ECLI:NL:TADRAMS:2022:210 Raad van Discipline Amsterdam 22-349/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:210 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-10-2022 |
Datum publicatie: | 08-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-349/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Hoewel verweerder niet aan alle aanbevelingen uit de uitspraak van 13 december 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:235) van het Hof van Discipline heeft voldaan, belet de geheimhoudingsplicht van de overgestapte advocaat deze advocaat aan het nieuwe samenwerkingsverband mededelingen te doen over aan hem toevertrouwde informatie met betrekking tot zijn voormalige cliënt. Van het nieuwe kantoor kan, juist vanwege de geheimhoudingsverplichting van een advocaat jegens zijn (voormalige) cliënt, in redelijkheid niet verwacht worden op voorhand inzicht te hebben in cliënten die een toetredende advocaat bij zijn vorige kantoor heeft bijgestaan, maar niet heeft meegenomen naar het nieuwe kantoor. 5.10 Het enkele feit dat verweerder niet aan mr. R heeft verzocht contact op te nemen met zijn – voormalig, inmiddels opgeheven – cliënt, maakt in de gegeven omstandigheden niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Hierbij merkt de raad op dat de betekenis van de aanbeveling van het Hof van Discipline sterk wordt ingekleurd door de omstandigheden van het geval en dat het uiteindelijk gaat om de vraag of het handelen of nalaten van verweerder – in het licht van alle omstandigheden van het geval – onbetamelijk is in de zin van artikel 46 Advocatenwet. In het onderhavige geval is onduidelijk wat het gevolg zou zijn geweest indien verweerder wel conform de aanbeveling had gehandeld, te meer nu verweerder meermaals heeft aangegeven nog altijd open te staan voor bemiddeling. Dat enige vertrouwelijke informatie via mr. R bij verweerder is terechtgekomen is bovendien niet gebleken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 oktober 2022
in de zaak 22-349/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: mr. C. Hellingman
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 oktober 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 21 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1559647/EJH/KV
en 1559684/EJH/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 september 2022. Daarbij
waren aanwezig verweerder en de gemachtigde van klagers. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en van de brief met aanvullende
productie 15 van 12 september 2022 van mr. Hellingman aan de raad.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen klaagster sub 1 en de cliënten van verweerder speelt een conflict dat
is terug te voeren op de beursgang van World Online International N.V. in 2000.
2.3 Klaagster sub 1 heeft een vordering tot schadevergoeding op de heer A en B
B.V. (hierna: A/B) overgedragen gekregen van mevrouw C. Over die vordering heeft klaagster
sub 1 geprocedeerd tegen A/B. Zij is daarin vanaf 2017 bijgestaan door mr. R van –
toen – het kantoor K.
2.4 Vanaf medio 2020 zijn er verschillende procedures gevoerd tussen klagers en
de heer D en de heer E (cliënten van verweerder, hierna: D/E) over de onder 2.3 genoemde
vordering. Een van deze procedures betreft een (toegewezen) 843a-vordering ten aanzien
van een door klaagster sub 1 gesloten vaststellingsovereenkomst. Naar aanleiding van
deze procedure heeft verweerder de beschikking gekregen over e-mails waaruit blijkt
dat mr. R. op enige wijze betrokken is geweest bij het opstellen van die vaststellingsovereenkomst.
2.5 Klaagster sub 1 is op 16 juni 2020 met onmiddellijke ingang ontbonden wegens
gebrek aan baten en zonder vereffenaars te benoemen. Klaagster sub 2 is aangesteld
als bewaarder van de boeken en bescheiden van klaagster sub 1. Klager sub 3 is bestuurder
van klaagster sub 2 en voormalig bestuurder van klaagster sub 1.
2.6 Mr. R is per 1 oktober 2020 als partner toegetreden tot de maatschap van het
kantoor van verweerder, kantoor C. Klagers hebben verweerder daarop verzocht zijn
werkzaamheden voor D/E neer te leggen. Aan dit verzoek heeft verweerder niet voldaan.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich niet heeft
onttrokken als advocaat van D/E nadat mr. R toetrad tot de maatschap van zijn kantoor.
