ECLI:NL:TADRAMS:2022:132 Raad van Discipline Amsterdam 22-192/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:132
Datum uitspraak: 11-07-2022
Datum publicatie: 18-07-2022
Zaaknummer(s): 22-192/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht over de eigen advocaat. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij in februari 2021 niets heeft gedaan met de door klager aan hem toegestuurde stukken en dus ook geen aanvraag bij de IND heeft ingediend. Nu verweerder hiervoor zijn excuses heeft aangeboden en hij klager hiervoor financieel heeft gecompenseerd, ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 juli 2022
in de zaak 22-192/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
 
verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 29 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 7 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1529210/EJH/KV van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juni 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager aan de raad van 3 mei 2022.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder heeft klager van februari tot september 2021 bijgestaan in een procedure bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) die zag op het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van de partner van klager die in Marokko woont.
2.3    Bij brief van 4 februari 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van de diverse besprekingen op mijn kantoor bericht ik u als volgt.
U gaf mij de opdracht namens uw partner (…) een procedure te starten aangaande afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf. Naar aanleiding daarvan treft u hierbij aan de brief die ik voornemens ben te zenden aan de IND, e.e.a. nadat ik van u dan wel van [de partner van klager] bewijs heb ontvangen van het met goed resultaat hebben afgelegd van het basisexamen inburgering Nederland.”
2.4    Verweerder heeft de brief aan de IND niet verstuurd. Enige tijd na de hierboven genoemde brief heeft verweerder van klager stukken ontvangen waaruit volgens klager zou moeten blijken dat zijn partner vrijgesteld zou moeten worden van het afleggen van het inburgeringsexamen.
2.5    In mei 2021 heeft klager verweerder gevraagd naar de stand van zaken. Verweerder heeft hierop op 11 mei 2021 alsnog een verzoek tot voorlopig verblijf ten behoeve van de partner van klager bij de IND ingediend en daarbij de in 2.4 genoemde stukken van klager overgelegd. 
2.6    Bij brief van 4 juni 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven: 
“Ik heb u op 4 februari medegedeeld dat ik voornemens was de aanvraag in te dienen waarbij ik melding heb gemaakt van het feit dat ik nog zou wachten op de resultaten van het basisexamen inburgering Nederland. Er is blijkbaar iets misgegaan in onze communicatie want ik heb inderdaad niet, naar aanleiding van de stukken die u mij overhandigde, de aanvraag ingediend met het verzoek om vrijstelling van het afleggen van genoemd examen. Mijn oprechte excuses daarvoor. (…) Ter compensatie hiervoor treft u hierbij aan mijn creditdeclaratie alsmede een zeer gemodereerde declaratie, namelijk voor de helft van de som die ik normaal voor deze procedures vraag.”
2.7    Bij besluit van 12 augustus 2021 heeft de IND de aanvraag van klager afgewezen.
2.8    Bij brief van 13 augustus 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Op 12 augustus jl. belde u mij voor zoveelste keer vele malen aangaande de vermeende termijnoverschrijding van de IND (…)
Ik deelde u reeds enkele malen mede dat ik er vanuit ga dat de IND niet zondermeer naar aanleiding van de overgelegde stukken [de partner van klager] zal vrijstellen van het met succes afleggen van het basisexamen inburgering.
Hoe het ook zij: ik ben niet langer meer bereid voor u op te treden vanwege uw dwingende houding en de toon die u meent aan te kunnen slaan tijdens onze gesprekken. (…)
Mocht het in deze tot een beschikking komen zal ik deze vanzelfsprekend nog nazenden. Indien de beschikking afwijzend zal zijn, waar ik vanuit ga dient u een andere advocaat in de arm te nemen.
Ik ga er vanuit dat u met mij geen contact meer op zult nemen.”
2.9    Bij brief van 17 augustus 2021 heeft verweerder klager geschreven:
“Inmiddels ontving ik bijgevoegde beschikking. Deze is negatief, hetgeen – zoals ik u reeds meldde – te verwachten was.
