ECLI:NL:TADRAMS:2022:135 Raad van Discipline Amsterdam 21-830/A/A 21-831/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:135 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-07-2022 |
Datum publicatie: | 18-07-2022 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht en gegrond dekenbezwaar. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klaagster rauwelijks heeft gedagvaard, de terechte vragen van klaagster over de facturen niet heeft beantwoord en een factuur die gericht had moeten zijn aan klaagster aan de heer De B heeft gericht. Met dit laatste heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden. Berisping en kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 juli 2022
in de zaken 21-830/A/A en 21-831/A/A/D
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
en het bezwaar van
deken
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 september 2020 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken)
een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier en het dekenbezwaar met
kenmerk 2020-1253714/EJH/FS en kenmerk 1547192 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht en het bezwaar zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van
13 juni 2022. Daarbij was namens klaagster aanwezig de heer E. Bökenkamp (hierna:
het bestuurslid). Ook de deken was aanwezig, bijgestaan door mr. F. Schuurmans, stafmedewerker.
Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is
proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 25 mei 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het bezwaar gaat de raad, gelet op het
klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een Vereniging van Eigenaars en wordt als advocaat bijgestaan
door mr. S. Mr. S was tot 13 februari 2020 werkzaam bij H Advocaten. Vanaf 13 februari
2020 is mr. S zelfstandig gevestigd. Mr. S heeft het dossier van klaagster meegenomen
naar zijn kantoor.
2.3 Klaagster had met mr. S afgesproken dat een (inmiddels voormalig) lid van klaagster
(hierna: de heer De B) de facturen van mr. S tot een maximumbedrag van € 10.000,-
zou voldoen. Mr. S leidde daarom de aan klaagster gerichte facturen steeds door naar
de heer De B.
2.4 Op 1 september 2020 heeft verweerder klaagster namens H Advocaten gedagvaard
in verband met twee nog openstaande facturen ten bedrage van in totaal € 1.767,63.
Verweerder was destijds advocaat-stagiair bij H Advocaten. Mr. H was verweerders patroon.
2.5 Op 2 september 2020 heeft het bestuurslid verweerder onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist stuur ik u hierbij de mailcorrespondentie
toe tussen mijzelf en [mr. S]. Hieruit blijkt dat de advocaatkosten verrekend zouden
mogen worden met het bedrag dat de VvE toebehoort en dat bij [H Advocaten] in depot
staat op haar derdenrekening. De vraag is waarom verrekening niet heeft plaatsgevonden
aangezien met [mr. S] op 17 september 2019 is afgesproken dat hij zou zorgdragen voor
de betalingen van de advocaatkosten door [de heer De B].
Zojuist vertelde u mij dat er betalingsherinneringen, aanmaningen en een ingebrekestelling
door u zouden zijn verstuurd aan [de heer De B]. [De heer De B] maakt geen deel (meer)
uit van onze VvE en is daarvan bovendien nooit bestuurslid geweest. U heeft uw berichten
daarom onjuist geadresseerd. (…) Ik wees u telefonisch al op de kwalijkheid van rauwelijks
dagvaarden. Ik verzoek – en voor zover nodig sommeer ik – u de dagvaarding onmiddellijk
in te trekken en mij hiervan een bevestiging te sturen.
Betreffende de factuur d.d. 6 mei 2020 merkte [mr. S] desgevraagd op dat hij deze
factuur niet kan thuisbrengen. Voordat alsnog verrekening plaatsvindt met het depotbedrag
ontvang ik graag een toelichting over deze factuur. Vooralsnog is deze factuur niet
akkoord.”
2.6 Op 8 september 2020 heeft mr. S verweerder geschreven dat klaagsters factuur
verrekend mag worden met het geld van klaagster dat op de derdenrekening van H Advocaten
staat.
2.7 Op 8 september 2020 heeft verweerder het bestuurslid onder meer geschreven:
“het antwoord heeft iets langer op zich laten wachten, en ik bericht u thans als volgt:
De proceskostenveroordeling die in eerste aanleg is ontvangen is verrekend met de
factuur met nummer 100108618. Dit betrof de fixed fee van [mr. S]. Het restbedrag
van die factuur is € 374,96
De tweede factuur (100109088) betreft, zoals u op de specificatie kunt zien, verschotten
en rechtbankkosten. Deze kosten zijn door ons kantoor voor de VVE voorgeschoten in
de gevoerde procedures en die zijn nooit onderdeel van een fixed fee die wij met onze
klanten overeenkomen. De VVE is beide bedragen dus verschuldigd.