3.2 Volgens klagers is bij verweerder een tegenstrijdig belang ontstaan met het
toetreden van mr. R tot de maatschap van het kantoor van verweerder, omdat mr. R klaagster
sub 1 heeft geadviseerd over de gerechtelijke procedure tegen A/B en de beëindiging
daarvan. Met het toetreden van mr. R tot de maatschap bevond de wetenschap over die
procedure zich dus ook binnen de muren van het kantoor van verweerder. Daarmee zijn
de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid in het geding gekomen, aldus klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Geen belang klagers sub 2 en sub 3
5.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een
advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Van klagers sub 2 en sub 3 is niet komen vast te staan dat zij cliënten zijn geweest
van mr. R noch dat zij op andere wijze rechtsreeks in hun belang zijn of kunnen worden
getroffen door het aan verweerder verweten handelen en nalaten. Dat rechtspersonen
slechts kunnen functioneren via natuurlijke personen, zoals van de zijde van klagers
ter zitting is aangevoerd, doet hier niet aan af. In het geval een rechtspersoon wordt
vertegenwoordigd door een natuurlijk persoon gaat het bij dat handelen immers nog
steeds om het belang van de rechtspersoon. Klagers sub 2 en sub 3 zijn daarom niet-ontvankelijk
in hun klacht tegen verweerder.
klacht van klaagster sub 1 is wel ontvankelijk in haar klacht
5.2 Anders dan verweerder heeft aangevoerd leidt het feit dat er geen bemiddeling
door de deken heeft plaatsgevonden er niet toe dat klager sub 1 niet-ontvankelijk
is in haar klacht jegens verweerder. De raad zal hierna inhoudelijk ingaan op de klacht
van klaagster sub 1.
inhoudelijke behandeling van de klacht van klaagster sub 1
5.3 De raad ziet zich gesteld voor de vraag of het verweten handelen en nalaten
van verweerder onbetamelijk is als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, mede tegen
de achtergrond van de kernwaarden partijdigheid, integriteit en vertrouwelijkheid
als bedoeld in artikel 10a aanhef en onder b, d en e Advocatenwet. Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.4 In zijn uitspraak van 13 december 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:235) heeft het Hof van Discipline zich uitgelaten over de vraag hoe moet worden gehandeld in een situatie als de onderhavige, waarbij een belangenverstrengeling zou kunnen ontstaan doordat een advocaat tot een samenwerkingsverband toetreedt (hierna ook: de overgestapte advocaat) die een wederpartij heeft bijgestaan van een bestaande cliënt van een van de advocaten van dit samenwerkingsverband. In deze uitspraak heeft het Hof van Discipline een aantal aanbevelingen gegeven voor situaties als de onderhavige. De kern van de onderhavige zaak is de vraag of en in hoeverre verweerder de door het Hof van Discipline in deze uitspraak gegeven aanbevelingen heeft opgevolgd en wat het niet volledig opvolgen van de aanbevelingen voor tuchtrechtelijke consequenties heeft.
5.5 De raad stelt voorop dat de geheimhoudingsplicht van de overgestapte advocaat
(in dit geval mr. R) deze advocaat belet aan het nieuwe samenwerkingsverband mededelingen
te doen over aan hem toevertrouwde informatie met betrekking tot zijn voormalige cliënt
(in dit geval klaagster sub 1). Hierdoor mogen vertrouwelijke gegevens over de voormalige
cliënt (klaagster sub 1) niet in het nieuwe samenwerkingsverband worden ingebracht
en mogen deze niet met anderen binnen dat samenwerkingsverband worden gedeeld, behalve
wanneer deze cliënt daar expliciet toestemming voor geeft. Van het nieuwe kantoor
kan, juist vanwege de geheimhoudingsverplichting van een advocaat jegens zijn (voormalige)
cliënt, in redelijkheid niet verwacht worden op voorhand inzicht te hebben in cliënten
die een toetredende advocaat bij zijn vorige kantoor heeft bijgestaan, maar niet heeft
meegenomen naar het nieuwe kantoor. Anders dan klager sub 1 betoogt, brengt het enkele
gegeven dat een advocaat overstapt naar een ander samenwerkingsverband dus niet mee
dat alle vertrouwelijke informatie die de overstappende advocaat heeft verkregen van
cliënten die hij niet meeneemt, bekend raakt binnen het nieuwe samenwerkingsverband.
