ECLI:NL:TADRAMS:2022:178 Raad van Discipline Amsterdam 22-601/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:178 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-09-2022 |
Datum publicatie: | 12-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-601/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Op grond van het klachtdossier kan niet worden vastgesteld dat verweerster tekort is geschoten in haar taak als advocaat. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 september 2022
in de zaak 22-601/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juli 2022 met kenmerk 2021-1516906/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft vier kinderen die op 15 december 2015 met spoed uit huis zijn
geplaatst. De kinderen wonen nog steeds in pleeggezinnen. Klaagster heeft vele procedures
gevoerd tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, maar zonder
resultaat.
1.2 In mei 2021 heeft klaagster zich tot verweerster gewend met het verzoek haar
bij te staan in een aansprakelijkheidsprocedure tegen de Staat. In de opdrachtbevestiging
van 18 mei 2021 heeft verweerster onder meer geschreven:
“”U heeft mij op 12 mei jl. de opdracht verstrekt om u als advocaat u advies te geven
over de uithuisplaatsing van uw kinderen en de mogelijkheid de Staat der Nederlanden
daarvoor aansprakelijk te stellen. (…)
U wenst graag de Nederlandse Staat aansprakelijk te stellen voor jet feit dat er na
de uithuisplaatsing door de verschillende betrokken autoriteiten onvoldoende is gedaan
om uw kinderen en u weer te herenigen. U bent van mening dat daarmee inbreuk is gemaakt
op uw recht op familieleven en dat de Nederlandse Staat hier een verwijt van valt
te maken.
Wij spraken af dat ik in eerste instantie de volgende werkzaamheden voor u zal verrichten.
Ik zal uw dossier bestuderen met het oog op de vraag of er na de uithuisplaatsing
van uw kinderen onvoldoende is toegewerkt naar de hereniging van u en uw kinderen
en of dit te wijten is aan de Nederlandse Staat. Tevens zullen wij een bespreking
inplannen om de gang van zaken nader te bespreken. Voor zover nodig zal ik in overleg
treden met de advocaat die u bijstaat in de verschillende familierechtelijke procedures,
[mr. Van P]. Op basis hiervan zal ik een advies uitbrengen waarin ik u een inschatting
geef of ik mogelijkheden zie om de Nederlandse Staat aansprakelijk te stellen in een
civiele procedure in Nederland of door omiddel van een klacht bij het Europese Hof
voor de Rechten van de Mens. (…)
Met het oog op de timing spraken wij af dat ik vanaf juli begin met de werkzaamheden
ten behoeve van uw zaak.”
1.3 Op 18 of 19 mei 2021 heeft verweerster een concept van een stuitingsbrief aan
de Staat aan klaagster (en haar familierechtadvocaat mr. Van P) gestuurd. Bij e-mail
van 19 mei 2021 heeft mr. Van P verweerster zijn aanvullingen op het concept van de
stuitingsbrief gestuurd.
1.4 Bij e-mail van 20 mei 2021 heeft verweerster mr. Van P en klaagster onder meer
geschreven:
“veel dank voor de aanvullingen (…). Voor nu heb ik er echter voor gekozen die niet
op te nemen, omdat het al redelijk in detail ging. Omdat er verschillende partijen
betrokken waren maakt dat het lastig voor het ministerie om op basis daarvan goed
te begrijpen welk verwijt de Staat gemaakt wordt. Ik heb het er dus uitgenomen, omdat
de brief dan alsnog voldoende specifiek is voor een stuitingsbrief en wij ons nu niet
onnodig inkaderen wat betreft het verwijt dat wij de Staat maken.
[Klaagster], de definitieve versie vind je in de bijlage, Ik hoor graag of je nog
vragen of opmerkingen hebt, dan wel of je akkoord gaat met verzenden.”
1.5 Klaagster heeft verweerster hierop bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat
zij akkoord is met de stuitingsbrief, waarna verweerster de stuitingsbrief heeft verstuurd.
1.6 Bij beslissing van 6 juli 2021 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Den Haag (hierna: RTG) de psychiater die op 31 oktober 2017 als deskundige in opdracht
van het Gerechtshof Amsterdam in het kader van een procedure tussen klaagster en Jeugdbescherming
een rapportage (hierna: het NIFP rapport) heeft uitgebracht een berisping opgelegd.
Volgens het RTG voldoet het NIFP rapport, waarin is geconcludeerd dat klaagster een
persoonlijkheidsstoornis heeft, niet aan de daaraan te stellen eisen.
