ECLI:NL:TADRAMS:2022:115 Raad van Discipline Amsterdam 21-756/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2022 |
Datum publicatie: | 28-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-756/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Gedeeltelijk gegronde klacht van advocaat over de advocaat van de wederpartij. De raad komt tot de conclusie dat verweerder niet bewust een e-mail met een onjuiste datering heeft ingebracht in de klachtprocedure bij de raad Den Haag. Wat verweerder wel tuchtrechtelijk te verwijten valt, is dat hij heeft nagelaten om zijn fout op adequate wijze te herstellen. Waarschuwing en kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 juni 2022
in de zaak 21-756/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. I.F. Schouwink
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ds/1286795
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 februari 2022. Daarbij
waren (via een video-verbinding) klager en verweerder aanwezig.
1.4 Naar aanleiding van de zitting van 14 februari 2022 heeft klager op 15 februari
2022 een aanvullende klacht over verweerder ingediend bij de deken. Op 22 februari
2022 heeft klager de raad telefonisch verzocht om een nieuw stuk te mogen indienen.
Hierop heeft de raad op 28 februari 2022 schriftelijk aan partijen bericht dat om
proceseconomische redenen – bij wijze van uitzondering – een extra schriftelijke ronde
wordt ingelast. Klager heeft op 28 februari 2022 aanvullende stukken ingediend, waarop
verweerder op 4 maart 2022 heeft gereageerd.
1.5 Partijen hebben de raad vervolgens verzocht om de op 15 februari 2022 bij de
deken ingediende aanvullende klacht bij de oorspronkelijke klachtzaak te betrekken,
waarbij zij om aanhouding van de zaak hebben gevraagd. Dit verzoek is gehonoreerd.
Daarop heeft de deken op 23 maart 2022 de correspondentie met betrekking tot de aanvullende
klacht aan de raad doen toekomen.
1.6 De aanvullende klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 mei 2022.
Daarbij waren aanwezig (via een video-verbinding) klager, bijgestaan door zijn gemachtigde,
en verweerder.
1.7 Van de behandelingen op 14 februari 2022 en 18 mei 2022 is proces-verbaal opgemaakt.
1.8 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de hiervoor onder 1.4 en 1.5 genoemde stukken en aanvullende correspondentie,
alsmede van de brief met bijlagen van 12 mei 2022 van de gemachtigde van klager en
van de pleitnota die de gemachtigde van klager op 18 mei 2022 aan de raad heeft doen
toekomen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen de cliënten van partijen was sprake van een geschil over inbreuk op
intellectuele eigendomsrechten. In die kwestie zijn de cliënten van verweerder op
17 augustus 2020 in kort geding gedagvaard en op 24 augustus 2020 zijn conservatoire
derdenbeslagen op hun bankrekeningen gelegd voor beweerdelijk verbeurde boetes. Op
7 september 2020 heeft verweerder in dit kort geding een conclusie van antwoord ingediend.
2.3 De zitting in het kort geding heeft op 9 september 2020 plaatsgevonden. Tijdens
de zitting heeft klager een geluidsfragment laten horen. Verweerder heeft tijdens
de zitting bezwaar tegen het afspelen van het geluidsfragment gemaakt. De voorzieningenrechter
heeft dit bezwaar afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de zaak aangehouden in
verband met minnelijk overleg tussen partijen.
2.4 Op donderdag 10 september 2020 om 11.49 uur heeft verweerder het volgende geschreven
aan klager:
"Voordat wij minnelijk overleg opstarten ontvang ik graag van u het volledige geluidsfragment
dat u ten gehore heeft gebracht ter zitting. Ik stel voor dat we - na ontvangst van
dit bestand - vrijdag telefonisch contact hebben om van u te vernemen hoe een schikking
er volgens uw cliënt uit zou moeten zien."