Het enkele gegeven dat mr. R in het verleden klaagster sub 1 heeft bijgestaan leidt
daarom niet tot het tuchtrechtelijk oordeel dat verweerder zich aan de zaak van D/E
tegen klaagster sub 1 had moeten onttrekken. Dit zou de aanbevelingen die het Hof
van Discipline heeft gegeven zinledig maken. De kernwaarde partijdigheid zou daar
bovendien aan in de weg staan. Deze kernwaarde brengt immers mee dat verweerder de
bijstand van D/E niet al te lichtvaardig mag beëindigen, zeker niet als het – zoals
in dit geval onbetwist het geval is – om een hechte relatie gaat en de advocaat goed
is ingevoerd.
5.6 Wel moet een advocaat die zich in een positie bevindt als hierboven omschreven,
en die ervan op de hoogte is gekomen dat de tot zijn samenwerkingsverband toegetreden
advocaat bijstand heeft verleend aan de wederpartij van zijn cliënt, (1) direct de
nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de overgestapte advocaat wordt afgeschermd
van alle (schriftelijk beschikbare en mogelijk mondeling uit te wisselen) informatie
over de zaak die de advocaat in behandeling heeft. Vervolgens verdient het aanbeveling
(2) dat de advocaat de overgestapte advocaat (in deze zaak mr. R) vraagt contact op
te nemen met zijn voormalige cliënt (in deze zaak klaagster sub 1) om te vragen of
die cliënt ermee instemt dat een andere advocaat binnen zijn nieuwe samenwerkingsverband
(in deze zaak verweerder) namens zijn wederpartij tegen hem optreedt. De overgestapte
kantoorgenoot kan dan, zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden, aan zijn voormalige
cliënt uitleg geven over zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van hem en toelichten
op welke wijze hij daar na zijn overstap naar het nieuwe samenwerkingsverband uitvoering
aan heeft gegeven en zal geven. Tot slot (3) verdient het aanbeveling dat de overgestapte
advocaat geen (direct) deel zal ontvangen van de vergoeding van die zaak (anders dan
zijn normale salaris of winstdeel).
5.7 Als onbetwist staat vast dat verweerder er op enig moment van op de hoogte
is geraakt dat mr. R in het verleden klaagster sub 1 heeft bijgestaan. Vanaf dat moment
bevond verweerder zich dus in de situatie waarvoor het Hof van Discipline de onder
5.6 aangehaalde aanbevelingen heeft gegeven.
5.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij er – in overeenstemming met de onder 5.6
aangehaalde eerste aanbeveling – al zodra hem bekend werd dat mr. R in het verleden
mevrouw C heeft bijgestaan, voor heeft gezorgd dat de dossiers van D/E werden afgesloten
voor mr. R door middel van zogenaamde ‘Chinese walls’. Klaagster sub 1 heeft in dit
verband aangevoerd dat een bevestiging door een compliance officer van deze ‘Chinese
walls’ ontbreekt. De raad ziet echter – mede gelet op het ter zitting gedane aanbod
van verweerder om op zijn kantoor te komen kijken hoe de systemen ingesteld zijn –
geen reden aan de stellingen van verweerder over de ‘Chinese walls’ te twijfelen.
De vraag of en in hoeverre klaagster sub 1 belang heeft bij deze aanbeveling (die
immers ziet op de dossiers van zijn de cliënten van verweerder) kan bij deze stand
van zaken in het midden blijven; verweerder heeft immers aan deze aanbeveling voldaan.