Als de VVE niet is staat is het hele bedrag in één keer te voldoen, staat [H Advocaten]
vanzelfsprekend open voor een betalingsregeling waarbij u dit bedrag in termijnen
betaalt. Wanneer u dat wenst, verneem ik dat uiterlijk vanmiddag om 14:00 uur. Wanneer
ik niet verneem of u de vordering blijft betwisten, zal de zaak worden aangebracht
tegen de rol van 22 september 2020.”
2.8 Bij e-mail van 8 september 2020 heeft het bestuurslid verweerder onder meer
geschreven:
“Dank voor de informatie dat factuur 100108618 is verrekend met het bedrag dat nog
op uw derdengeldenrekening stond, en over de hoogte van het nog openstaande restbedrag.
Dit is nu duidelijk.
Uw toelichting over factuur 100109088 geeft echter onvoldoende antwoord op de vragen
en opmerkingen die ik u heb toegezonden. Het griffierecht dat verband hield met de
gevoerde procedures was namelijk al eerder gefactureerd en voldaan. Het is ons niet
duidelijk waarom andermaal griffierechten e.d. in rekening worden gebracht. [Mr. S]
heeft aangegeven deze factuur niet te herkennen. U zult toch wel moeten kunnen begrijpen
dat er eerst duidelijkheid dient te bestaan over de juistheid en verschuldigdheid
van uw factuur alvorens de VvE deze voldoet, ondanks de druk die u op mij uitoefent
om binnen 4 uur te reageren, nota bene onder dreiging van een procedure.
(…) Met [mr. S] waren (…) afspraken gemaakt dat hij zorg zou dragen voor voldoening
van alle facturen tot een maximumbedrag van € 10.000,- door [de heer De B].
(…)
Ik stel u graag in de gelegenheid een en ander alsnog – op de kortst mogelijke termijn
– af te handelen conform de met [mr. S] gemaakte afspraken, en mij hierover te informeren.”
2.9 Bij e-mail van 16 september 2020 heeft verweerder mr. S meegedeeld dat er nog
steeds niet is betaald en dat wanneer dit niet gebeurt, de zaak zal worden aangebracht
tegen de datum waartegen is gedagvaard. Mr. S heeft verweerder hierop bij e-mail van
dezelfde dag geschreven:
“[De heer De B] heeft zich bereid verklaard om de kosten van de VvE voor zijn rekening
te nemen, zoals destijds met de VvE en met mij besproken.
Hij verzoekt om een factuur aan zijn persoonlijke holding (…) die hij vervolgens gelijk
zal betalen.
Verder stelt [de heer De B] zich in de (…)-zaak op het standpunt dat hij nooit heeft
ingestemd met het maken van de kosten waarvoor hij thans wordt gefactureerd. Hij is
bereid om in totaal EUR 1.000,- (ex btw) te voldoen tegen finale kwijting in die zaak.
Ik ben enkel de boodschapper. Aan jullie om hier al dan niet iets mee te doen.”
2.10 Verweerder heeft hierop bij e-mail van dezelfde datum geschreven:
“Het is fijn dat [de heer De B] de schuld van de VVE wilt voldoen. Maar dat moet hij
maar aan haar betalen. Het lijkt mij logischer dat de VVE haar eigen rekening betaalt
en het verder met [de heer De B] regelt. (…)
Wat het overige betreft zal ik het aanbod dat [de heer De B] heeft gedaan met hem
bespreken.”
2.11 Bij e-mail van eveneens 16 september 2020 heeft het bestuurslid verweerder
onder meer geschreven:
“Helaas heb ik van u geen reactie meer mogen vernemen op mijn (…) mail d.d. 8 september
2020. Wel heb ik van [mr. S] vernomen dat u de dagvaarding zult aanhouden in afwachting
van een bericht van [de heer De B]. (…)
Inmiddels zijn we enkele dagen voor de zitting en stel ik vast dat u aan geen van
mijn verzoeken en sommatie gehoor heeft gegeven en ook niet meer bereikbaar lijkt
voor overleg. (…)
Ik geef u graag nog een laatste kans om mij vandaag uiterlijk 15:00 uur te bevestigen
dat de dagvaarding wordt ingetrokken”
2.12 Verweerder heeft het bestuurslid hierop bij e-mail van 16 september 2020 geschreven
dat het hem niet is toegestaan direct met hem te communiceren, nu klaagster wordt
bijgestaan door mr. S.