Eveneens heb ik u medegedeeld dat ik niet langer bereid ben voor u op te treden. Voor het indienen van het bezwaarschrift dan wel het doen van een nieuwe aanvraag adviseer ik u daarvoor een andere advocaat in de arm te nemen.”
2.10    Naar aanleiding van de mededeling van klager dat hij voornemens was een klacht over verweerder in te dienen hebben klager en verweerder een bespreking gehad op verweerders kantoor. Bij brief van 26 augustus 2021 heeft verweerder klager geschreven:
“Naar aanleiding van de bespreking op mijn kantoor op 20 augustus jl. bericht ik u als volgt. Wij bespraken het feit dat u voornemens was een klacht tegen mij in te dienen waarbij u mij mededeelde dit niet langer te zullen overwegen naar aanleiding van hetgeen wij bespraken over de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor [de partner van klager].
Ik deelde u mede allereerst een brief te sturen aan de ambassade teneinde te bewerkstelligen dat een arts aangewezen zal worden die [de partner van klager] zal zien. Kopie daarvan treft u hierbij aan. Vanzelfsprekend houd ik u verder op de hoogte.”
2.11    Bij brief van 1 september 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij een reactie heeft ontvangen van de ambassade en klager verzocht het registratieformulier per e-mail aan zijn partner te sturen en hem het formulier in te laten vullen en te voorzien van twee pasfoto’s.
2.12    Verweerder was van 2 tot en met 10 september 2021 afwezig vanwege vakantie.
2.13    Bij e-mail van 3 september 2021 heeft klager verweerder meegedeeld dat zijn partner niet door een arts onderzocht wil worden en dat hij toch bezwaar wil maken tegen het besluit van de IND.
2.14    Bij e-mail van 7 september 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat klagers partner door een door de ambassade aangewezen arts moet worden gezien omdat anders de slagingskans nihil is. 
2.15    Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 7 september 2021 meegedeeld dat hij zijn partner niet gaat dwingen om een arts te zien en dat hij bezwaar wil maken tegen het besluit van de IND. Klager heeft vervolgens meerdere keren gebeld naar het kantoor van verweerder. 
2.16    Op 8 september 2021 heeft een kantoorgenote van verweerder namens verweerder pro forma bezwaar gemaakt tegen het besluit van de IND van 12 augustus 2021.
2.17    Bij brief van 16 september 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Hierbij bericht ik u dat ik absoluut niet bereid ben nog langer voor u op te treden. Uw zeer dwingende houding ergert mij zeer. Ik zond u na de bespreking op mijn kantoor op 20 september reeds een brief waarin ik melding maakte van het feit dat ik contact zou leggen met de ambassade te Rabat. Dit vanwege het feit dat zonder een medische verklaring van een door de ambassade aan te wijzen arts [de partner van klager] absoluut niet vrijgesteld zal worden van het afleggen van het basisexamen inburgering Nederland. Tijdens genoemd gesprek heeft u ingestemd met mijn voorstel geen bezwaarschrift in te dienen tegen de beschikking van de IND van 12 augustus, mede naar aanleiding van hetgeen ik u heb medegedeeld over de looptijd van het bezwaarschrift.
Tijdens mijn – korte – afwezigheid heeft u mijn kantoor maar liefst twaalfmaal gebeld terwijl u mij eveneens een e-mail heeft gestuurd waarop ik heb gereageerd met hetgeen hierboven genoemd over de door de ambassade aan te wijzen arts. Dat [de partner van klager] geen arts wil zien omdat hij bang is, is absoluut geen argument waarmee ik een bezwaarschrift kan winnen. (…)
Omdat u zo aandrong heb ik mijn kantoorgenote (…) verzocht, teneinde de termijn veilig te stellen, een bezwaarschrift in te dienen. (…)
Ik verzoek u met klem met mij geen contact meer op te nemen en aan andere advocaat in de arm te nemen voor het indienen van gronden bij het bezwaar.” 