1.7 Bij e-mail van 19 augustus 2021 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Inmiddels heb ik het dossier (…) grotendeels doorgenomen. Ik keek op van de grote
hoeveelheid documenten die u heeft aangeleverd, dat had ik vooraf niet zo begrepen.
Gezien de hoeveelheid documenten heb ik niet alle bijlagen kunnen lezen, ook omdat
de relevantie ervan voor mij niet altijd duidelijk was. (…) Ik heb hoe dan ook nog
een aantal vragen aan u en zou u daarvoor graag willen uitnodigen voor een gesprek
bij mij op kantoor. (…)”
1.8 Op 25 augustus 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van
verweerster. Voorafgaand aan dit gesprek heeft klaagster verweerster een tijdlijn
gestuurd.
1.9 Bij e-mail van 26 augustus 2021 heeft verweerster klaagster onder meer het
volgende geschreven:
“Wij hebben het volgende besproken:
• huidige stand van zaken: Ik heb u uitgelegd dat ik nog niet tot een conclusie
ben gekomen wat de beste aanpak in uw zaak is, omdat ik nog een aantal vragen heb.
Ons gesprek van gisteren diende ertoe een aantal vragen met u te bespreken. Daarnaast
wil ik nog een aantal juridische vragen met [mr. Van P] bespreken. Op basis daarvan
wil ik de strategie bepalen en een advies aan u uitbrengen.
• (…)
• kern van de zaak: op basis van uw tijdlijn en de documenten kom ik tot de conclusie
dat de kern van de zaak is dat inmiddels is gebleken dat het NIFP rapport onjuist
is en ten tweede het feit dat de RvdK geen onderzoek wilde doen naar de vraag of alle
hulpverlening was ingezet maar in de plaats daarvan een gezagsbeëindigend onderzoek
heeft gedaan. Dat onderzoek leunde in grote mate op het NIFP rapport en concludeerde
tot beëindiging van het gezag.
o wat het NIFP rapport betreft is de vraag relevant aan wie deze fout toegerekend
moet worden: de Staat of het NIFP als afzonderlijke rechtspersoon? (…)
o Hoewel inmiddels bekend is dat het NIFP rapport ondeugdelijk tot stand is gekomen,
is het begrijpelijk dat instanties zoals de RvdK en de rechter zich op het NIFP rapport
hebben gebaseerd. Ook als u destijds al heeft aangegeven het niet eens te zijn met
het NIFP rapport, mochten deze instanties er in beginsel op vertrouwen dat het rapport
juist is en daar conclusies aan verbinden. Dat maakt dat het in mijn ogen niet zonder
meer mogelijk is om de Staat reeds nu te verwijten dat op basis van het NIFP rapport
bepaalde beslissingen zijn genomen. In mijn ogen zou het zinvol zijn om – nu dat is
gebleken dat het rapport ondeugdelijk is – herstel in het gezag te verzoeken om de
Staat op deze wijze een kans te geven om deze fout te herstellen. Hierover zou ik
graag met [mr. Van P] overleggen.
• Toerekening: U heeft mij gevraagd te kijken of de Staat aansprakelijk gehouden
kan worden voor de fouten die in uw zaak gemaakt zijn. Juridisch moet er een onderscheid
gemaakt worden tussen de verschillende instanties die betrokken zijn bij uw dossier.
De Staat kan niet zonder meer aansprakelijk gehouden worden voor fouten van private
instellingen (…)
• Ik zie een aantal punten in het dossier die in de ogen van de rechter in uw nadeel
zullen wegen. (…)
• EHRM klacht 6 oktober: op 6 oktober verloopt de termijn waarbinnen u bij het
EHRM een klacht zou kunnen indienen (…) Ik heb u gisteren reeds aangegeven dat u –
voor zover u hiertegen een klacht wilt richten ongeacht de overblijvende vragen –
u daarvoor een andere advocaat dient te benaderen. (…)
• Voortgang: (…) Het is mij niet duidelijk of u (…) hoe dan ook voor 6 oktober
een EHRM klacht wilt indienen. Indien dat het geval is, dient u daarvoor een andere
advocaat te benaderen, omdat ik daarvoor op dit moment onvoldoende grondslag zie zoals
hierboven toegelicht. Indien ik dit verkeerd begrijp en u wenst dat ik doorga met
het advies over de mogelijkheden de Staat aansprakelijk te stellen voor – in de kern
– het onjuiste NIFP rapport, dan verneem ik dat graag en zal ik een afspraak maken
met [mr. Van P] om nog een aantal juridische aspecten met hem te bespreken.”