2.13 Mr. S heeft verweerder hierop meegedeeld dat hij klaagster niet bijstaat in
de procedure tegen H Advocaten en dat het verweerder daarom vrij staat om met het
bestuurslid te communiceren.
2.14 Bij e-mail van 17 september 2020 heeft verweerder mr. S onder meer geschreven:
“toen de VVE een dagvaarding kreeg ben jij op haar verzoek met mij daarover gaan onderhandelen.
Dat heb ik niet anders kunnen begrijpen dan dat hij dat als haar advocaat deed. Temeer
niet omdat [het bestuurslid] in ons telefoongesprek jou ook aanduidde als de advocaat
van de VVE. Met jou ook ben ik overeengekomen dat H Advocaten de VVE de ruimte zou
geven om met een derde partij te onderhandelen over de betaling van haar schuld (…)
Dat jij nu ineens stelt niet voor de VVE op te treden is op z’n zachts gezegd een
verrassing.
Deze situatie is nu erg onduidelijk aan het worden en daarom ga ik daar nu duidelijkheid
in scheppen:
• De VVE is de debiteur (…) Gisteren verzocht jij mij per e-mail of ik voor een
derde vennootschap een factuur wilde maken omdat de VVE daarmee had afgesproken dat
die haar rekening zou betalen. Wij hebben geen overeenkomt met die vennootschap. Wij
hebben daar nooit werkzaamheden voor verricht, en als de VVE met die vennootschap
iets is overeengekomen dan is het ook aan de VVE om die vennootschap daartoe te bewegen.
Ik ga geen spookfacturen laten opstellen (…)
• Het argument dat het verkeerde adres is gebruikt, blijft ook terugkomen. Ik begrijp
dit standpunt niet. Jij hebt als advocaat de zaken van de VVE hier behandeld en het
dossier aangemaakt. Ik weet hoe nauwkeurig jij bent, dus ik weet ook dat jij het adres
hebt genoteerd dat de klant aan jou heeft opgegeven. Wanneer het adres wijzigt, of
niet juist is, is het aan de klant om dat door te geven. (…)
De procedure tegen de VVE zal geen doorgang vinden wanneer ik uiterlijk morgenmiddag,
vrijdag 18 september 2020 te 16:00 uur betaling, of een bewijs daarvan heb ontvangen.”
2.15 Mr. S heeft verweerder hierop bij e-mail van 17 september 2020 onder meer
geschreven:
“Wat bedoel je met onderhandelen? In deze kwestie heb ik je – anders dan mijn e-mail
van gisteren – slechts eenmaal telefonisch gesproken en toen heb ik herhaald welke
afspraken er zijn gemaakt in deze zaak. (…) Dat [het bestuurslid] mij de advocaat
van de VvE noemt klopt, ik treed voor de VvE op in de procedure tegen (…) Maar dat
betekent niet dat ik de VvE in de procedure tegen [H Advocaten] bijsta. Als gezegd
probeer ik slechts in het belang van beide partijen een oplossing te bewerkstelligen.”
2.16 H Advocaten heeft met de heer De B een regeling getroffen over de openstaande
facturen. Verweerder heeft in dat verband een nieuwe factuur opgemaakt op naam van
de heer De B.
2.17 Bij e-mail van 21 september 2020 heeft het bestuurslid verweerder geschreven
dat hij van de heer De B heeft vernomen dat hij alle openstaande facturen heeft voldaan
en dat hij van verweerder per ommegaande de bevestiging wil dat de zaak niet wordt
aangebracht. Verweerder heeft een en ander bij e-mail van dezelfde dag aan het bestuurslid
bevestigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klaagster rauwelijks gedagvaard.
b) Verweerder heeft vragen van klaagster over de facturen waarop de dagvaarding
betrekking had, niet beantwoord.
c) Verweerder heeft klaagster op 8 september 2020 een termijn van 4 uur en 13 minuten
gesteld om te reageren. Dat is een onredelijk korte termijn.
d) Bij klaagster is nooit sprake geweest van betalingsonwil of betalingsonmacht.