2.5 Dezelfde dag (om 12.35 uur) heeft klager als volgt gereageerd:
"Het fragment opsturen lijkt mij in beginsel geen probleem, maar onder twee voorwaarden:
1. Het fragment is belangrijk bewijs in deze zaak en dient ook uitsluitend hiervoor
te worden gebruikt. Het is niet de bedoeling dat uw cliënten het fragment gebruiken
voor andere zaken, bijvoorbeeld om achter de desbetreffende programmeur aan te gaan.
Het lijkt cliënte netjes om de jongens zo veel mogelijk buiten schot te houden.
2. De rechtbank dient over dezelfde stukken te beschikken als partijen. Ik wil het
stuk dan ook tegelijk naar u als naar de rechtbank sturen.
Graag uw akkoord."
2.6 Op vrijdag 11 september 2020 (om 8.35 uur) heeft verweerder daarop het volgende
geschreven aan verweerder:
"Het is niet meer aan u om voorwaarden te stellen. U heeft dit document - bij wijze
van overval - ter zitting ten gehore gebracht om de rechter te beïnvloeden. U handelde
daarmee reeds klachtwaardig. Mijn cliënten hebben recht op dat bestand omdat u dat
ter zitting tegen hen heeft gebruikt. (…). Dat is niet hoe wij ons tot elkaar behoren
te verhouden. Indien ik dit bestand vandaag niet van u ontvang zal ik maandag een
klacht tegen u indienen bij uw deken."
2.7 Klager heeft (om 9.14 uur) als volgt gereageerd:
"Een dreigement lijkt mij niet erg constructief als uw cliënten tot een oplossing
willen komen.
Wel constructief lijkt mij als u op de gehele inhoud van mijn bericht ingaat. Ik mis
twee antwoorden:
Ik stelde twee (redelijke) voorwaarden, u geeft aan met de tweede niet akkoord te
zijn, hoe zit dit met voorwaarde 1?"
2.8 Hierop heeft verweerder (om 10.50 uur) het volgende geschreven:
"Tijdens de zitting en nu met uw voorwaarden gaat u over het randje ten aanzien van
hoe wij ons tot elkaar dienen te verhouden. Uw voorwaarden zijn absoluut niet redelijk
(of constructief) omdat u het geluidsbestand daarmee tot inzet maakt van een onderhandeling
waarmee u voordeel probeert te behalen (geen wederhoor terwijl daar recht op bestaat
en inbrengen in de procedure terwijl dat recht u niet toekomt). Het station van voorwaarden
stellen bent u gepasseerd toen u het geluidsfragment ter zitting liet horen. Daarom
heb ik aangegeven niet met uw voorwaarden (dus ook niet met voorwaarde 1) in te stemmen.
Schikkingsoverleg heeft geen zin zo lang u het geluidsfragment niet aanlevert en daar
ga ik dan ook geen tijd en kosten van mijn cliënt aan besteden. Mijn sommatie tot
aanlevering vandaag blijft staan. Tel uw knopen."
2.9 Klager heeft daarop (om 12.53 uur) het volgende geantwoord:
"Nogmaals: als uw cliënten tot een regeling willen komen, past een dreigement hier
niet bij (zie ook gedragsregel 24). We kunnen altijd vonnis vragen, ik meen dat uw
cliënten hierbij meer te verliezen hebben dan mijn cliënt.
Niet ik, maar juist u bent zeer ernstig over de grens gegaan door aan de rechtbank
informatie te verstrekken waarvan u weet althans behoort te weten, dat die onjuist
is (gedragsregel 8). Uw cliënten hebben de software van cliënte schaamteloos gekopieerd,
zoals u weet. Het fragment toont dit aan en was dus noodzakelijk. Dient u echt een
klacht in, dan zal ik hetzelfde doen.
Het is aan de te late indiening van stukken uwerzijds te danken dat het fragment niet
meer tijdig kon worden ingediend. Het tweede verzoek ziet erop dit gemis in redelijkheid
te herstellen. Klant is desondanks akkoord om deze eis te laten vallen. Het stuk zal
in een bodemprocedure immers sowieso nog worden overgelegd.