1.10 Op 26 en 27 augustus 2021 heeft klaagster e-mails aan verweerster gestuurd.
Bij e-mail van 27 augustus 2021 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij nog
geen tijd heeft gehad om op de e-mails te reageren en dat zij er de week daarop bij
klaagster op terug komt.
1.11 Bij e-mail van eveneens 27 augustus 2021 heeft klaagster verweerster onder
meer geschreven:
“Wat u nu doet met de uitspraken over mijn zaak dat is weer onrecht . in mijn ogen
,omdat u heeft naar mijn zaak niet goed gekeken.
(…)
Bij een ernstige schending van mijn belangen die nu bestaat, lopen we helaas tegen
een conflict aan.”
1.12 Bij e-mail van 30 augustus 2021 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Wij hebben in de afgelopen week verschillende keren contact gehad, zowel in persoon
als per email. Uit de manier waarop het contact is verlopen, de wijze waarop u op
mijn vragen en opmerkingen heeft gereageerd en uw opmerking dat ik naar de zaak kijk
als een advocaat die de belangen van de Staat bekrachtigt, leid ik af dat u weinig
vertrouwen hebt in mij als uw advocaat. (…) Ik heb daar het afgelopen weekeinde op
gereflecteerd en heb geconcludeerd dat de vertrouwensbasis, die een noodzakelijk vereiste
vormt voor een cliënt-advocaat-relatie, niet voldoende is om u verder te kunnen bijstaan.”
In de e-mail heeft verweerster verder een inschatting gegeven van de mogelijkheden
om de Staat aansprakelijk te stellen.
1.13 Op 30 augustus 2021 heeft klaagster bij het kantoor van verweerster een klacht
over verweerster ingediend. Op 2 september 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden
tussen klaagster, verweerster en de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster.
In dat gesprek heeft klaagster verweerster gevraagd om haar toch nog bij te staan
als advocaat. Verweerster heeft klaagster meegedeeld daar niet toe bereid te zijn.
De klachtenfunctionaris heeft dit per e-mail van 2 september 2021 aan klaagster bevestigd.
1.14 Op 6 september 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij tekort is geschoten
in haar taak als advocaat zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals
over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
4.2 Klaagster heeft aan haar klacht het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens
het gesprek op 25 augustus 2021 heeft verweerster zaken besproken die niet relevant
zijn, zoals hoe het contact tussen klaagster en de vader van de kinderen op dit moment
is. Verweerster heeft de door klaagster voor het gesprek opgestelde tijdlijn niet
besproken. Zij was alleen geïnteresseerd in bijzaken. Tijdens het gesprek heeft verweerster
ook laten merken dat zij het dossier van klaagster niet goed kende. Zij heeft ook
niet onderzocht of het voeren van een procedure kansrijk is en de bevindingen niet
geanalyseerd en beoordeeld met het oog op de voorbereiding van klaagsters zaak. Verweerster
heeft de zaak van klaagster aldus niet de vereiste zorg en aandacht gegeven. Verweerster
heeft voorts geweigerd om het concept van de stuitingsbrief aan te passen, aldus nog
steeds klaagster.
4.3 Verweerster voert aan dat zij in haar e-mail van 20 mei 2021 uitgebreid heeft
toegelicht waarom zij de door mr. Van P voorgestelde aanvullingen op het concept van
de stuitingsbrief niet wilde overnemen. In die e-mail heeft zij klaagster gevraagd
of klaagster akkoord was met het bij die e-mail gevoegde definitieve concept van de
stuitingsbrief. Klaagster heeft hierop geantwoord dat zij akkoord is. Verweerster
mocht er dan ook vanuit gaan dat haar uitleg helder voor klaagster was en dat klaagster
akkoord was met het verzenden van de stuitingsbrief. Voorafgaand aan het gesprek
op 25 augustus 2021 heeft verweerster het omvangrijke en complexe dossier van klaagster
bestudeerd. Zij weerspreekt dan ook dat haar dienstverlening niet van goede kwaliteit
zou zijn geweest. In de visie van verweerster ligt een misverstand over het doel van
het gesprek en – daarop volgend – een verschil van inzicht over de meest aangewezen
strategie ten grondslag aan het negatieve gevoel dat klaagster aan het gesprek heeft
overgehouden. Waar verweerster van mening is dat een procedure tegen de Staat de meeste
kans van slagen zou hebben indien de Staat wordt aangesproken op het feit dat het
NIFP rapport ondeugdelijk tot stand is gekomen en zij als gevolg daarvan schade heeft
geleden, is klaagster van mening dat de Staat aangesproken zou moeten worden op het
feit dat voorafgaand aan de uithuisplaatsing van de kinderen onvoldoende hulpverlening
aan haar is geboden door verschillende betrokken instanties. Het gesprek van 25 augustus
2021 was vooral bedoeld om vragen over de feitelijke gang van zaken te bespreken zodat
verweerster een deugdelijk advies kon opstellen. Klaagster had kennelijk de verwachting
dat het gesprek reeds ertoe diende haar te adviseren. Verweerster heeft klaagster
in de opdrachtbevestiging en in de e-mail van 19 augustus 2021 echter voldoende geïnformeerd
over het doel van het gesprek. De vragen die verweerster tijdens het gesprek heeft
gesteld, waren relevant voor een goede inschatting van de juridische positie van klaagster.