Op door klaagster diverse keren herhaald verzoek tot intrekking van de dagvaarding
is verweerder niet ingegaan. Het had van verweerder verwacht mogen worden dat hij
op zijn schreden zou zijn teruggekeerd en de dagvaarding zou hebben ingetrokken nadat
klaagster overduidelijk veel moeite deed om duidelijkheid te krijgen over de facturen
en om de kwestie op te lossen.
e) Verweerder heeft een factuur die gericht had moeten zijn aan klaagster, gericht
aan een derde.
f) Klaagster betwist dat er een minnelijke regeling tot stand is gekomen zoals
verweerder heeft gesteld.
4 BEZWAAR
4.1 Het bezwaar houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder zijn declaratie
niet op de juiste wijze heeft ingericht. De deken verwijst hierbij naar hetgeen klaagster
verweerder verwijt in klachtonderdeel e).
5 VERWEER
5.1 Verweerder voert tegen de klacht en het bezwaar verweer. De raad zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
6.1 Verweerder voert allereerst aan dat niet hij, maar zijn patroon mr. H tuchtrechtelijk
verantwoordelijk moet worden gehouden voor verweerders handelen en/of nalaten, nu
verweerder heeft gehandeld in uitdrukkelijke opdracht van mr. H. De raad gaat hier
echter niet in mee. Advocaten kunnen in beginsel alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
worden gehouden voor hun eigen handelen en/of nalaten en niet voor dat van een andere
advocaat.
Klachtonderdeel a)
6.2 Verweerder betwist dat hij klaagster rauwelijks heeft gedagvaard; hij heeft
maar liefst 14 aanmaningen en het concept van de dagvaarding aan klaagster gestuurd
(gericht aan haar kantooradres) voordat hij is overgegaan tot het dagvaarden van klaagster.
Klaagster heeft pas gereageerd toen de dagvaarding op haar adres werd betekend, aldus
verweerder.
6.3 Klaagster betwist dat zij aanmaningen heeft ontvangen. Wel heeft zij de concept-
dagvaarding ontvangen, maar dat was pas na het uitbrengen van de dagvaarding. De tenaamstelling
van de brieven klopt overigens niet (op de brieven staat het kantooradres met daaronder
het postadres). Volgens de opdrachtbevestiging zou klaagster maandelijks een kopie
van de gespecificeerde declaratie ontvangen via het postadres van haar beheerder.
Verwacht had mogen worden dat eventuele betalingsherinneringen en/of aanmaningen ook
aan dit postadres zouden worden gericht. Mr. S heeft de facturen overigens steeds
per e-mail aan het bestuur van klaagster toegestuurd, aldus steeds klaagster.
6.4 De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft gemotiveerd betwist dat zij aanmaningen
heeft ontvangen en dat zij het concept van de dagvaarding voor het uitbrengen ervan
heeft ontvangen. Tegenover deze betwisting heeft verweerder onvoldoende onderbouwd
dat hij wel aanmaningen aan klaagster heeft gestuurd en het concept van de dagvaarding
voor het uitbrengen ervan aan klaagster heeft gestuurd. Wat betreft de aanmaningen
heeft verweerder een “Overzicht documenten / e-mails” in het geding gebracht waaruit
volgens hem zou moeten blijken dat hij wel aanmaningen aan klaagster heeft gestuurd,
maar bij de contactinformatie van klaagster op dat overzicht staat steeds het oude
e-mailadres van mr. S bij H Advocaten vermeld, en niet dat van klaagster. Op basis
van dit overzicht kan dan ook niet worden vastgesteld dat verweerder aanmaningen aan
klaagster heeft gestuurd, laat staan dat klaagster deze aanmaningen daadwerkelijk
heeft ontvangen. De raad moet het er dan ook voor houden dat verweerder klaagster
rauwelijks heeft gedagvaard. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a)
is daarom gegrond.
Klachtonderdeel b)
6.5 Verweerder voert aan dat het hem gelet op de gedragsregels niet vrij stond
om direct met het bestuurslid te communiceren, nu klaagster werd bijgestaan door een
advocaat, namelijk mr. S.
