ECLI:NL:TADRAMS:2022:108 Raad van Discipline Amsterdam 21-177/A/A 21-1012/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:108
Datum uitspraak: 13-06-2022
Datum publicatie: 15-06-2022
Zaaknummer(s):
  • 21-177/A/A
  • 21-1012/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat over de advocaten van de wederpartij die in opdracht van hun cliente een intern onderzoek hebben verricht is gegrond. Verweersters hebben in strijd gehandeld met gedragsregel 9 lid 1 en met gedragsregel 24. Het had op de weg van verweersters gelegen om al in de eerste e-mail hun precieze rol tegenover klaagster duidelijk te maken. Voor zover klaagster klaagt over de wijze van onderzoek door verweersters heeft zij daarbij een onvoldoende eigen, rechtstreeks belang. Dat klachtonderdeel is dan ook niet-ontvankelijk. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 13 juni 2022
in de zaak 21-177/A/A en in de zaak 21-1012/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klaagster

over:

   
verweersters
gemachtigde: mr. H.J.A. Knijff


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 11 mei 2020 pagina 26 klachtdossier heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweersters.
1.2    Bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 16 februari 2021 is deze raad aangewezen voor de behandeling van de klacht van klaagster tegen verweerster sub 1.
1.3    Op 17 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1171219 en met kenmerk 1216188 van de deken ontvangen.
1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2022. Daarbij waren aanwezig klaagster en verweersters met hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweersters van 28 april 2022 met bijlagen.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    De cliënt van klaagster was als algemeen directeur verbonden aan een beroepsorganisatie (verder: de beroepsorganisatie).
2.3    Tussen de beroepsorganisatie en klaagsters cliënt is discussie ontstaan over de vraag of hij informatie had achtergehouden over zijn nevenactiviteiten.
2.4    Klaagsters cliënt is op 25 september 2019 met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld. De beroepsorganisatie heeft dezelfde dag een persbericht uitgegeven waarin staat dat er onderzoek is ingesteld naar het handelen van haar algemeen directeur.
2.5    De beroepsorganisatie heeft vervolgens het kantoor van verweersters benaderd.
2.6    Bij e-mail van 11 oktober 2019 heeft verweerster sub 1 klaagsters cliënt uitgenodigd voor een interview met verweersters. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
“(…) [de beroepsorganisatie] heeft ons verzocht een onderzoek uit te voeren naar:
Nevenactiviteiten en/of belangen van [klaagsters cliënt] en de informatievoorziening daaromtrent en of daarmee in strijd met de belangen van de [beroepsorganisatie] is gehandeld. (…)  Het interview zal plaatsvinden ten kantore van [verweersters] (…)
Voor deelname aan het interview geldt het volgende:                                                                   
- Deelname aan het interview is te allen tijde op vrijwillige basis;
- Het staat u vrij uw juridisch adviseur of een andere vertrouwenspersoon (…) mee te nemen naar het interview;
- Van het interview maken wij notulen en wij verzoeken u na afloop van het interview deze ‘voor akkoord’ te ondertekenen. (…) ”

2.7    Bij e-mail van 14 oktober 2019 heeft klaagsters cliënt stukken aan verweersters doen toekomen. Ook heeft hij gevraagd om inzage in de onderzoeksopzet en -planning ter voorbereiding op het gesprek. Daarop heeft verweerster sub 1 aan klaagsters cliënt bericht dat dit tijdens het interview mondeling zou worden toegelicht.
2.8    Op 16 oktober 2019 heeft het interview plaatsgevonden. Daarbij waren klaagster, klaagsters cliënt en verweersters aanwezig.
