ECLI:NL:TADRAMS:2022:18 Raad van Discipline Amsterdam 21-499/A/NH/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:18 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2022 |
Datum publicatie: | 31-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-499/A/NH/D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Hangt samen met 21-500/A/NH. Gegrondverklaring van het dekenbezwaar. Berisping. Verweerder mocht niet optreden tegen zijn voormalige werkgever in een procedure. Hij heeft over zijn betrokkenheid bij die procedure tegenover de deken gelogen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 januari 2022
in de zaak 21-499/A/NH/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over
verweerder
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 juni 2021 met kenmerk td/ds/1447441, door de raad ontvangen
op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 10 december 2021. De
mondelinge behandeling vond gelijktijdig plaats met de behandeling van twee door de
advocaat mr. L tegen verweerder ingediende klachten (met zaaknummers 21-500/A/NH en
21-736/A/NH). Op de zitting waren aanwezig verweerder en zijn gemachtigde, de deken
vergezeld door mr. T.M. Dams, adjunct-secretaris/directeur Bureau van de Orde, en
de gemachtigde van mr. L. Van de behandeling is één proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor in 1.1 genoemde brief van de deken
en van de bijgevoegde producties. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met
bijlage van de deken aan de raad van 29 november 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de
op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In februari 2019 heeft verweerder een dossier aangemaakt voor en juridisch
advies gegeven aan de heer K . Verweerder was op dat moment in loondienst van het
kantoor van mr. L, als stagiair met een buitenpatroon. Per 1 juni 2019 heeft verweerder
zijn stage voortgezet in loondienst van een ander kantoor. Tegenwoordig voert verweerder
een eenmanspraktijk in het arrondissement van de deken.
2.3 Mr. L heeft op 26 november 2019 een declaratie aan de heer K gestuurd voor
tot 1 juni 2019 door verweerder verrichte werkzaamheden. Hierop is tussen mr. L en
de heer K een geschil ontstaan over de betaling van deze declaratie, waarop mr. L
op 24 april 2020 een dagvaarding aan de heer K heeft laten betekenen.
2.4 Op 13 mei 2020 heeft verweerder zich voor de heer K gesteld als diens gemachtigde
in de incassoprocedure tegen mr. L. Mr. L heeft verweerder daarop verzocht zich als
gemachtigde te onttrekken, wat hij heeft geweigerd.
2.5 Naar aanleiding hiervan heeft mr. L op 27 mei 2020 de deken in het arrondissement
Oost-Brabant om bemiddeling verzocht. Die deken heeft vervolgens contact gehad met
verweerder. Toen verweerder zich daarna nog niet had onttrokken als gemachtigde van
de heer K, heeft mr. L het bemiddelingsverzoek omgezet in een (eerste) klacht. Daar
heeft verweerder bij de deken schriftelijk op gereageerd in de vorm van achtereenvolgens
een antwoord en een dupliek.
2.6 De procedure tussen mr. L en de heer K stond op de rol van 6 augustus 2020
voor conclusie van antwoord. Op 5 augustus 2020 heeft verweerder zich alsnog onttrokken.
Op diezelfde datum heeft mr. E zich als gemachtigde van de heer K gesteld en een conclusie
van antwoord bij de rechtbank ingediend.
2.7 In zijn dupliek in de klachtzaak heeft verweerder geschreven dat hij de heer
K geen advies heeft gegeven in de procedure tegen mr. L en dat hij niet bekend was
met de conclusie van antwoord in die procedure. Deze bewering is voor de deken aanleiding
geweest om mr. E vragen te stellen.
2.8 Mr. E heeft de deken bij e-mail van 26 februari 2021 onder andere het volgende
meegedeeld:
“ Kort voordat ik onderhavige zaak van [verweerder] overnam, vertelde hij mij over
de dekenbemiddeling en daarna de klacht die op dat moment liep tussen hem en het kantoor
van [mr. L] (…) Op het laatste moment vroeg hij mij of ik de zaak wilde overnemen.
(…)
Vervolgens heb ik de zaak overgenomen, na [de heer K] telefonisch te hebben gesproken
(vanwege tijdsnood). Hij ging akkoord met overname van het dossier door mij. Ook het
concept conclusie van antwoord, die door [verweerder] reeds was opgesteld, heb ik
telefonisch met [de heer K] (zeer gedetailleerd) doorgenomen. Hij gaf aan dat alles
in het concept was beschreven zoals het feitelijk was gegaan destijds. Om die reden
heb ik deze conclusie ingediend bij de rechtbank, en mij gelijktijdig gesteld als
gemachtigde van [de heer K]. (…)
Het is niet bevreemdend dat ik mij stelde en tegelijkertijd een conclusie nam, aangezien
het de laatste dag was waarop ik die conclusie kon nemen. Bovendien was het concept
van de conclusie met [de heer K] eerder opgesteld en na bespreking met mij, goedgekeurd.
Dat [verweerder] zich op de zelfde dag onttrok, is gezien de wijze van overdracht
van het dossier, niet vreemd.”
2.9 Mr. E heeft onder meer overgelegd een brief van 5 augustus 2020 met een conclusie
van antwoord zoals deze aan de rechtbank is verzonden en een concept van de conclusie
van antwoord, opgesteld op 3 augustus 2020.
2.10 Op 1 december 2020 heeft mr. L een tweede klacht ingediend over verweerder,
ditmaal naar aanleiding van verweerders dupliek in de eerste klachtzaak.