Wel is cliënte benieuwd waarom u de eerste eis niet-redelijk vindt? Het lijkt mij
nogal ongepast als uw cliënten een programmeur zullen aanspreken omdat deze de waarheid
heeft verteld."
2.10 Verweerder heeft (om 13.43 uur) het volgende aan klager geschreven (zoals
blijkt uit de beslissing van de Raad van Discipline te Den Haag van 31 januari 2022,
zie hierna onder punt 2.19):
"Voortvarendheid houdt ook in dat u open kaart speelt t.a.v. hetgeen u in de procedure
hebt gebruikt. U bent daar kennelijk niet toe bereid en dan valt de bodem onder schikkingsbereidheid
weg. U presenteert het geluidsfragment ter zitting als 'the smoking gun', maar weigert
dat geluidsfragment vervolgens te delen zodat mijn cliënten dat kunnen beoordelen.
Het was een welbewust geplande overval die evident in strijd is met de proces- en
gedragsregels.”
2.11 Verweerder heeft voorts (om 14.58 uur) aan klager geschreven:
"In navolging op mijn onderstaande email bericht ik u dat mij berichten bereiken dat
u naar aanleiding van onze mailcorrespondentie telefonisch contact zoekt met de persoon
die te horen in het heimelijk opgenomen geluidsfragment. Zoals ik de berichten die
mij bereiken begrijp gebeurt dat om hem te soufleren op welke wijze hij dient te reageren
wanneer cliënten wederhoor zouden vragen. Ik verzoek u mij hierover uiterlijk voor
aanstaande maandag te berichten met een bevestiging of ontkenning. Ontvang ik voordien
geen reactie van u dan ga ik ervan uit dat mijn bronnen mij correct informeren."
2.12 Klager heeft (om 20.35 uur) als volgt gereageerd:
"Er is inderdaad telefonisch contact gezocht met [programmeur, persoon te horen in
geluidsfragment], maar voor het overige is wat u schrijft onjuist. Ik begrijp ook
niet wat u precies wilt bereiken met uw bericht, want telefonisch contact zoeken met
[programmeur] is gewoon toegestaan ([programmeur] is immers niet mijn wederpartij).
Bovendien gebeurt een en ander ook in volledige transparantie. In dat kader heb ik
[programmeur] ook ingekopieerd in dit bericht. (…).
De vraag is simpel: bent u bereid alsnog akkoord te gaan en de jongens met rust te
laten?
Zo ja, dan kan ik het fragment toesturen en kunnen wij hopelijk op een normale manier
verder zoals advocaten betaamt. Is er echt niet te praten, dan zit er niets anders
op dan gezamenlijk vonnis te vragen.”.
2.13 Verweerder heeft op 12 september 2020 (om 11.18 uur) aan klager geschreven:
"Uw voorwaarden zijn niet redelijk en uw suggestie dat uw cliënt de jongens in bescherming
wil nemen is onjuist. Ik leg dat hieronder nogmaals uit.
1. Uw cliënt heeft een gesprek met [programmeur] buiten zijn weten opgenomen;
2. U heeft dit gesprek zonder dat zoals dat hoort tijdig in de procedure ingebracht
en - bij wijze van overval - ter zitting afgespeeld. Daarmee heeft u de regels van
een eerlijk proces overschreden zoals die in artikel 20 van onze gedragsregels zijn
opgenomen;
3. U stelt nu voorwaarden aan het ter beschikking stellen van dat geluidsfragment
terwijl u reeds verplicht bent om dat geluidsfragment te delen. Aldus probeert u uw
procespositie te verbeteren terwijl u daar geen recht op hebt;
4. Mijn cliënten hebben recht op kennisname van het geluidsbestand zodat zij weten
wat er precies gezegd is (dat was tijdens de zitting slecht te horen en u heeft uw
eigen interpretatie ten gehore gebracht). Welk redelijk belang heeft uw cliënt om
hen die gelegenheid te ontzeggen of aan voorwaarden te verbinden?;
5. Mijn cliënten hebben ook recht op wederhoor bij [programmeur]. Niet meer en niet
minder. (…).