2.9    Bij e-mail van 18 oktober 2019 heeft klaagster aan verweersters geschreven:
" (…) Geachte leden van de commissie, (…) Allereerst herhaal ik het verzoek van [klaagsters cliënt] om een schriftelijke uiteenzetting van de procedure. Tijdens het hoorgesprek werden wij op een aantal punten verrast en niet alles was duidelijk. De naar aanleiding daarvan gestelde vragen zijn weliswaar beantwoord, maar het belang van [klaagsters cliënt] rechtvaardigt wel dat op alle punten, zoveel mogelijk vooraf, volledige duidelijkheid bestaat zodat hij weet wat zijn rechten en plichten zijn en hoe het precies zal verlopen. U heeft mij toegezegd de volledige onderzoeksopdracht en de door u te voeren procedure schriftelijk aan mij te zullen bevestigen. Ik ontvang die graag zo spoedig mogelijk. (…) Dit laatste is versterkt doordat hij volkomen onverwacht werd geconfronteerd met vragen over onderwerpen die niet eerder met hem zijn besproken en waar hij dus niet op was voorbereid. Dat de onderzoeksopdracht op andere zaken dan de (…) zou zien is hem nooit gezegd en heeft hij ook nooit zo hoeven/kunnen begrijpen.(…)”.
2.10    Partijen hebben vervolgens veelvuldig gecorrespondeerd. Daarbij heeft klaagster nogmaals (onder meer) aangegeven dat het zorgvuldig zou zijn geweest als klaagsters cliënt tevoren volledige duidelijkheid was gegeven over de hele aanpak, de complete opdracht en over de rechten van klaagsters cliënt.
2.11     Bij e-mail van 29 oktober 2019 heeft klaagster onder meer aan verweersters geschreven: “(…) Geachte leden van de commissie, (…) Het is mij ook niet duidelijk waarom [klaagsters cliënt] geen kennis mag nemen van de volledige onderzoeksopdracht. De opdracht, zo schrijft u, ligt besloten in de in algemene termen beschreven onderzoeksvraag: "Nevenactiviteiten en/of belangen van klaagsters cliënt van de NBA en de informatievoorziening daaromtrent en/of daarmee in strijd met de belangen van de NBA is gehandeld." Voor een groot deel zijn de op 16 oktober jl. aan hem gestelde vragen op zich wel onder deze algemene beschrijving te vatten, maar voor een deel ook niet. (…) Zoals ik eerder al liet weten (en zoals u op 16 oktober heeft kunnen vaststellen) voelt [klaagsters cliënt] zich nogal overvallen door wat er nu gebeurt. (…)”
2.12    Op 30 oktober 2019 hebben klaagster en verweerster sub 2 telefonisch met elkaar gesproken. Tijdens dat gesprek heeft verweerster sub 2 aan klaagster gevraagd waarom zij hen in haar e-mails steeds ‘leden van de onderzoekscommissie’ noemde, en heeft zij medegedeeld dat verweersters optraden als de advocaat van de beroepsorganisatie. Klaagster heeft daarop medegedeeld dat dat nooit aan haar was gemeld en heeft toen bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken.
2.13    Hierop heeft verweerster sub 2 bij e-mail van 1 november 2019 aan klaagster geschreven:
“Na de berichtgeving in de media ten aanzien van (…) [klaagsters cliënt] (…) heeft [de beroepsorganisatie] [verweersters] verzocht juridisch advies te verlenen en in het licht daarvan onderzoek te doen. De scope van het onderzoek zoals aan [klaagsters cliënt] aangegeven in de uitnodiging ziet op de nevenactiviteiten en/of belangen van [klaagsters cliënt].(…)”.
2.14    Op 8 december 2019 hebben klaagster en haar cliënt een finaal concept van het onderzoeksrapport voor commentaar ontvangen.  
2.15    Op 10 december 2019 heeft een overleg plaatsgevonden tussen een afvaardiging van het bestuur van de beroepsorganisatie en klaagsters cliënt, in het bijzijn van advocaten. Hierbij heeft de beroepsorganisatie zich door een ander advocatenkantoor dan dat van verweersters laten bijstaan. Het bestuur heeft medegedeeld dat zij op basis van de rapportage tot een beëindiging van de managementovereenkomst met klaagsters cliënt wil overgaan.
2.16    Op 12 december 2019 pagina heeft verweerster sub 2 het definitieve onderzoeksrapport (verder: het rapport) afgegeven. Op 13 december 2019 heeft de beroepsorganisatie de conclusies van het onderzoek op haar website geplaatst.