5.9 Wat betreft de onder 5.4 aangehaalde tweede aanbeveling geldt het volgende.
Vast staat dat verweerder mr. R niet heeft gevraagd contact op te nemen met diens
(voormalig) cliënt, klaagster sub 1. Door dit niet te doen, heeft verweerder klaagster
sub 1 de kans ontnomen op het vragen van advies aan de deken, waarbij de deken als
geheimhouder bij klaagster sub 1, mr. R en verweerder nadere inlichtingen had kunnen
vragen om een eigen oordeel te vormen over de vraag of er naar objectieve maatstaven
enige grond bestaat voor de vrees dat door klaagster sub 1 aan mr. R verstrekte vertrouwelijke
informatie op enig moment door een kantoorgenoot van de overgestapte advocaat tegen
haar zou kunnen worden gebruikt. Daartegenover staat dat klaagster sub 1 – mede door
de verschillende gerechtelijke procedures – op de hoogte was van de situatie maar
daarin zelf ook geen actieve houding heeft aangenomen, anders dan het verzoek aan
verweerder zich te onttrekken van het dossier. Ook nadat de deken in weerwil van het
verzoek om bemiddeling geen bemiddeling heeft opgezet, heeft klaagster sub 1 een afwachtende
houding aangenomen. Niet gesteld en niet gebleken is dat klaagster sub 1 heeft aangedrongen
op het inwinnen van een advies van de deken.
5.10 Het enkele feit dat verweerder niet aan mr. R heeft verzocht contact op te
nemen met zijn – voormalig, inmiddels opgeheven – cliënt, maakt in de gegeven omstandigheden
niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Hierbij merkt de raad op dat de
betekenis van de aanbeveling van het Hof van Discipline sterk wordt ingekleurd door
de omstandigheden van het geval en dat het uiteindelijk gaat om de vraag of het handelen
of nalaten van verweerder – in het licht van alle omstandigheden van het geval – onbetamelijk
is in de zin van artikel 46 Advocatenwet. In het onderhavige geval is onduidelijk
wat het gevolg zou zijn geweest indien verweerder wel conform de aanbeveling had gehandeld,
te meer nu verweerder meermaals heeft aangegeven nog altijd open te staan voor bemiddeling.
Ook weegt de raad mee dat uit de stukken is gebleken dat mevrouw C als feitelijk belanghebbende
van klaagster sub 1 mr. R niet heeft geïnformeerd over de bedragen die opgenomen zouden
worden in de vaststellingsovereenkomst en daarbij de andere betrokkenen heeft verzocht
die informatie niet met hem te delen, terwijl het 843a-verzoek van verweerder (mede)
zag op de (inhoud van de) vaststellingsovereenkomst. Tot slot weegt de raad mee dat
verweerder al een lange cliëntrelatie had met D/E toen mr. R tot de maatschap toetrad.
5.11 Dat enige vertrouwelijke informatie via mr. R bij verweerder is terechtgekomen
is bovendien niet gebleken; onbetwist is immers dat de dossiers en (elektronische)
gegevens met betrekking tot (de zaken van) klaagster sub 1 zijn achtergebleven bij
het vorige kantoor van mr. R. Evenmin heeft klaagster sub 1 onderbouwd gesteld dat
mr. R zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van klaagster sub 1 heeft geschonden
dan wel dat aanleiding bestaat te vermoeden dat daarvan in de toekomst sprake zal
zijn. Dat klaagster sub 1 veronderstelt dat het niet anders kan dan dat mr. R vertrouwelijke
informatie met zijn nieuwe kantoorgenoten heeft gedeeld is slechts een aanname en
niet nader onderbouwd.
5.12 Dat niet aan de onder 5.6 aangehaalde derde aanbeveling zou zijn voldaan,
is niet gesteld en niet gebleken.
5.13 Gelet op het bovenstaande is de conclusie van de raad dat het handelen of
nalaten van verweerder – in het licht van alle omstandigheden van het geval – niet
onbetamelijk is in de zin van artikel 46 Advocatenwet.
5.14 De raad oordeelt dan ook dat de klacht zijdens klaagster sub 1 ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht van klaagster sub 1 ongegrond;
- verklaart klagers sub 2 en sub 3 niet-ontvankelijk in hun klacht.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. F. de Wolf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 oktober 2022