Kortom: ik heb u nogmaals toegelicht dat u verplicht bent het geluidsbestand ter beschikking
te stellen en dat cliënten geen plicht hebben om met uw voorwaarden in te stemmen
omdat zij daarmee hun procespositie zouden inperken. Uw verzoek is dus niet redelijk
en daar zal niet mee ingestemd worden."
2.14 Op 14 september 2020 heeft klager (om 12.51 uur) het volgende geschreven aan
verweerder:
"Wat u schrijft is wederom niet juist, maar laten wij het praktisch houden: uit uw
bericht begrijp ik dat u de opname uitsluitend wilt gebruiken om contact op te nemen
met [programmeur], zonder dat hij verder juridisch of economisch onder druk wordt
gezet. Evenmin als u mij contact met [programmeur] kunt verbieden, kan ik u dit uiteraard
ook niet verbieden. Ik zal fragment vandaag dus aan u doen toekomen. (...)”.
2.15 Op 14 september 2020 heeft klager het geluidsbestand naar verweerder verzonden.
2.16 Op 17 september 2020 heeft verweerder een klacht ingediend tegen klager (verweerder
in die zaak) bij de bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
2.17 De voorzieningenrechter heeft op 30 september 2020 vonnis gewezen in het kort
geding tussen de cliënten van klager en verweerder. Hierbij zijn in conventie de vorderingen
van de cliënt van klager afgewezen. In reconventie zijn de door de cliënt van klager
gelegde conservatoire beslagen opgeheven.
2.18 Op 18 november 2020 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht tegen
verweerder ingediend.
2.19 De raad van discipline in het ressort Den Haag heeft, na behandeling van de
onder 2.18 bedoelde klacht ter zitting van 31 januari 2022, op 14 maart 2022 beslist
op deze klacht van verweerder (klager in die zaak). De raad heeft de klacht ten dele
gegrond verklaard en de maatregel van berisping aan klager (verweerder in die zaak)
opgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 5 (minnelijke oplossing).
b) Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 (verstrekken van onjuiste
informatie).
c) Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 20 (oneerlijk proces).
d) Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 24 (onderlinge verhoudingen).
e) Verweerder heeft in de onderhavige klachtzaak een gemanipuleerde e-mail, althans
een e-mail met een onjuiste datum, ingediend, en nadat dit na de zitting van de raad
van 14 februari 2022 was gebleken heeft verweerder niet adequaat gehandeld om dit
te herstellen.
3.2 De raad zal de stellingen waarmee klager de klacht heeft onderbouwd hierna,
waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline
geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende
opvatting in de kring van advocaten in acht moeten worden genomen bij de uitoefening
van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de
beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het
aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a) en d)
5.2 Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen lenen deze zich voor gezamenlijke
behandeling.
5.3 In deze klachtonderdelen klaagt klager erover dat verweerder na de kortgedingzitting
het voorstel van klager tot het inventariseren van de mogelijkheden tot een schikking
heeft afgewezen, en dat hij zich ook overigens hard en onwelwillend heeft opgesteld
waardoor geen oplossing in de zaak is bereikt.
5.4 Verweerder heeft dit betwist. Hij heeft onder meer aangevoerd dat klager ten
onrechte voorwaarden stelde aan afgifte van het geluidsfragment en dat zijn cliënten
daarom toen niet bereid waren tot het doen van een minnelijk voorstel en na kennisname
van het geluidsfragment ook niet meer. Verweerder heeft klager nog voorgesteld om
zelf een schriftelijk voorstel te doen, maar dat heeft hij niet gedaan.