2.17    Op of omstreeks 20 december 2019 heeft de beroepsorganisatie de management-overeenkomst per direct opgezegd. Tussen de beroepsorganisatie en klaagsters cliënt is uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweersters het volgende.
a)    Verweersters hebben misverstand laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optraden in verband met het onderzoek dat zij hebben verricht in opdracht van de NBA, hierdoor hebben zij gedragsregel 9 en gedragsregel 24 geschonden;
b)    Verweersters hebben het onderzoek onvoldoende deskundig, onvoldoende zorgvuldig, niet-onafhankelijk en (uitermate) partijdig uitgevoerd.
3.2    De raad zal de stellingen waarmee klaagster de klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig,  bij de beoordeling van de klacht bespreken.

4        VERWEER
4.1       Verweersters hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het  verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1    Klaagster legt het volgende, samengevat, aan dit klachtonderdeel ten grondslag. Gedragsregel 9 (lid 1) schrijft voor dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg draagt dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Dat betekent dat wanneer een advocaat ervoor kiest om onderzoek te doen, dan op ondubbelzinnige wijze duidelijk moet zijn in welke hoedanigheid hij dat doet. Vanwege de wijze waarop verweersters zich onder meer in hun e-mail van 11 oktober 2019 presenteerden mocht klaagster ervan uitgaan dat zij te maken had met een onafhankelijke onderzoekscommissie en dat zij de daarbij behorende zorgplicht jegens haar en haar cliënt in acht zouden nemen. Daarop heeft klaagster haar adviezen aan haar cliënt gebaseerd. Pas op 30 oktober 2019 werd klaagster duidelijk dat de situatie volslagen anders lag dan die was voorgespiegeld. Hierna hebben verweersters aangegeven dat de beroepsorganisatie hen had verzocht “juridisch advies te verlenen en in het licht daarvan onderzoek te doen”. Als klaagster en haar cliënt hierover vanaf het begin waren geïnformeerd, dan hadden zij niet of op een andere manier meegewerkt aan het onderzoek. Zij zijn met open ogen in een val gelopen. Voorts is van belang dat verweersters ermee bekend waren dat de beroeporganisatie in haar persberichten steeds heeft gecommuniceerd dat het een onafhankelijk onderzoek was en dat er veel belangstelling van de media was. Hierdoor was er geen weg terug, waartoe klaagster haar cliënt normaal gesproken had kunnen adviseren. Klaagster is door de handelwijze van verweersters rechtstreeks in haar belang getroffen. Als gevolg van de onjuiste mededelingen van verweersters over hun hoedanigheid is klaagster belemmerd in haar werk en het goed kunnen adviseren van  haar cliënt. Zij heeft vanaf de eerste dag strijd met verweersters moeten voeren om de belangen van haar cliënt naar behoren te kunnen behartigen. Klaagster is door toedoen van verweersters bij haar advisering aan haar cliënt in het nauw gedrukt op een wijze die niet past bij de manier waarop advocaten met elkaar behoren om te gaan.