6.6 De raad overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of verweerder terecht in
de veronderstelling verkeerde dat mr. S klaagster bijstond in het geschil met H Advocaten,
wist verweerder in ieder geval vanaf 16 september 2020 dat mr. S klaagster niet bijstond
(zie de e-mail van mr. S in 2.13). Niet is gebleken dat verweerder toen alsnog antwoord
heeft gegeven op de door het bestuurslid – terecht – gestelde vragen over de door
klaagster betwiste factuur. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Ook klachtonderdeel
b) is daarom gegrond.
Klachtonderdeel c)
6.7 Vast staat dat verweerder klaagster in zijn e-mail van 8 september 2020 (zie
2.7) een termijn van iets meer dan vier uur heeft gegeven om te reageren. Hoewel aan
klaagster kan worden toegegeven dat die termijn kort is, is dit van onvoldoende gewicht
om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarbij acht de raad van
belang dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan hetgeen hij in zijn e-mail van
8 september 2020 heeft geschreven en de dagvaarding niet heeft aangebracht. Klachtonderdeel
c) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
6.8 Vast staat dat verweerder pas aan klaagster heeft bevestigd dat hij de dagvaarding
niet bij de rechtbank zou aanbrengen, nadat hij met de heer De B een regeling had
getroffen over de openstaande facturen. Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te
verwijten dat hij dit niet eerder heeft gedaan. Ook als het hem duidelijk was dat
er geen sprake was van betalingsonwil of betalingsonmacht, stond het hem vrij om hiermee
in het belang van H Advocaten te wachten tot de facturen betaald waren. Klachtonderdeel
d) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e) en dekenbezwaar
6.9 Uitgangspunt is dat een declaratie op naam moet staan van de cliënt/opdrachtgever
ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht. Wanneer de cliënt en een derde
een advocaat verzoeken om de declaratie te richten aan de derde, dan dient de declaratie
nog steeds op naam van de cliënt gesteld te worden. Desgewenst kan deze wel “ter attentie”
of “per adres” van de derde aan de derde verzonden worden.
6.10 Verweerder erkent dat hij een factuur die zag op werkzaamheden die mr. S ten
behoeve van klaagster had verricht, aan de heer De B heeft gericht. Verweerder heeft
aldus niet voldaan aan de hiervoor weergegeven tuchtrechtelijke maatstaf. Hij heeft
zijn factuur niet op de juiste wijze ingericht. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.
6.11 Dat ligt anders wat betreft klachtonderdeel e). Naar het oordeel van de raad
heeft klaagster een onvoldoende eigen, rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel.
Niet is immers gebleken dat verweerder de bij de dagvaarding aan klaagster gerichte
factuur heeft ingetrokken en in plaats daarvan een factuur op naam van de heer De
B heeft opgesteld. Klaagster heeft dan ook geen gevolgen ondervonden van het feit
dat verweerder de factuur op naam van de heer De B heeft gezet. Klachtonderdeel e)
is daarom niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel f)
6.12 Niet is in geschil dat verweerder namens H Advocaten met de heer De B een
regeling heeft getroffen over de twee onbetaalde facturen. Hoewel het juist is dat
niet de heer De B maar klaagster de cliënte was en vast staat dat verweerder met klaagster
geen minnelijke regeling heeft getroffen, valt het verweerder niet tuchtrechtelijk
te verwijten dat hij aan de deken heeft geschreven dat partijen een minnelijke regeling
hebben getroffen. Verweerder heeft immers een minnelijke regeling met de heer De B
getroffen die tot gevolg heeft gehad dat hij de dagvaarding niet heeft aangebracht.
Klachtonderdeel f) is daarom ongegrond.
7 MAATREGEL
7.1 Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klaagster rauwelijks
heeft gedagvaard, de terechte vragen van klaagster over (één van) de facturen niet
heeft beantwoord en een factuur die gericht had moeten zijn aan klaagster aan de heer
De B heeft gericht. Met dit laatste heeft verweerder de kernwaarde (financiële) integriteit
geschonden. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen ziet de raad aanleiding
om verweerder een berisping op te leggen, ondanks het feit dat hij destijds advocaat-stagiaire
was, aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en hij inmiddels
geen advocaat meer is.
8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
8.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en het dekenbezwaar gegrond;
- verklaart klachtonderdelen c), d) en f) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 8.3.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en G. Kaaij, leden,
bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het
openbaar op 11 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 juli 2022