ECLI:NL:TADRAMS:2022:155 Raad van Discipline Amsterdam 22-319/A/A/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:155 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-08-2022 |
Datum publicatie: | 16-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-319/A/A/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft niet voldaan aan de herhaalde verzoeken van de deken tot het doen van de CCV-opgave over het jaar 2021 en het eveneens niet te voldoen aan de verzoeken tot het aanleveren van de financiële kengetallen over 2020 (en de vergelijkende cijfers over 2019). Op verweerder rust de betamelijkheidsverplichting de CCV-opgave tijdig te doen (zie ook beslissing van de raad van 28 oktober 2016, ECLI:NL:TADRAMS:2016:216). Daarnaast staat met de beslissing van het Hof van Discipline van 15 november 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:214) verweerders verplichting de kengetallen aan te leveren vast. De raad komt tot de slotsom dat verweerder door niet te voldoen aan de CCV-opgave en aan de uitvraag van de kengetallen in strijd met de betamelijkheid als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 29 heeft gehandeld. De raad ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding verweerder een voorwaardelijke boete op te leggen van € 2.500,- en daarbij te bepalen dat deze boete verschuldigd is indien hij niet uiterlijk vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de deken de gevraagde informatie heeft verstrekt. Daarnaast ziet de raad aanleiding verweerder een onvoorwaardelijke maatregel op te leggen. Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte verwijten en zijn antecedentenlijst, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 augustus 2022
in de zaak 22-319/A/A/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 11 april 2022 met kenmerk /EJH/BRC; 1877491, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van
de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 4 juli 2022
in aanwezigheid van de deken en zijn stafmedewerkster mevrouw R. Verweerder heeft
zich voorafgaand aan de zitting schriftelijk afgemeld. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen
van het door verweerder bij e-mail van 30 juni 2022 toegezonden verweerschrift.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Centrale Controle Verordening 2021
2.2 Op 19 januari 2022 heeft de deken verweerder verzocht binnen vier weken, en
dus uiterlijk op 15 februari 2022, opgave te doen in het kader van de digitale Centrale
Controle Verordening (CCV) over het jaar 2021.
2.3 Op 17 februari 2022 heeft de deken verweerder opnieuw verzocht om alsnog zijn
opgave binnen drie weken, en dus uiterlijk op 10 maart 2022, te doen.
2.4 Op 22 maart 2022 heeft de deken verweerder een laatste maal verzocht om uiterlijk
voor 30 maart 2022 zijn CCV-opgave te doen.
2.5 Verweerder heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
2.6 Op 1 juli 2022 heeft verweerder de CCV-opgave gedaan en hierin aangegeven 20
opleidingspunten te hebben behaald over 2021. Verweerder heeft bij de opgave geen
bewijsstukken gevoegd.
Kengetallenopgave
2.7 Sinds 2020 vragen de lokale dekens bij alle advocaten (en hun kantoren) op
wie zij toezicht houden, de zogenaamde kengetallen uit (hierna ook: de Uitvraag).
De Uitvraag is een vorm van preventief toezicht waardoor op een objectieve en uniforme
wijze inzicht wordt verkregen in de financiële positie en daaraan verbonden (potentiële)
risico’s voor advocaten (kantoren) en hun cliënten. De opgevraagde financiële gegevens
worden drie jaar bewaard.
2.8 Op 15 juli 2021 heeft de deken verweerder verzocht uiterlijk 31 augustus 2021
de financiële kengetallen over 2020 (en de vergelijkende cijfers over 2019) op de
daarvoor ingerichte website aan te leveren.
2.9 Aangezien verweerder de financiële kengetallen niet binnen de gestelde termijn
op de daartoe bestemde website heeft ingevuld, heeft de deken op 16 september 2021
een eerste rappelbrief en op 26 oktober 2021 een tweede rappelbrief aan verweerder
gestuurd. Op 25 november 2021 heeft de deken een laatste rappelbrief aan verweerder
gestuurd.
2.10 Bij brief van 17 februari 2022 heeft de deken verweerder nog eenmaal de mogelijkheid
geboden mee te werken aan de Uitvraag door uiterlijk op 22 februari 2022 de verzochte
financiële kengetallen te verstrekken. Daarbij heeft de deken verweerder laten weten
dat wanneer hij geen gehoor geeft aan dit laatste verzoek, hij zonder nader bericht
een dekenbezwaar bij de raad zou indienen.