2.18    Bij e-mail van 29 september 2021 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij geen andere advocaat in de arm gaat nemen en dat hij wil dat verweerder de gronden van bezwaar indient. Verweerder heeft klager hierop op diezelfde dag nogmaals meegedeeld dat hij niet meer voor hem optreedt en dat klager een andere advocaat in de arm dient te nemen.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zonder duidelijke opgave van redenen, tegen de wens van klager in, geen bezwaar willen maken tegen het afwijzende besluit van de IND van 12 augustus 2021.
b)    Verweerder heeft in februari 2021 niets gedaan met de stukken die klager hem had toegestuurd. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
Klachtonderdeel a)
5.2    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij geen bezwaar heeft willen maken tegen het besluit van de IND. 
5.3    Verweerder voert aan dat hij op 20 augustus 2021 met klager heeft afgesproken dat hij geen bezwaar zou maken tegen het besluit van de IND, maar dat hij een nieuwe aanvraag zou indienen nadat de partner van klager het resultaat zou hebben van een in Marokko te ondergaan onderzoek naar zijn geestelijke vermogens, een en ander naar aanleiding van zijn stelling dat hij niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen. Toen klager begin september 2021 aangaf dat hij toch bezwaar wilde maken tegen het besluit van de IND, heeft verweerder zijn kantoorgenote gevraagd pro forma bezwaar te maken om de bezwaartermijn veilig te stellen. Bij brief van 16 september 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij klager niet langer wil bijstaan en dat hij een andere advocaat zal moeten zoeken voor het indienen van de gronden van het bezwaar, aldus verweerder.
5.4    De raad overweegt als volgt. Klager heeft niet althans onvoldoende betwist dat hij en verweerder op 20 augustus 2021 hebben afgesproken dat er geen bezwaar zou worden gemaakt tegen het besluit van de IND, maar dat er een nieuwe aanvraag zou worden ingediend. Verweerder heeft zich daarom gewend tot de ambassade in Rabat. Klager heeft zich later kennelijk bedacht toen bleek dat zijn partner niet naar de ambassade wilde gaan. Hij heeft verweerder toen bij e-mails van 3 en 7 september 2021 verzocht om toch bezwaar te maken. Verweerder heeft vervolgens – alleen om de bezwaartermijn veilig te stellen – zijn kantoorgenote gevraagd pro forma bezwaar te maken. Bij e-mail van 16 september 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat en waarom hij niet langer voor klager wil optreden en dat klager een andere advocaat zal moeten zoeken om de gronden van bezwaar in te dienen. Dit valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Uit de e-mail van verweerder van 16 september 2021 blijkt dat hij geen vertrouwen meer had in de samenwerking met klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is een advocaat dan verplicht zijn werkzaamheden te beëindigen. Dat klager hiervan processuele schade heeft ondervonden, is niet gebleken. Bovendien blijkt uit de e-mail van verweerder ook dat hij de kans van slagen van het bezwaar klein achtte en een advocaat kan niet worden verplicht een kansloze zaak te behandelen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij in februari 2021 niets heeft gedaan met de stukken die klager naar hem had gestuurd. Volgens klager zou verweerder toen al een aanvraag tot voorlopig verblijf ten behoeve van klagers partner indienen. Verweerder heeft dit niet gedaan terwijl hij tegen klager had gezegd dat hij de aanvraag wel had ingediend. Klager heeft hierdoor drie maanden voor niets zitten wachten, aldus nog steeds klager.
5.6    De raad overweegt als volgt. Verweerder erkent dat hij van februari tot medio mei 2021 niets heeft gedaan met de door klager in februari 2021 aan hem toegestuurde stukken en toen dus ook geen aanvraag bij de IND heeft ingediend, terwijl hij dit wel aan klager had toegezegd. Dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL
6.1    Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij in februari 2021 niets heeft gedaan met de door klager aan hem toegestuurde stukken en toen dus ook geen aanvraag bij de IND heeft ingediend. Nu verweerder hiervoor zijn excuses aan klager heeft aangeboden (zowel in de hiervoor in 2.6 geciteerde brief van 4 juni 2021 als op de zitting van de raad), en hij klager hiervoor financieel heeft gecompenseerd, ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaald griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 11 juli 2022