de Stichting
Woon bereid is om nog nabetalingen te doen. Ik zal je berekeningen natuurlijk correct
aanbrengen bij hen. Maar uiteindelijk beslist
T(…) D(…) over uitbetaling. En gezien het incident wat we met hem gehad hebben, ben
ik bang dat hij niet staat te springen. Maar ik zal mijn best doen. En nogmaals: ik
acht mijzelf persoonlijk niet aansprakelijk voor de betalingen van de Stichting Woon.
En ik wil graag dat je aan mij bevestigt dat je het daarmee eens bent. (…)”
1.9 Bij e-mail van 29 maart 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant,
het volgende meegedeeld:
“(…) In totaal gaat het (…) om 3x een eigen bijdrage van € 148,- oftewel een totaal
van € 444.
Wat betreft je verzoek om te bevestigen dat je niet aansprakelijk bent voor de betalingen
hiervan. Zoals jij het altijd mooi omschreef, onzin! Hoewel het m.i. voor zich spreekt
dat je niet kan garanderen dat de Stichting Woon! bereid is te betalen, staat hier
tegenover dat het eveneens voor zich spreekt dat ik niet kan bevestigen dat jij persoonlijk
niet aansprakelijk bent voor de betalingen van de Stichting Woon. De enige reden dat
ik met de Stichting Woon! te maken heb gehad is omdat jij aangaf dat je ermee ging
stoppen en ik je spreekuren over zou kunnen nemen. (…) En in de zaken waarin reeds
gefactureerd is, heb ik jou de factuur voor mijn werkzaamheden gestuurd. Jij hebt
op jouw beurt naar alle waarschijnlijk de Stichting gefactureerd. Of de Stichting
nu al dan niet betaalt is echter een aangelegenheid tussen jou en de Stichting, en
niet zoals je (…) suggereert tussen mij en de Stichting. Jij bent mijn aanspreekpunt
voor de betalingen. (…) De enige reden dat ik doorverwijzingen van de Stichting Woon!
heb kunnen behandelen is omdat jij aangaf dat je ermee ging stoppen en ik je spreekuren
over zou kunnen nemen. (…) En ik heb telkens jou de factuur gestuurd, en jij hebt
op jouw beurt de Stichting gefactureerd. Of de Stichting al dan niet betaalt is derhalve
een aangelegenheid tussen jou en de Stichting en niet tussen mij en de Stichting.
(…)”
1.10 Bij e-mail van 19 april 2022 heeft klager verweerder verzocht om op zijn e-mail
van 29 maart 2022 te reageren.
1.11 Bij e-mail van 22 april 2022 heeft verweerder, voor zover relevant, als volgt
gereageerd:
“(…) Je hebt met je wangedrag in augustus 2020 tijdens mijn vakantie aan mij zeer
ernstige schade toegebracht. Je hebt mijn belangrijkste account, de Stichting iWoon,
zwaar geschoffeerd door je ernstig te misdragen tegenover cliënt (…) en vervolgens
nog een graadje erger tegenover de directeur/algemeen coördinator van de Stichting.
Die directeur heeft jouw wangedrag – alles nog tijdens mijn vakantie! – uitgebreid
gecommuniceerd naar al zijn collega's/onder-coördinatoren van alle vestigingen van
de Stichting in Amsterdam en alle onderliggende medewerkers en heeft jouw gedrag sterk
veroordeeld. Hij heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat er niets meer doorverwezen
mocht worden. Het gevolg is geweest dat ik na mijn vakantie in het geheel geen doorverwijzingen
(…) ontvangen heb. Door de jaren heen was 70% van mijn jaarlijkse omzet afkomstig
van doorverwijzingen van de Stichting Woon. (…). Dan zul je zeggen dat voortzetting
daarvan niet aan de orde is omdat ik met pensioen ging. Dat is niet juist. Ik was
van plan om na mijn pensioendatum tot mijn 70e door te gaan op basis van 2-3 zaken
per maand maar dan wel uitsluitend op basis van doorverwijzingen van de Stichting
Woon. (…) Jouw onrechtmatige actie heeft mij dus zeer ernstige inkomensschade bezorgd.