2.11 Bij e-mail van 22 februari 2022 heeft verweerder, voor zover relevant, als
volgt gereageerd. “(…) De gegevens die u thans verzoekt, zijn (…) geen gegevens die
gevorderd kunnen worden door u als deken omdat noch de Advocatenwet noch de Voda noch
de Awb daarvoor de vereiste wettelijke grondslag biedt. (…)”
Algemeen
2.12 De deken heeft op 11 april 2022 zijn dekenbezwaar bij de raad ingediend.
2.13 Verweerder heeft bij e-mails van 30 mei 2022 en 9 juni 2022 om aanhouding
van de zaak verzocht, omdat hij op de geplande zittingsdatum verhinderd is. Deze verzoeken
zijn door de raad afgewezen.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt
verweerder dat hij, door -ondanks herhaalde aanmaningen- niet te voldoen aan de CCV-opgave
en het verstrekken van de kengetallen, in strijd met de betamelijkheid als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar in zijn verweerschrift van 30 juni
2022 verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Het aanhoudingsverzoek van verweerder van 30 juni 2022
5.1 Alvorens inhoudelijk in te gaan op het dekenbezwaar, overweegt de raad allereerst
als volgt ten aanzien van het (nieuwe) verzoek tot aanhouding van verweerder in zijn
verweerschrift. Hiertoe heeft verweerder gesteld dat hij het e-mailbericht van de
raad van 26 april 2022 met omschrijving “Ontvangstbevestiging raad van discipline”
door zijn drukke werkzaamheden en persoonlijke omstandigheden niet had geopend, omdat
hij er gelet op de omschrijving vanuit ging dat het hier slechts om een ontvangstbevestiging
van het dekenbezwaar ging. In dat e-mailbericht werd hem echter ook verzocht zijn
verhinderdata op te geven, hetgeen hij derhalve niet had gelezen. Om die reden heeft
hij dan ook geen verhinderdata kunnen opgeven. Op 30 mei 2022 heeft verweerder kennisgenomen
van de definitieve oproep van de raad voor de zitting van 4 juli 2022, op welke datum
hij dus verhinderd was. Verweerder heeft hierop onmiddellijk (op 30 mei 2022) via
een e-mailbericht contact opgenomen met de (griffie van de) raad met de mededeling
dat hij verhinderd was en het verzoek zijn zaak op een andere datum te plannen. De
raad heeft verweerders verzoeken afgewezen. Verweerder beroept zich nu op zijn recht
om aanwezig te kunnen zijn bij de openbare zitting van de raad.
5.2 De raad is van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden voor
zijn rekening en risico dienen te blijven en wijst om die reden het (nieuwe) verzoek
van verweerder eveneens af.
Het dekenbezwaar
5.3 Ter beoordeling ligt voor of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
door niet te voldoen aan de verzoeken van de deken tot het doen van de CCV-opgave
over het jaar 2021 en het eveneens niet te voldoen aan de verzoeken tot het aanleveren
van de financiële kengetallen over 2020 (en de vergelijkende cijfers over 2019).
5.4 De deken heeft aangevoerd dat op verweerder de betamelijkheidsverplichting
rust de CCV-opgave tijdig te doen. De deken heeft in dat verband verwezen naar de
beslissing van de raad van 28 oktober 2016 (ECLI:NL:TADRAMS:2016:216), waarin is geoordeeld
dat het niet voldoen aan dit verzoek in strijd is met de betamelijkheidsnorm. Daarnaast
heeft de deken verwezen naar de beslissing van het Hof van Discipline (hierna: het
hof) van 15 november 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:214) waarmee eveneens verweerders verplichting
de kengetallen aan te leveren vaststaat. Hoewel verweerder meermaals in de gelegenheid
is gesteld aan zijn verplichtingen ten aanzien van de CCV-opgave en het aanleveren
van de financiële kengetallen te voldoen, heeft verweerder nagelaten de vereiste acties
te ondernemen. Verweerders nalaten de kengetallen te verstrekken belemmert de deken
in het adequaat preventief toezicht houden en het verkrijgen van inzicht in de financiële
positie van verweerder (en zijn kantoor). Met het niet voldoen aan de CCV-opgave ontneemt
verweerder de deken inzicht te verkrijgen in zaken zoals het voldoen aan regelgeving
voor onder meer derdengelden, verzekering en opleidingspunten (CCV-opgave). Bovendien
legt verweerders nalaten überhaupt een onnodig tijdsbeslag op de medewerkers van het
bureau van de Amsterdamse Orde van Advocaten, alsmede op de raad en op de deken. Tot
slot dragen de advocaten die de kengetallen wél aanleveren de (onnodige) kosten die
in verband met dit dekenbezwaar worden gemaakt, omdat deze (via de bijdrage van de
NOvA) aan hen worden doorbelast.