5.5 De raad oordeelt als volgt. Zoals uit de hiervoor onder 2.4 tot en met 2.14
weergegeven correspondentie van partijen blijkt, was tussen hen sprake van een verhitte
discussie over de afgifte van het geluidsfragment dat klager onverwacht ter zitting
van de voorzieningenrechter had afgespeeld. Anders dan klager kennelijk heeft gemeend,
gaat het niet aan om voorwaarden te stellen aan afgifte van het geluidsfragment dat
hij ter zitting had afgespeeld zonder dat dit was aangekondigd en zonder dat de wederpartij
daarvan tevoren kennis had kunnen nemen. Dat verweerder eerst afgifte van het geluidsfragment
wenste alvorens het gesprek over een regeling aan te gaan is dus aan klager zelf te
wijten. Voorts treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt vanwege het feit dat
hij na afgifte van het geluidsfragment geen medewerking heeft verleend aan het starten
van onderhandelingen. In dit verband is van belang dat verweerder heeft aangevoerd
dat uit het geluidsfragment – anders dan klager het tijdens de kortgedingzitting had
gepresenteerd – niet kon worden geconcludeerd dat de app van zijn cliënten een kopie
van de app van de cliënt van klager zou zijn en dat zijn cliënten mede op grond van
deze informatie niet meer bereid waren om te onderhandelen. Dat is iets wat verweerder
niet in de hand heeft. Klager gaat er in dit klachtonderdeel bovendien aan voorbij
dat een advocaat niet onder alle omstandigheden gehouden is om zich in te spannen
voor een minnelijke oplossing van het geschil. Een regeling heeft veelal de voorkeur,
maar of dat in de gegeven situatie tot de mogelijkheden behoort en wenselijk is staat
ter vrije beoordeling van de advocaat. Klachtonderdelen a) en d) zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerder ervan op de hoogte was dat
sprake was van gekopieerde software en dat hij in de procedure hierover stellingen
heeft ingenomen waarvan hij wist dat deze onjuist waren. Volgens klager blijkt dit
uit de door hem overgelegde stukken en uit het gedrag van verweerder en zijn cliënten.
Klager wijst erop dat direct na de door hem verstuurde sommatie alle versies van de
app van de cliënten van verweerder zijn verwijderd en dat namens de cliënten van verweerder
een schikkingsvoorstel is gedaan, wat niemand zou doen die meent in zijn recht te
staan, aldus klager.
5.7 Verweerder heeft dit weersproken. Hij heeft aangevoerd dat klager niet heeft
aangegeven om welke onjuiste informatie het gaat, dat hij geen ICT-deskundige is en
dat hij ervan mag uitgaan dat de informatie die zijn cliënten hem verstrekken juist
is. Hij heeft ook aangevoerd dat genoemde handelingen (het verwijderen van de app
en het doen van een schikkingsvoorstel) waren bedoeld als de-escalerende handelingen.
Verder heeft verweerder erop gewezen dat blijkens het kort-gedingvonnis de voorzieningenrechter
niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van auteursrechtelijke bescherming van
de app van de cliënt van klager.
5.8 De raad stelt vast dat klager zijn klacht tegenover de gemotiveerde betwisting
daarvan door verweerder niet heeft gepreciseerd en ook niet met concrete gegevens
heeft toegelicht of onderbouwd. Daarom is klachtonderdeel b) ook ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 Klager verwijt verweerder dat hij op 8 september 2020 om 12.49 uur een omvangrijke
conclusie van antwoord met een groot aantal bijlagen (in totaal bijna 300 pagina’s)
aan hem heeft doen toekomen, en dat dat in strijd is met het procesreglement dat voorschrijft
dat in kort geding stukken uiterlijk 24 uur voor de zitting moeten worden overgelegd.
Volgens klager heeft hij hierdoor zelf geen nieuwe producties meer aan de voorzieningenrechter
kunnen toezenden en was dat ook de reden dat hij het geluidsfragment op de zitting
heeft laten horen.
5.9 Verweerder heeft daar onder meer tegenover gesteld dat hij de conclusie al
op 4 september 2020 in een telefoongesprek met klager heeft aangekondigd en dat de
stukken ruimschoots vóór het verstrijken van de termijn op het kantoor van klager
zijn afgeleverd.