Die schade is vele maten groter dan het bedrag dat jij van mij wenst te ontvangen.
Je begrijpt, dat ik jou niet ga betalen. Je begrijpt ook dat, als je door wil ze en
op jouw vermeende vordering, ik een forse tegenvordering/reconventie zal inzetten
die jouw vordering vele, vele malen overtreft. (…
1.12 Op 25 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft verschillende keren (bewust) een onjuiste en/of onvolledige
voorstelling van zaken heeft gegeven;
b) Verweerder heeft niet (voldoende) rekening gehouden met de (gerechtvaardigde)
belangen van klager;
c) Verweerder heeft zich niet (voldoende) ingespannen om de schade van klager te
beperken en/of de gewekte verwachtingen alsnog waar te maken;
d) Verweerder heeft een factuur niet (tijdig) heeft betaald;
e) Verweerder heeft zich in e-mails gebaseerd op feiten waarvan hij weet, althans
in redelijkheid zou moeten weten, dat die niet waar zijn.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) tot en met e)
4.1 De voorzitter ziet aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling van de klachtonderdelen
en stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie een klacht tegen een voormalig advocaat
uitsluitend behandeld kan worden en ontvankelijk is, wanneer het een klacht betreft
over gedragingen die de voormalig advocaat heeft verricht toen deze nog advocaat was.
Vanaf de datum waarop de advocaat zich van het tableau heeft laten uitschrijven, is
het advocatentuchtrecht niet meer van toepassing op zijn handelen of nalaten. Een
daarop gebaseerde klacht is (kennelijk) niet-ontvankelijk.
4.2 Verder geldt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde
tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en
beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat
optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor de advocaat het
advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere
functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad,
zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een
behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden
gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang
indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening
om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een
advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden
geacht.
4.3 De voorzitter stelt vast dat verweerder zich per 1 januari 2022 heeft laten
uitschrijven van het tableau en sindsdien derhalve geen advocaat meer is. Klager heeft
in februari 2022 contact opgenomen met verweerder omdat hij nog geld van verweerder
wilde ontvangen voor werkzaamheden die hij voor verweerder stelt te hebben verricht
in het verleden. Zoals volgt het verloop van de feiten, is over de vergoeding van
die werkzaamheden tussen klager en verweerder een geschil ontstaan. De klacht die
klager heeft ingediend heeft betrekking op dit geschil en op de (volgens klager onjuiste)
uitlatingen die verweerder in zijn e-mails - van na januari 2022 - hierover heeft
gedaan. Ook al zou het gaan om werkzaamheden die klager zou hebben verricht voor verweerder
voor januari 2022, de klacht heeft betrekking op het geschil dat na januari 2022 is
ontstaan over de vergoeding van die werkzaamheden. Nu dit geschil is ontstaan na verweerders
uitschrijving als advocaat, kan klager niet worden ontvangen in zijn klacht en zal
de klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor zover
klager zich op het standpunt stelt dat niet alle verwijtbare gedragingen na 1 januari
2022 hebben plaatsgevonden, heeft klager dit onvoldoende onderbouwd, zodat dit naar
het oordeel van de voorzitter niet tot een ander oordeel leidt.
4.4 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat wanneer de klachtonderdelen inhoudelijk
behandeld hadden kunnen worden, deze kennelijk ongegrond waren verklaard. De klachtonderdelen
hebben betrekking op een civiele afrekening tussen twee (voormalig) advocaten. Het
behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een
oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is
dat de verweerder de hierboven onder 4.2 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan
is niet gebleken.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46j
Advocatenwet, de klacht, in alle onderdelen, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan
door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24
oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 oktober 2022