5.5 De raad overweegt het volgende. De deken is op grond van de Advocatenwet belast
met het toezicht op de naleving door advocaten in zijn arrondissement van de voor
hen geldende de regels (artikel 35 lid 4 en artikel 45a Advocatenwet). De handelwijze
van advocaten wordt getoetst aan de normen als omschreven in artikel 46 Advocatenwet,
waarbij de gedragsregels van belang kunnen zijn. Gedragsregel 29 bepaalt in dit verband
dat de betrokken advocaat verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de
deken te verstrekken.
5.6 De raad stelt vast dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van de deken
hiertoe, niet heeft voldaan aan het verzoek met betrekking tot de CCV-opgave. Dat
verweerder op 1 juli 2022 alsnog aan de deken heeft doorgegeven dat hij 20 opleidingspunten
heeft behaald, maakt dit niet anders. Verweerder heeft deze informatie niet alleen
veel te laat doorgegeven, maar bovendien niet met bewijsstukken onderbouwd. Ook de
door verweerder in zijn verweerschrift beschreven persoonlijke omstandigheden (terugkerende
verschijnselen van depressie), kunnen verweerder niet verontschuldigen. Hoe vervelend
de beschreven omstandigheden ook zijn, het ontslaat verweerder niet van de op hem
rustende verplichtingen als advocaat en het ligt op de weg van verweerder om zo nodig
hulp in te schakelen om niettegenstaande genoemde omstandigheden toch aan deze verplichtingen
te kunnen voldoen.
5.7 De raad stelt voorts vast dat verweerder, ondanks daartoe herhaaldelijk te
zijn aangemaand, evenmin heeft voldaan aan het verzoek van de deken de kengetallen
te verstrekken. Voor zover verweerder in zijn verweerschrift de bevoegdheid van de
deken deze op te vragen heeft betwist, overweegt de raad dat met de door verweerder
in rechtsoverweging 5.4 aangehaalde beslissing van het hof van 15 november 2021 vaststaat
dat de deken bevoegd is als een vorm van preventief toezicht deze gegevens op te vragen
en verweerder gehouden is zijn medewerking te verlenen aan dit verzoek. Alle argumenten
die verweerder hierover aanvoert, stuiten reeds af op deze beslissing, zodat de raad
onder verwijzing naar deze beslissing verder niet op verweerders argumenten zal ingaan.
5.8 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder door
niet te voldoen aan de CCV-opgave en aan de Uitvraag in strijd met de betamelijkheid
als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 29 heeft gehandeld. Gelet hierop
zal de raad het dekenbezwaar gegrond verklaren.
6. MAATREGEL
6.1. Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een behoorlijk
advocaat niet betaamt. Het feit dat verweerder de deken in zijn toezichthoudende taak
heeft belemmerd, valt hem zwaar aan te rekenen. De raad ziet in de gegeven omstandigheden
aanleiding verweerder een voorwaardelijke boete op te leggen van € 2.500,-. Verweerder
is deze boete verschuldigd indien hij niet uiterlijk vier weken na het onherroepelijk
worden van deze beslissing aan de deken de gevraagde informatie (zijnde een volledig
met bewijsstukken onderbouwde CCV-opgave over het jaar 2021 en de zogenoemde kengetallen
over het jaar 2020 en de vergelijkende cijfers over 2019) heeft verstrekt. Daarnaast
ziet de raad aanleiding verweerder een onvoorwaardelijke maatregel op te leggen. Gelet
op de ernst van de aan verweerder gemaakte verwijten en zijn antecedentenlijst, acht
de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7. KOSTENVEROORDELING
7.1. Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel
48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2. Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- legt aan verweerder de maatregel van een geldboete op van € 2.500,-;
- bepaalt dat de maatregel van een geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij
de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende
bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk
worden van deze beslissing de gevraagde informatie (zoals benoemd in rechtsoverweging
6.1) alsnog aan de deken verstrekt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.2;
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. M.W. Schüller en N.M.K. Damen,
leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in
het openbaar op 15 augustus 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 augustus 2022