ECLI:NL:TADRAMS:2022:169 Raad van Discipline Amsterdam 22-563/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:169
Datum uitspraak: 22-08-2022
Datum publicatie: 25-08-2022
Zaaknummer(s): 22-563/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Nu niet is gebleken dat klager een cliënt van verweerder is geweest, is van strijd met gedragsregel 15 geen sprake.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  22 augustus 2022
in de zaak 22-563/A/A

naar aanleiding van de klacht van:


klager
gemachtigde: M. Ata

over:

    
verweerder 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 juli 2022 met kenmerk 1528371/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is militair geweest. In een strafzaak waarbij hij betrokken was als slachtoffer, heeft verweerder – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – enkele van de verdachten bijgestaan. 
1.2    Op 28 september 2021 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet alleen de belangen van klager als slachtoffer te hebben behartigd, maar ook de belangen van enkele van de verdachten. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Klager heeft aan zijn klacht het volgende ten grondslag gelegd. In 2013 is verweerder door het Ministerie van Defensie toegewezen als de advocaat van klager. Verweerder is in dat verband aanwezig geweest bij een gesprek over het wel of niet doen van aangifte door klager tegen diverse personen. Ter onderbouwing hiervan heeft klager verwezen naar een journaal, waarin een medewerker van de Koninklijke Marechaussee heeft aangetekend “Via de OvD Staf is namelijk de melding gekomen dat [klager] [verweerder] in de arm heeft genomen en alsnog aangifte wil doen.” Klager is er op een later moment achter gekomen dat verweerder in de daaropvolgende strafzaak in 2020 de belangen van enkele van de verdachten behartigde. Klager heeft hierdoor geen eerlijk strafproces gekregen en verweerder heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van klager, aldus klager. 
4.2    Verweerder erkent dat hij in 2020 enkele verdachten heeft bijgestaan in de door klager bedoelde strafzaak. Hij betwist echter dat hij klager in het verleden heeft bijgestaan of gesproken. Klager werd destijds bijgestaan door een jurist van de militaire vakbond en later door mr. J. Het verbaast verweerder dat zijn naam wordt genoemd in het door klager overgelegde journaal. De informatie in het journaal klopt niet en verweerder heeft geen idee hoe deze informatie tot stand is gekomen. Klager heeft in de procedure in eerste aanleg overigens ook geen bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder, aldus verweerder.
4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is dat de advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem. Deze norm, als uitvloeisel van de kernwaarde partijdigheid, is verwoord in gedragsregel 15. De advocaat mag zich niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn (voormalige) cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de (voormalige) cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalige) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210 en 5 februari 2018, 170205). Klager heeft, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, echter onvoldoende onderbouwd dat hij een cliënt van verweerder is geweest. De enkele verwijzing naar een journaal waarin een derde heeft geschreven dat hij van een ander heeft vernomen dat klager wordt bijgestaan door verweerder, is - bij betwisting zijdens verweerder - onvoldoende om een advocaat-cliëntrelatie aan te nemen. Klager heeft geen andere stukken overgelegd waaruit de advocaat-cliëntrelatie met verweerder wel kan worden afgeleid. Nu niet is gebleken dat klager een cliënt van verweerder is geweest, is van strijd met gedragsregel 15 geen sprake. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 22 augustus 2022