ECLI:NL:TADRAMS:2022:193 Raad van Discipline Amsterdam 22-352/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:193
Datum uitspraak: 26-09-2022
Datum publicatie: 07-10-2022
Zaaknummer(s): 22-352/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Ondanks het verzuim van schriftelijke vastlegging heeft verweerder in dit geval genoegzaam aangetoond dat klager tijdens hun telefoongesprekken is gewezen op de gevolgen van het intrekken van het hoger beroep

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 september 2022

in de zaak 22-352/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. H. Sytema

over:

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 25 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 25 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/1538920 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 augustus 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft klager als advocaat bijgestaan in een strafrechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Tegelijk met deze strafzaak liep ook een vordering van de officier van justitie van 25 september 2019 tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling van klager van 693 dagen in drie eerdere strafzaken.

2.3 Op de zitting van 20 augustus 2020 is naast de strafzaak van klager ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna ook: vordering herroeping) die behandeld. Klager was met verweerder op de zitting aanwezig. Verweerder heeft op deze zitting de rechtbank namens klager verzocht de vordering herroeping van de officier van justitie af te wijzen. In de pleitnota staat: “(…) Vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik verzoek u deze vordering af te wijzen. (…)”

2.4 Bij vonnis van 3 september 2020 is klager veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf van zes jaar en is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 693 dagen toegewezen. Klager was bij het uitspreken van het vonnis aanwezig.

2.5 Na deze uitspraak heeft klager met verweerder contact gehad en heeft klager besloten om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis. Op 6 september 2020 heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld.

2.6 Klager heeft verweerder ongeveer negen maanden later telefonisch verzocht om het hoger beroep in te trekken. Bij brief van 15 april 2021 heeft verweerder de strafgriffie van de rechtbank hierop het volgende bericht gestuurd: “(…) In opgemelde strafzaak met bovengenoemde parketnummers, heeft zich tot mij gewend, [klager], (…) met het verzoek om het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2020 in te trekken. (…)”

2.7 Op 25 september 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder niet te hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de op hem rustende inspanningsverplichting.

3.2 Klager heeft ter zitting zijn klacht verhelderd. De raad begrijpt klagers klacht, mede gelet op klagers toelichting op zitting, als volgt. Klager wilde binnen de penitentiaire inrichting (hierna: PI) deelnemen aan een traject/pilot Gevangenenzorg Nederland (hierna: de pilot), waarbij hij in de PI geplaatst zou worden op een afdeling waarbinnen, onder meer, een minder streng regiem geldt. Om deel te kunnen nemen aan de pilot moest hij afgestraft zijn (dat wil zeggen dat er geen hoger beroep meer liep) en zijn gevangenisstraf bijna hebben uitgezeten. Klager heeft hierop verweerder gebeld en gevraagd om zijn hoger beroep in te trekken, zodat hij voldeed aan de voorwaarden om te kunnen deelnemen aan de pilot. Volgens klager heeft verweerder tijdens dat gesprek nagelaten hem te vertellen dat wanneer hij zijn hoger beroep zou intrekken, hij nog wel de volledige voorwaardelijke invrijheidstelling van 693 dagen moest uitzitten. Indien klager dit had geweten, had hij zijn hoger beroep niet ingetrokken.

4. VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.2 Tussen partijen is in geschil wat er telefonisch is besproken naar aanleiding van klagers verzoek aan verweerder het hoger beroep in zijn strafzaak in te trekken. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder hem niet duidelijk heeft gemaakt dat het gevolg van het intrekken van het hoger beroep was dat hij ook het rechtsmiddel tegen de toegewezen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou opgeven, zodat hij alsnog ook 693 dagen moest uitzitten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager dit wel degelijk moest hebben geweten en dat hij klager hier ook telefonisch op heeft gewezen, reden waarom hij ook klager heeft verzocht er over na te denken en hem daarna nogmaals te bellen. Vaststaat dat verweerder de inhoud van de telefoongesprekken die tussen klager en verweerder hebben plaatsgevonden niet schriftelijk heeft vastgelegd. Als regel heeft te gelden dat een advocaat gehouden is belangrijke afspraken en beslissingen, schriftelijk vast te leggen om onduidelijkheden en misverstanden over wat er is afgesproken zoveel mogelijk te voorkomen en dat wanneer een advocaat dit nalaat, de gevolgen hiervan voor rekening en risico van de advocaat dienen te komen. De raad ziet echter aanleiding om in dit specifieke geval af te wijken van deze regel en overweegt hiertoe als volgt.

5.3 Uit het overgelegde klachtdossier en hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht blijkt allereerst toereikend dat klager bekend moest zijn geweest met de inhoud van het volledige vonnis, inclusief de toewijzing van de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Zo was klager met verweerder op de zitting van 20 augustus 2020 aanwezig, waarbij naast de strafzaak van klager ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is behandeld. Vervolgens was klager in persoon aanwezig op de zitting van de rechtbank van 3 september 2020 waarop het volledige vonnis is besproken. Kort daarna heeft verweerder het volledige vonnis, inclusief de toewijzing van de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, met klager besproken en juist vanwege de toewijzing van de vordering herroeping - het vonnis over zijn strafzaak was immers gunstiger dan de strafeis van de officier van justitie - wilde klager hoger beroep instellen. Naar het oordeel van de raad mag de inhoud van het volledige vonnis gelet op het vorenstaande als bekend worden verondersteld bij klager.

5.4 Voorts is naar het oordeel van de raad, ondanks verweerders verzuim dit vast te leggen, genoegzaam komen vast te staan dat verweerder klager tijdens hun telefoongesprekken wel degelijk heeft gewezen op de gevolgen van het intrekken van het hoger beroep. Verweerder heeft hiertoe ter zitting toegelicht dat hij klager, toen die hem telefonisch verzocht het hoger beroep in te trekken, heeft gevraagd of hij dit zeker wist omdat bij intrekking van het hoger beroep het hele vonnis vast zou komen te staan. Verweerder heeft klager om die reden een wachtperiode gegeven en klager gevraagd hem nogmaals te bellen als hij het echt zeker wist. Klager heeft verweerder teruggebeld, herhaald dat het hoger beroep moest worden ingetrokken en daarbij gezegd dat er haast bij was omdat er maar een beperkt aantal plaatsen voor de pilot beschikbaar was, terwijl klager bang was dat zijn plek aan een ander zou worden gegeven als het hoger beroep niet snel zou worden ingetrokken. Nu klager deze gang van zaken niet heeft weersproken op zitting en ook overigens uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet blijkt dat de gesprekken anders zijn verlopen, acht de raad aannemelijk dat de gesprekken op deze manier moeten hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij achteraf gezien had moeten vastleggen wat klagers beweegredenen waren voor het intrekken van het hoger beroep. Dat hij destijds dit niet heeft gedaan omdat hij klager allang kende en de intrekking met spoed diende plaats te vinden, acht de raad aannemelijk. Sinds deze klacht legt verweerder afspraken over intrekkingen en andere belangrijke zaken wel altijd vast. De raad acht het verzuim van verweerder de afspraken met klager niet te hebben vastgelegd gelet op deze omstandigheden van onvoldoende gewicht om tot de conclusie te komen dat verweerder onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld en verklaart de klacht ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:  

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.

Griffier                                                                                                Voorzitter

Verzonden op: 26 september 2022