ECLI:NL:TADRAMS:2022:170 Raad van Discipline Amsterdam 22-536/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:170
Datum uitspraak: 22-08-2022
Datum publicatie: 25-08-2022
Zaaknummer(s): 22-536/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Klager klaagt over inhoudelijke stellingen die verweerder namens zijn cliënte heeft ingenomen in de procedures bij de accountantskamer en het CBB. Het is inherent aan een juridische procedure dat partijen over zaken van mening verschillen. Het is aan de tuchtrechter voor accountants en niet aan de tuchtrechter voor advocaten om daarover te oordelen en dat is ook gebeurd. Uitsluitend wanneer vast komt te staan dat verweerder een op voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen, kan van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zijn. Dat daarvan sprake is, is de voorzitter, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 22 augustus 2022
in de zaak 22-536/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 juli 2022 met kenmerk 1840838/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager aan de deken van 6 juli 2022 en de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 28 juli 2022 en van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 9 augustus 2022.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft twee tuchtklachten ingediend tegen een registeraccountant (hierna: de accountant) die in dienst is van een trustkantoor (hierna: het trustkantoor). Verweerder heeft de accountant in de daarop volgende procedures bij de accountantskamer en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB) bijgestaan.
1.2 Op 13 januari 2020 heeft verweerder in de eerste klachtprocedure namens de accountant bij de Accountantskamer een verweerschrift ingediend. Daarin staat onder meer:
“1.3 [De accountant] is in dienst bij [het trustkantoor] en heeft inderdaad de kwalificatie als registeraccountant, maar zij is bij [het trustkantoor] nimmer in die hoedanigheid werkzaam geweest, noch bij [het trustkantoor] zelf noch bij de cliëntvennootschappen van [het trustkantoor]. (…)
3.6 (…) Weliswaar is juist dat noch the Veri Soda Group, Inc noch the Veri Soda Company, Inc failliet is verklaard, maar beide vennootschappen waren sinds januari 2017, toen de beleggers kenbaar maakten niet verder te willen investeren in dit project, technisch failliet.”
1.3 Bij uitspraak van 4 mei 2020 heeft de accountantskamer de eerste klacht ongegrond verklaard.
1.4 In de procedure in hoger beroep bij het CBB heeft verweerder op 1 september 2020 namens de accountant een verweerschrift ingediend. Daarin staat, voor zover hier relevant:
“Op 26 maart 2017 ontvingen de aandeelhouders van VSHI een e-mail (met [klager] in de cc) van [G] met onder meer de volgende tekst.
“Dear Shareholders,
Notwithstanding the efforts of the board, we regret to inform you that The Veri Soda Group had proven to be no longer financeable.
From next week onward the board will start notifying third parties that The Veri Soda Group and its subsidiarities have ceased to do business.”
1.5 Op 13 november 2020 heeft bij de accountantskamer de mondelinge behandeling van de tweede klacht plaatsgevonden. Op die zitting heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Daarin staat, voor zover van belang:
“3.5. In paragraaf 6.7 van haar verweerschrift van 4 september 2020 heeft [de accountant] er nog eens op gewezen dat [klager] zelf ook registeraccountant is en heeft zij de vraag opgeworpen of [klager] zelf wel een de door hem beweerde meldingsplicht heeft voldaan. (…)
4.12. Was het poneren door [klager] van deze twee onjuiste stellingen tuchtrechtelijk verwijtbaar aan [klager]? Nee (…)”
1.6 Bij uitspraak van 12 maart 2021 heeft de accountantskamer ook de tweede klacht ongegrond verklaard.
1.7 Op 7 april 2022 heeft bij het CBB de mondelinge behandeling van het hoger beroep tegen de uitspraken van de accountantskamer plaatsgevonden. Op die zitting heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Daarin staat, voor zover van belang:
1.2. (…) Echter, gezien de chronologie ontbreekt het causaal verband. Onweersproken staat tussen partijen vast dat de jaarrekening 2016 pas in november 2017 is vastgesteld door de aandeelhoudersvergadering en is gepubliceerd bij de Kamer van Koophandel. Echter het was in ieder geval reeds op 18 januari 2017 duidelijk dat de aandeelhouders van VSHI niet verder wilden investeren, en, nadat gebleken was dat ook andere investeerders niet konden worden gevonden en [klager], [Van H] en [G] eind maart 2017 aan derden hadden kenbaar gemaakt dat het Veri Soda Project non financeable was en dat zij op 1 april 2017 zouden aftreden als executive directors van TVSG, was het Veri Soda project definitief een “ship dead in the water”.”