Op 26 augustus 2021 heeft verweerster klaagster een verslag van het gesprek gestuurd
en toegelicht dat de kern van de zaak in haar ogen was dat was gebleken dat het NIFP
rapport – op basis waarvan vergaande ingrepen in het recht op familieleven van klaagster
werden gerechtvaardigd – ondeugdelijk tot stand was gekomen. Op 26 augustus 2021 heeft
verweerster telefonisch contact gehad met klaagster. Verweerster had op basis van
dit gesprek het idee dat klaagster haar in haar voorlopige inschatting kon volgen
en begreep waarom zij voorstelde om de aandacht te leggen op het NIFP rapport. Diezelfde
avond ontving verweerster echter een e-mail van klaagster waarin zij wederom aangaf
van mening te zijn dat er voldoende bewijs zou zijn om haar visie op het geschil over
de hulpverlening aan te tonen. In die e-mail heeft klaagster verweerster ook een groot
aantal vragen voorgelegd. Verweerster heeft ervoor gekozen om niet direct op de e-mail
van klaagster te reageren, maar eerst te overleggen met mr. Van P. Tijdens het telefonisch
overleg met mr. Van P ontving verweerster nog een e-mail van klaagster en na haar
e-mail aan klaagster van 27 augustus 2021 ontving verweerster nog een e-mail van klaagster
waarin zij aangeeft dat verweerster in haar ogen haar belangen schendt en zij tegen
een conflict aanlopen. Naar aanleiding van de e-mails van klaagster en het verloop
van de communicatie na het telefoongesprek op 26 augustus 2021 heeft verweerster besloten
klaagster niet langer bij te willen staan als advocaat. Verweerster vindt het zeer
spijtig dat klaagster aan de samenwerking het gevoel heeft overgehouden dat zij zich
niet voldoende voor klaagster wilde inspannen. Dit gevoel is echter het gevolg van
uiteenlopende verwachtingen over de gang van zaken van de bijstand en een verschil
van inzicht over de vraag wat de beste strategie is, aldus verweerster.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat gelet op hetgeen klaagster en verweerster
over en weer hebben aangevoerd en de stukken die zij hebben overgelegd, niet kan worden
vastgesteld dat verweerster tekort is geschoten in haar taak als advocaat. Integendeel,
uit het klachtdossier blijkt juist dat verweerster veel tijd en moeite in de zaak
van klaagster heeft gestoken en klaagster zelfs in haar e-mail van 30 augustus 2021
– waarin zij heeft meegedeeld klaagster niet langer bij te willen staan – nog heeft
geadviseerd over de mogelijkheden om de Staat aansprakelijk te stellen. Zoals verweerster
ook al heeft aangevoerd lijkt de onvrede van klaagster over verweerster het gevolg
te zijn van een verschil van inzicht over de te volgen strategie. Dat verweerster
daar anders over denkt dan klaagster betekent echter niet dat zij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Daarvan zou slechts sprake kunnen zijn als verweerster
een strategie zou voorstaan die op voorhand apert onjuist zou zijn. Daarvan is echter
geen sprake. Dat verweerster de aanvullingen van mr. Van P op het concept van de stuitingsbrief
niet heeft overgenomen valt haar niet tuchtrechtelijk te verwijten. Zij heeft aan
klaagster uitgelegd waarom zij die aanvullingen niet heeft overgenomen en klaagster
heeft vervolgens haar akkoord op het definitieve concept van de stuitingsbrief gegeven.
Verweerster mocht er dan ook vanuit gaan dat klaagster akkoord was met de inhoud van
de brief.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 september 2022