5.2    Verweersters hebben daartegenover, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar klacht, omdat zij daar geen persoonlijk belang bij heeft. Dat klaagster zich belemmerd heeft gevoeld in het doen van haar werk en het goed kunnen adviseren van haar cliënt, wijst erop dat het belang dat hiermee mogelijk is geschaad het belang van haar cliënt is geweest. Dat is dus niet een eigen belang van klaagster en kan dus ook niet tot een van haar afkomstige klacht leiden. Voorts is dit eventuele belang vervallen door de vaststellingsovereenkomst die klaagsters cliënt heeft gesloten. Deze overeenkomst staat eraan in de weg dat klaagster een klacht kan indienen, nu haar cliënt daar definitief van heeft afgezien. Gezien de betrokkenheid van klaagster bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, raakt de finale kwijting ook het door klaagster gestelde persoonlijke belang bij de klacht. Verder moet de klacht ongegrond worden verklaard. De hoedanigheid van advocaat van verweersters stond vast en dat brengt automatisch mee het hebben van een cliënt c.q. opdrachtgever. Hierover kan geen misverstand bestaan, zeker niet bij een collega-advocaat. Dat verweersters in hun contacten  met klaagster hebben gedaan alsof zij handelden in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijkt nergens uit. Verweersters hebben in hun correspondentie en communicatie duidelijk benoemd dat de beroepsorganisatie hun opdrachtgever is. Verweersters hebben zich niet bekend gemaakt als ‘onderzoekscommissie’ niet-zijnde advocaat. Nadat verweersters het vermoeden kregen dat er sprake was van een misverstand hebben zij direct gehandeld en tegenover klaagster expliciet benoemd dat zij als advocaat van de beroepsorganisatie optraden. Klaagster en haar cliënt hebben vervolgens besloten om hun medewerking aan het onderzoek voort te zetten. Dat in de media is gemeld dat de beroepsorganisatie een onafhankelijk onderzoek liet uitvoeren verwijst naar het feit zij dit extern had uitbesteed. Verder maakt juridisch advies onderdeel uit van de kerntaak van een advocaat. Het advies zou de juridische duiding van de uitkomsten van het onderzoek omvatten, zoals gebruikelijk is. Verweersters hebben geen juridisch advies gegeven over de juridische gevolgen van het rapport en zijn ook niet betrokken geweest bij de beëindiging van de samenwerking met klaagsters cliënt. Hierover heeft de beroepsorganisatie zich vanaf begin november 2019 door een ander advocatenkantoor laten adviseren, aldus verweersters.
5.3     De raad overweegt als volgt.
5.4    Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring van advocaten acht moeten worden genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.5    De raad is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in dit onderdeel van haar klacht, omdat zij hierbij een eigen professioneel belang heeft. Het lijdt geen twijfel dat indien het voor klaagster op voorhand duidelijk was geweest dat het onderzoek werd verricht door de advocaat van de wederpartij, dat tot een andere benadering door klaagster had geleid. Zij en haar cliënt hadden zich dan zeer wel mogelijk terughoudender tegenover verweersters opgesteld en zich in ieder geval op een andere manier op het gesprek van 16 oktober 2019 voorbereid. De informatie die verweersters hebben verstrekt over hun hoedanigheid was dus van belang voor de door klaagster te maken strategische keuzes en advisering van haar cliënt.
5.6      Hiermee ligt de vraag voor of verweersters verwijtbaar hebben gehandeld doordat zij tegenover klaagster niet, althans onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat zij niet als onafhankelijk advocaat maar als advocaat van de wederpartij het onderzoek zouden verrichten. Bij de beoordeling van deze vraag komt allereerst betekenis toe aan de inhoud van de e-mail van verweersters van 11 oktober 2019, waarbij zij klaagsters cliënt hebben uitgenodigd voor het interview op 16 oktober 2019. In die e-mail schrijven verweersters “de beroepsorganisatie] heeft ons verzocht een onderzoek uit te voeren naar: Nevenactiviteiten en/of belangen van [klaagsters cliënt] en de informatievoorziening daaromtrent en of daarmee in strijd met de belangen van de [beroepsorganisatie] is gehandeld.”. In deze e-mail wordt niets medegedeeld over het geven van juridisch advies aan de beroepsorganisatie. Naar het oordeel van de raad hadden verweersters al in deze eerste e-mail moeten opnemen welke werkzaamheden zij precies voor de beroeporganisatie zouden gaan verrichten, nu de tekst daarvan erop duidt dat verweersters een onafhankelijk rol zouden innemen, althans dat zij niet als klassieke partijadvocaat zouden gaan optreden. Het lag daarom op de weg van verweersters, teneinde iedere schijn te vermijden, om hun precieze rol  tegenover klaagster duidelijk te maken. Dit hadden verweersters overigens ook tegenover de beroepsorganisatie moeten doen zodat deze daar in haar berichtgeving rekening mee had kunnen houden. Door de wijze van communiceren van verweersters is klaagster