1.8 Op 14 maart 2022, aangevuld op 11 april 2022, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.9 Bij afzonderlijke uitspraken van 12 juli 2022 heeft het CBB de hoger beroepen van klager tegen de uitspraken van de accountantskamer van 4 mei 2020 en 12 maart 2021 ongegrond verklaard.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door feiten te poneren waarvan hij wist althans redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen.
4.2 Klager heeft aan zijn klacht het volgende ten grondslag gelegd. In de procedure bij de accountantskamer heeft verweerder namens de accountant gesteld dat The Veri Soda Company Inc. in 2017 failliet is verklaard. Verweerder had echter door middel van het raadplegen van het register van de Amerikaanse kamer van koophandel kunnen weten dat die vennootschap nog bestaat en nooit failliet is verklaard. Ook heeft verweerder gesteld dat het kantoor van de accountant nooit jaarrekeningen samenstelt. Hij wist of had echter kunnen weten dat het kantoor jaarlijks circa 130 jaarrekeningen samenstelt voor haar cliëntvennootschappen. Verweerder heeft ook gesteld dat de accountant nimmer in de hoedanigheid van registeraccountant werkzaam is geweest, hetgeen ook onjuist is. Op de zitting bij het CBB van 7 april 2022 heeft verweerder voorts verklaard dat klager in een e-mail heeft geschreven dat Veri Soda “dead in the water” is, terwijl dat niet juist is. Ook heeft hij op die zitting verklaard dat klager tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Op de zitting bij de accountantskamer op 13 november 2020 heeft verweerder tot slot verklaard dat klager de voor accountants wettelijk verplichte regels van de NV NOCLAR niet heeft gevolgd en dus zelf in overtreding is, aldus nog steeds klager.
4.3 Verweerder voert aan dat het onjuist is dat hij heeft gesteld dat the Veri Soda Company, Inc failliet is verklaard. Hij verwijst daarbij naar zijn verweerschrift van 13 januari 2020. Verweerder volhardt in de stelling dat het trustkantoor geen jaarrekeningen samenstelt als bedoeld in de accountantsregels. Zij is weliswaar regelmatig betrokken bij het opmaken van de jaarrekeningen van cliëntvennootschapen, maar dat doet zij dan als (indirect) bestuurder dan wel als een soort administratiekantoor dan wel externe boekhouder. In het laatste geval is evenmin sprake van het opmaken van de jaarrekening zoals een accountant dat doet. De accountant stelde aldus (ook) geen jaarrekeningen samen zoals een accountant dat doet, uitmondend in een samenstellingsverklaring. Ook niet als zij de jaarrekeningen voor cliëntvennootschappen controleerde zoals een accountant dat doet. Paragraaf 1.2 van de pleitaantekeningen van 7 april 2022 moet voorts in samenhang worden gelezen met het verweerschrift in hoger beroep van 1 september 2020. Daaruit blijkt dat het Veri Soda project vanaf 1 april 2017 niet langer levensvatbaar was en dat om die reden eventuele in november 2017 gepubliceerde onjuistheden in de jaarrekening 2016 niet de oorzaak van de mislukking van het project kunnen zijn geweest. Hoewel de in het verweerschrift genoemde e-mail afkomstig is van G, is het zeer aannemelijk dat klager in ieder geval kennis heeft genomen van deze e-mail. Verweerder heeft verder niet gesteld dat klager onrechtmatig of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft alleen naar voren gebracht dat klager met twee maten meet omdat vast staat dat hij zelf onjuiste informatie heeft verstrekt aan de accountantskamer en het CBB. Verweerder heeft nimmer beweerd dat de onjuiste stellingen van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van klager opleveren. Verweerder heeft juist steeds het tegendeel beweerd. In paragraaf 3.5 van zijn pleitaantekeningen van 13 november 2020 heeft verweerder tot slot slechts de vraag opgeworpen of klager, die zelf registeraccountant is, wel de relevante meldingen heeft gedaan, aldus nog steeds verweerder.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Klager klaagt over inhoudelijke stellingen die verweerder namens zijn cliënte heeft ingenomen in de procedures bij de accountantskamer en het CBB. Het is inherent aan een juridische procedure dat partijen over zaken van mening verschillen. Het is aan de tuchtrechter voor accountants en niet aan de tuchtrechter voor advocaten om daarover te oordelen en dat is ook gebeurd. Uitsluitend wanneer vast komt te staan dat verweerder een op voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen, kan van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zijn. Dat daarvan sprake is, is de voorzitter, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, niet gebleken. Evenmin is, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, gebleken dat hij feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist zijn.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 22 augustus 2022