5.10 De raad overweegt dat uit het door verweerder overgelegde afleverbewijs van
de door hem ingeschakelde koerier blijkt dat deze de stukken om 15.50 uur op het kantoor
van verweerder in Rotterdam zijn bezorgd. De stukken zijn dus ruim vóór de termijn
van 24 uur voor de zitting aan klager overhandigd. Dat de stukken klager vervolgens
niet hebben bereikt is een gevolg van de interne organisatie van het kantoor van klager.
Klager klaagt ook over het late tijdstip van indiening in relatie tot de omvang en
inhoud van de door verweerder ingediende conclusie. Volgens klager werden daarin door
verweerder veel nieuwe standpunten ingenomen en nieuwe verweren gevoerd. De raad is
van oordeel dat dit niet klachtwaardig is omdat het laat indienen van omvangrijke
stukken inherent is aan het procederen in kort geding en zich voor het overige niet
leent voor beoordeling door de tuchtrechter. Klachtonderdeel c) is dus ook ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.11 Dit klachtonderdeel is de aanvullende klacht van klager, die is ontstaan naar
aanleiding van de zitting van de raad van 14 februari 2020. Klager verwijt verweerder
dat hij in de onderhavige klachtzaak een door hem gemanipuleerde e-mail, althans een
e-mail met een onjuiste datum, heeft ingediend. Ook verwijt klager verweerder dat
hij na ontdekking hiervan niets, althans niet uit eigen beweging, heeft ondernomen
om dit ter herstellen.
5.12 Verweerder heeft erkend dat hij verantwoordelijk is voor het inbrengen van
de onjuist gedateerde e-mail. Volgens hem is de datum echter door een technische oorzaak
gewijzigd en was er geen sprake van bewuste manipulatie. Ook stelt verweerder dat
hij niet heeft kunnen bevroeden dat hij een verkeerd gedateerd stuk had ingediend
en dat hij oprecht in de veronderstelling was dat zijn standpunten juist waren. Vanwege
het feit dat klager hem beschuldigde van het manipuleren van de datum van de e-mail
wilde verweerder eerst onderzoeken wat de oorzaak hiervan was en daarom heeft hij
de leverancier van de software van zijn kantoor benaderd. Voorts had verweerder van
de deken een termijn van 14 dagen voor zijn reactie gekregen en had hij een week vakantie.
Ook stond de zaak bij de raad van discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad
Den Haag) al voor uitspraak zodat verweerder niet op het idee gekomen was dat hij
de raad Den Haag nog zou moeten benaderen. Pas op 7 maart 2022 vernam verweerder via
de deken dat klager zich ook had beklaagd over verwijtbaar stilzitten, waarop verweerder
de volgende dag contact met de raad Den Haag heeft opgenomen. De raad Den Haag wilde
echter geen extra schriftelijke ronde toestaan omdat het onderzoek naar de zaak al
gesloten was. Als verweerder zich eerder tot de raad Den Haag had gewend zou dat niet
anders zijn geweest.
5.13 De raad oordeelt als volgt.
5.14 Het gaat hier om de datering van de e-mail waarbij klager aan verweerder heeft
geschreven dat hij het geluidsfragment die dag aan hem zal doen toekomen. De door
verweerder bij de raad Den Haag en bij deze raad ingediende e-mail is gedateerd op
17 september 2020, terwijl de juiste datum 14 september 2020 is.
5.15 De raad komt op grond van de door verweerder gegeven toelichting en de door
hem overgelegde stukken, waaronder het bericht van de leverancier van de software
van het kantoor van verweerder van 2 maart 2022, tot de conclusie dat verweerder niet
bewust een e-mail met onjuiste datering heeft ingebracht in deze klacht procedure.