ervan uitgegaan dat verweersters optraden als onafhankelijk advocaat-onderzoekers. Volgens klaagster hebben zij en haar cliënt op grond van die communicatie nietsvermoedend aan het interview meegewerkt en werden zij vervolgens overvallen door de vraagstelling van verweersters. Dat laatste blijkt ook uit de e-mails van klaagster van 18 oktober 2019, waarin zij dat aan verweersters schrijft. Verder blijkt uit de stukken dat klaagster na het interview steeds bij verweersters heeft aangedrongen op nadere informatie en het meenemen van voorstellen van haar cliënt. Een en ander had voor verweersters temeer aanleiding moeten zijn om hun positie tegenover klaagster duidelijk te maken. Dat verweersters de onduidelijkheid hebben laten voortbestaan en pas op 30 oktober 2019 (dus bijna drie weken na hun eerste e-mail van 11 oktober 2019) expliciet aan klaagster hebben medegedeeld dat zij optraden als advocaat wederpartij valt verweersters tuchtrechtelijk te verwijten. Bij e-mail van 1 november 2019 hebben verweersters aan klaagster meer duidelijkheid over hun opdracht hebben gegeven in die zin dat de beroepsorganisatie hen heeft verzocht “juridisch advies te verlenen en in het licht daarvan onderzoek te doen”. Deze zin duidt op een bredere dienstverlening aan de beroepsorganisatie van verweersters dan het enkel onderzoek doen. Dit in tegenstelling tot de eerdere e-mail van 11 oktober 2019 waarin zij alleen hebben meegedeeld dat de beroepsorganisatie hun had verzocht een onderzoek uit te voeren. Volgens verweersters ging het hierbij om “juridische duiding van de uitkomsten van het onderzoek” en (naar verweersters ter zitting hebben verklaard) en “wij hebben alleen de feiten omschreven en wat we daar juridisch van vinden, wij hebben geen advies gegeven over de juridische gevolgen van het rapport”, maar dit komt de raad onaannemelijk voor. Bovendien geldt dat indien klaagster dit tevoren had geweten, zij er vanaf het begin rekening mee hadden kunnen houden dat verweersters de mededelingen van haar cliënt tegen hem zouden kunnen gebruiken en dat zij haar cliënt daar dan tegen had kunnen beschermen.
5.7     De raad komt tot de conclusie dat verweersters door hun handelwijze niet alleen gedragsregel 9 lid 1, maar ook gedragsregel 24, dat voorschrijft dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, hebben geschonden. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b)
    
5.8    Klaagster klaagt er in dit klachtonderdeel, kort gezegd, over dat verweersters het onderzoek onzorgvuldig hebben uitgevoerd. Zij stelt dat zij persoonlijk (professioneel) belang bij deze klacht heeft omdat er voor haar, en haar beroepsgroep, duidelijkheid moet komen over de regels die gelden bij deze vorm van ‘zelfonderzoek’ en over waar de grenzen liggen.
5.9    Verweersters hebben aangevoerd dat het klachtrecht niet bedoeld is om een algemeen beleid ten aanzien van zelfonderzoek te forceren en dat klaagster niet-ontvankelijk in de klacht moet worden verklaard.
5.10     De raad overweegt dat het klachtrecht alleen toekomt aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Het door klaagster gestelde belang bij het verkrijgen van duidelijkheid over de spelregels bij zelfonderzoek en de vraag of die in het onderhavige geval door verweersters zijn geschonden, is geen rechtstreeks belang van klaagster. Klaagster is daarom niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

6    MAATREGEL
6.1    De raad constateert dat verweersters artikel 46 van de Advocatenwet hebben geschonden. Door hun handelen en nalaten treft verweersters een tuchtrechtelijk verwijt. De raad acht het opleggen van de maatregel van waarschuwing aan verweersters passend en geboden. Hierbij heeft de raad mede acht geslagen op het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweersters.
 
7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moeten verweersters op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweersters door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweersters daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweersters moeten het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
in zaaknummer 21-177/A/A
-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
-    verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;
-    legt aan verweerster sub 1 de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster sub 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
-    veroordeelt verweerster sub 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
in zaaknummer 21-1012/A/A
-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
-    verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;
-    legt aan verweerster sub 2 de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster sub 2 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
-    veroordeelt verweerster sub 2 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. G. Kaaij, M.W. Schüller, C.C. Oberman, F.J.J. Baars, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 13 juni 2022