ECLI:NL:TADRAMS:2022:217 Raad van Discipline Amsterdam 22-425/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:217 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 08-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-425/A/NH |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 31 oktober 2022
in de zaak 22-425/A/NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 4 juli 2022 op de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. J.F.M. Verheij
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 januari 2022 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/1698865 van
de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 4 juli 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing
is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 12 juli 2022 is namens klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Daarbij
waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Klager is mening dat de voorzitter in zijn beslissing van 4 juli 2022 een verkeerde
maatstaf heeft toegepast. Volgens klager heeft de voorzitter ten onrechte bij randnummer
4.4 overwogen dat de gewraakte email, die ook aan de makelaar is gericht, niet het
karakter draagt van vertrouwelijke correspondentie tussen advocaat en cliënt en er
zodoende op verweerder geen verplichting rustte om het voornemen tot het indienen
van de betreffende e-mail als productie te bespreken met klagers gemachtigde, dan
wel de deken daarover te benaderen. De voorzitter komt volgens klager (louter) op
basis van deze overweging tot de conclusie dat de klacht kennelijk ongegrond moet
worden verklaard. Het enkele gegeven dat de bewuste e-mail ook naar de makelaar is
gestuurd, maakt volgens verweerder niet zonder meer dat de grenzen van de vertrouwelijkheid
tussen de advocaat en de cliënt zijn verlaten. De bewuste e-mail is aan klager (en
de makelaar) gericht in de voorbereiding van een kort geding. De makelaar stond klager
toen nog terzijde als opdrachtnemer. Dat was bekend bij verweerder of hij diende hiermee
rekening te houden. Klager ziet zich gesteund door de uitspraak van het Hof van Discipline
van 30 mei 2022 (ECLl:NL:TAHVD:2022:105).
2.3 Ook komt klager in verzet op tegen de vaststaande feiten. Bij randnummer 1.1
(de raad begrijpt: 1.2) van de beslissing is opgenomen dat klager aanvankelijk tegen
de makelaar een kortgedingprocedure zou hebben gevoerd over de verkoop van een bedrijfspand.
Dat is echter niet juist. Klager heeft een kortgedingprocedure gevoerd tegen de koper
van het bedrijfspand. Verder stelt de voorzitter volgens klager ten onrechte dat hij
na de gegronde klacht tegen de makelaar een kortgedingprocedure tegen hem is gestart.
Dat was echter een gewone handelszaak.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 De raad verwijst voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht
naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klager stelt dat de voorzitter de
feiten op twee punten niet juist heeft weergegeven geldt het volgende. Klager stelt
allereerst met juistheid dat bij randnummer 1.2 ten onrechte staat dat klager aanvankelijk
tegen de makelaar (in plaats van tegen de koper) een kortgedingprocedure heeft gevoerd
over de verkoop van het bedrijfspand. De raad gaat ervan uit dat dit een kennelijke
verschrijving is en dat de voorzitter had willen schrijven dat klager aanvankelijk
een kortgedingprocedure heeft gevoerd tegen de koper van het bedrijfspand, omdat de
koper het bedrijfspand niet wilde afnemen. Dat volgt ook uit de strekking van de beslissing.
In die eerste kortgedingprocedure tegen de koper stond de makelaar klager nog terzijde,
waarna vervolgens een bodemprocedure tegen de makelaar is gestart. Anders dan klager
stelt, heeft de voorzitter dit wel juist weergegeven bij randnummer 1.6 van de beslissing.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen.
Het enkele gegeven dat de makelaar ten tijde van het schrijven van de e-mail klager
nog terzijde stond als opdrachtnemer (en daarna een wederpartij werd), maakt niet
dat de e-mail wel als vertrouwelijk moest worden beschouwd door verweerder. Klager
(en zijn gemachtigde) had(den) er zelf op bedacht moeten zijn dat de belangen van
klager op een zeker moment tegengesteld zouden kunnen raken aan de belangen van de
makelaar. De raad acht de door klager aangehaalde uitspraak van het Hof van Discipline
(ECLI:NL:TAHVD:2014:214) niet relevant voor onderhavige kwestie. Anders dan in die
casus, waarin een advocaat een e-mail van de wederpartij van zijn cliënt aan diens
advocaat in het geding bracht, geldt in onderhavige klachtzaak dat de e-mail rechtstreeks
en doelbewust aan de makelaar is gestuurd.
4.3 De raad komt dan ook tot de slotsom de voorzitter bij de beoordeling de juiste
maatstaf toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden
van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond
bevonden.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. M. Bootsma en P.J. Mijnssen,
leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in
het openbaar op 31 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 31 oktober 2022