Kennelijk is de datum automatisch veranderd in de datum waarop de secretaresse van
verweerder de e-mail naar een pdf-bestand heeft omgezet. Er is dus geen sprake van
opzet aan de zijde van verweerder. Dat het klager bevreemdt dat verweerder zich, los
van de stukken, niet heeft herinnerd op welk moment klager het geluidsfragment heeft
afgegeven vindt de raad begrijpelijk (nu partijen hierover een stevige discussie hebben
gevoerd), maar dat is onvoldoende om aan te nemen verweerder doelbewust onjuiste stellingen
heeft ingenomen. In zoverre heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.16 Dan het verwijt over het stilzitten van verweerder nadat de foutieve datering
van de e-mail is ontdekt. Vast staat dat verweerder ter terechtzitting van de raad
Den Haag het - onjuiste - standpunt heeft ingenomen dat klager het geluidsfragment
pas na het verstrijken van de door klager gestelde sommatietermijn aan hem heeft verstrekt.
Dat blijkt uit het overgelegde proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2022 (pagina
2, laatste bullet). In de onderhavige klachtzaak heeft verweerder in zijn reactie
van 4 januari 2021 op de klacht over het handelen in strijd met gedragsregel 24 aangevoerd
“[Klager] heeft (…) steeds voorwaarden gesteld aan zijn bereidheid tot het aanleveren
van het geluidsbestand. Ondertussen eiste hij een voorstel van cliënten. Onder die
omstandigheden waren cliënten daartoe niet bereid.” Hoewel verweerder zich ten tijde
van het innemen van deze standpunten blijkbaar niet bewust was van de onjuiste datering
van de e-mail, is duidelijk dat het moment van afgifte van het geluidsfragment voor
de beoordeling van de zaak een relevant aspect was. Dat geldt met name voor de klacht
die verweerder bij de raad Den Haag tegen klager had ingediend. Daar was namelijk
van wezenlijk belang hoe lang klager het geluidsfragment ten onrechte onder zich had
gehouden. Bij de raad Den Haag is het beeld ontstaan dat klager, nadat de behandeling
van het kort geding pro forma was aangehouden voor minnelijk overleg, het geluidsfragment
gedurende 8 dagen onder zich heeft gehouden terwijl dit in werkelijkheid 3 dagen korter
was. Bovendien is de datum van het verstrekken van het geluidsfragment uitvoerig besproken
ter zitting van deze raad van 14 februari 2022. De raad heeft hier vragen over gesteld,
en klager heeft naar aanleiding daarvan toen al herhaaldelijk aangegeven dat hij het
geluidsfragment eerder dan op 17 september 2020 aan verweerder had toegestuurd. Nadat
klager op 15 februari 2022 een aanvullende klacht bij de deken had ingediend die cc
aan verweerder is gestuurd en waarover de deken verweerder op 28 februari 2022 nogmaals
heeft geïnformeerd, had het op de weg van verweerder gelegen om zich in beide klachtzaken
actiever op te stellen om te voorkomen dat beslissingen op grond van onjuiste feiten
zouden worden genomen. Verweerder had op zijn minst zijn uitlatingen over het moment
van toezending van het geluidsfragment moeten rectificeren. Hierbij speelt mee dat
de verhoudingen tussen klager en verweerder gespannen waren, wat temeer reden voor
verweerder had moeten zijn om - zo nodig in overleg met klager dan wel de deken -
zijn fout zo spoedig mogelijk recht te zetten. Verweerder heeft echter pas gereageerd
nadat hem (zoals hij zelf stelt) was gevraagd om iets te doen. Dat valt verweerder
tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel e) is in zoverre gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft
geschonden. Hoewel de onjuiste datering van de door verweerder ingebrachte e-mail
een technische oorzaak had, en niet kan worden vastgesteld dat verweerder de datering
van de e-mail bewust heeft gemanipuleerd, treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt
doordat hij heeft nagelaten om zijn fout op adequate wijze te herstellen. De raad
zal in dit geval volstaan met de maatregel van waarschuwing, mede gelet op het feit
dat het hier gaat om een kwestie tussen twee advocaten en opzet aan de zijde van
verweerder niet is komen vast te staan.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b), c) en d) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel e) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. M.W. Schüller en C.C. Oberman,
leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 20 juni 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 juni 2022