3 BEZWAAR
3.1 De deken verwijt verweerder dat hij de kernwaarde integriteit heeft geschonden
en licht dit toe als volgt.
a) Het betaamt een advocaat niet om op te treden tegen zijn voormalige werkgever
in een incassoprocedure die juist gaat over werkzaamheden verricht door die advocaat;
b) Verweerder heeft zich pas op allerlaatste moment onttrokken en beweert in strijd
met de waarheid dat hij niet betrokken was bij de conclusie van antwoord zoals ingediend
door mr. E voor de heer K.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat integriteit de belangrijkste advocatuurlijke kernwaarde
is. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij die waarde beschermt, zich van die
waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen
van twijfel daarover en dus op het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en oprechtheid
van zijn handelen.
5.2 Tegen dit licht bezien, betaamt het een advocaat niet om op te treden tegen
zijn voormalige werkgever in een procedure die bovendien gaat om (niet) betaling voor
werkzaamheden verricht door die advocaat tijdens zijn dienstverband met die werkgever.
Toen de heer K verweerder vroeg hem bij te staan om zich te verweren tegen de vordering
van mr. L tot betaling door de heer K voor werkzaamheden die verweerder tot 1 juni
2019 zelf voor hem had verricht, had verweerder dat moeten weigeren. Verweerder had
zich dus ook niet in mei 2020 mogen stellen als gemachtigde van de heer K. Toen mr.
L hem vervolgens verzocht om zich te onttrekken, had verweerder dat meteen moeten
doen en niet pas in augustus 2020. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde
integriteit en ook met de kernwaarde onafhankelijkheid. Dat de deken in het arrondissement
Oost-Brabant verweerder zou hebben geadviseerd dat hij voor de heer K kon blijven
optreden, is op zijn minst genomen niet waarschijnlijk. In het dossier zit bovendien
een e-mail van die deken waarin staat dat hij niet weet van een advies met die inhoud.
5.3 Het tweede verwijt van de deken is dat verweerder tegen hem heeft gelogen door
te beweren dat hij zich weliswaar als gemachtigde van de heer K. had gesteld maar
feitelijk niet betrokken is geweest bij diens verweer tegen de vordering van mr. L.
Daarbij verwijst de deken onder meer naar de e-mail van mr. E van 26 februari 2021
(zie hiervoor onder 2.8).
5.4 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft bedoeld dat hij geen
bemoeienis heeft gehad met de conclusie van antwoord zoals die door mr. E is ingediend.
Het is wel zo dat hij mr. E het hele dossier heeft gemaild, inclusief de tekst die
hij als aanloop naar een conclusie van antwoord al had opgesteld, maar het was haar
beslissing om dat concept al dan niet over te nemen.
5.5 De raad concludeert dat verweerder met woorden speelt in plaats van werkelijk
in te gaan op het verwijt en de waarheid te spreken. Ter zitting is hij uitvoerig
geconfronteerd met de e-mail van mr. E waarin staat dat zij zijn dossier van de heer
K heeft ontvangen inclusief een concept van de conclusie van antwoord. Mr. E schrijft
ook dat zij dat concept met de heer K heeft besproken en dat die akkoord ging met
de indiening ervan, wat zij heeft gedaan. Verweerder heeft de inhoud van de e-mail
van mr. E niet betwist, maar wel herhaald dat hij niet verantwoordelijk is geweest
voor wat mr. E bij de rechtbank heeft ingediend. Hij heeft eraan toegevoegd dat zijn
concept slechts samenraapsels, achtergrondinformatie en munitie bevatte. Dit is aantoonbaar
onjuist; in het dossier van de raad, dat verweerder ook heeft, zit het concept dat
mr. E van verweerder had gekregen.
5.6 Uiteindelijk heeft verweerder ter zitting bevestigd, dat indien hij een conclusie
van antwoord bij de rechtbank had moeten indienen, hij het door hem opgestelde concept
nog enkel met de heer K had hoeven te bespreken en er producties bij had moeten doen.
Hiermee staat vast dat verweerder heeft gelogen toen hij tegenover de deken en later
ook lange tijd tegenover de raad beweerde dat hij zich niet heeft beziggehouden met
het antwoord van de heer K op de vordering van mr. L.
5.7 De conclusie uit het voorgaande is dat het dekenbezwaar in alle onderdelen
gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid geschonden.
Ook de kernwaarde vertrouwelijkheid is geschonden door eerst voor mr. L te werken
en vervolgens tegen hem op te treden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van verweerder
om gelet op de geldende beroepsethiek binnen de advocatuur de afweging te maken of
hij voor een cliënt kan optreden of niet. En een advocaat behoort zijn deken open
en eerlijk te antwoorden. Naar het oordeel van de raad getuigt het optreden van verweerder
in en rondom deze zaak van een gebrek aan elementair norm- en verantwoordelijkheidsbesef.
6.2 In beginsel brengt een eerste schending van een kernwaarde van de advocatuur
de maatregel van berisping mee. De raad ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
Verweerder heeft geen tuchtrechtelijk verleden. De raad acht het optreden van verweerder
echter wel zo zorgwekkend dat hij hem uitdrukkelijk aanraadt een cursus over of training
in beroepsethiek te volgen. De hoop is dat hem aldus meer advocatuurlijk normbesef
wordt bijgebracht.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel
48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.2.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 januari 2022