ECLI:NL:TADRAMS:2021:94 Raad van Discipline Amsterdam 21-272/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:94
Datum uitspraak: 03-05-2021
Datum publicatie: 10-05-2021
Zaaknummer(s): 21-272/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster de doorhaling van het hoger beroep heeft gestagneerd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  3 mei 2021 in de zaak 21-272/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: B. van Riel

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 maart 2021 met kenmerk 1096632/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster heeft klaagster en de echtgenoot van klaagster bijgestaan in een civiele procedure. Op 4 februari 2020 heeft klaagster verweerster telefonisch meegedeeld dat zij de procedure in hoger beroep, waarin klaagster en haar echtgenoot als appellanten optraden, wilde intrekken. Op diezelfde dag heeft verweerster klaagster per e-mail geschreven:

“Zojuist heeft [klaagster] aan mij telefonisch kenbaar gemaakt de procedure (…) in hoger beroep te willen intrekken.

Aan uw verzoek zal ik gehoor geven. Kunt u mij nog wel een verklaring toesturen, waaruit blijkt dat u beide (…) instemt met de intrekking.

U begrijpt dat het intrekken van het hoger beroep gepaard kan gaan met het betalen van proceskosten. Namens u zal ik wel proberen deze kosten te beperken. Hierbij ben ik afhankelijk van [de wederpartij].”

1.2    Op 5 februari 2020 heeft de dochter van klaagster verweerster per e-mail een brief toegestuurd, waarin klaagster en haar echtgenoot verklaren het hoger beroep te willen intrekken.

1.3    Op 12 februari 2020 heeft verweerster klaagster per e-mail onder meer geschreven:

“Bijgaand de concept e-mail aan de advocaat van de wederpartij. Namens u verzoek ik om een doorhaling op eenstemmig verzoek. Hiermee probeer ik namens u de kosten die gepaard gaan met de intrekking zoveel mogelijk te beperken.

Graag verneem ik uw akkoord, met eventuele opmerkingen/aanvullingen.”

1.4    Op diezelfde dag heeft de dochter van klaagster verweerster per e-mail onder meer geschreven:

“Namens mijn moeder is deze e-mail-concept prima.

Of de wederpartij als gedaagde partij in overeenstemming is met het stoppen van het hoger beroep is niet van belang voor ons en op de civiele toevoeging van [de wederpartij] kan een vervolgprocedure volstaan en deze kosten zijn al in eerder vonnis voldaan.”

1.5    Verweerster heeft klaagster hierop bij e-mail van 13 februari 2020 geschreven:

“Of de wederpartij al dan niet instemt met het intrekken van het hoger beroep, is van invloed op de kosten die gepaard gaan met het beëindigen van de procedure.

Daarom wordt namens u verzocht de procedure op eenstemmig verzoek in te trekken.

Ik begrijp niet wat u bedoelt met “voor ons en op de civiele toevoeging van [de wederpartij] kan een vervolgprocedure volstaan en deze kosten zijn al in eerder vonnis voldaan.”

Kunt u dit toelichten? Na uw toelichting zal ik het bericht namens u uitsturen naar de wederpartij.”

1.6    De dochter van klaagster heeft verweerster op 19 februari 2020 per e-mail onder meer geschreven:

“Op 3 febr. stuurt u de memorie van grieven naar het Hoger hof, die betreffende middag vertelt u telefonisch aan mij en aan mijn moeder dat de woning door [de wederpartij] in december 2019 verkocht is (…)

Met dit gegeven ziet mijn moeder verder af van de hoger beroep procedure omdat de woning volgens u niet te stuiten is.

Dit gebeurde op 4 febr. telefonisch met u.(…)

Op 5 febr. stuur ik u de bijlage met handtekening van mijn moeder voor beëindiging procedure en wij hadden er vertrouwen in dat u dit zo spoedig mogelijk ging doen.

Op 12 febr. een week later, heeft u een concept-email waar wij mee akkoord zijn gegaan, en op 13 febr. begrijpt u niet wat ik bedoeld met [de wederpartij] zijn civiele toevoeging en dat deze toereikend zou zijn voor een verdere procedure (…) Hier moest ik over nadenken, waarom u dit niet begreep.(…)

Op 6 febr. had deze gehele zaak in alle duidelijkheid gestopt kunnen zijn, dit heeft u niet gedaan. Alle onkosten die de wederpartij na 6 febr. verder heeft gemaakt aan deze zaak zien wij dan voor uw rekening komen.”

1.7    Op diezelfde dag heeft de secretaresse van verweerster klaagster per e-mail meegedeeld dat verweerster telefonisch overleg heeft gehad met de advocaat van de wederpartij over intrekking van de procedure en dat de advocaat van de wederpartij heeft toegezegd deze week of begin volgende week te zullen reageren.

1.8    Op 20 februari 2020 heeft verweerster klaagster per e-mail geschreven:

“De wederpartij is akkoord met een intrekking op eenstemmig verzoek, waarbij partijen over en weer hun eigen (proces)kosten dragen.

De wederpartij wil de doorhaling (intrekking) van de procedure effectueren door het afspreken van finale kwijting (…) Finale kwijting houdt, kort gezegd, in dat beide partijen over en weer na het effectueren van de doorhaling (intrekking) niets meer van elkaar te vorderen hebben.”

1.9    De dochter van klaagster heeft verweerster hierop bij e-mail van diezelfde dag geschreven:

“U behartig onze belangen zeer summier.

Het is inmiddels duidelijk geworden op 4 en 5 febr. dat [klaagster] van deze zaak af wilde en er geen sprake was van hun kant voor terugvordering bij de wederpartij, een akkoord op uw email lijkt mij zeer overbodig daar de wederpartij ook geen terugvorderings-eisen heeft.

Kunt u nu eindelijk deze zaak stopzetten en het bij het Hoge Hof ook royeren? Van dit laatste blijven wij persoonlijk kennis nemen bij het Hoge Hof mocht deze niet binnen redelijke tijd voldaan voel ik mij genoodzaakt om een klacht tegen u in te dienen”

1.10    Op eveneens 20 februari 2020 heeft verweerster klaagster per e-mail onder meer geschreven:

“Allereerst merk ik op dat ik begrijp dat het voor uw gevoel lang duurt. Echter heb ik de verplichting om u o.a. deugdelijk te informeren en op de hoogte te brengen van belangrijke informatie/consequenties.(…)

Voor de volledigheid merk ik op dat het enkel intrekken van de procedure op uw verzoek (een eenzijdig verzoek) niet betekent dat de procedure dan ook stopt.

Als de procedure op gezamenlijk verzoek wordt ingetrokken, dan zal de zaak worden geroyeerd.

Uit uw bericht maak ik op dat u akkoord bent met de gezamenlijke intrekking tegen finale kwijting.

(…) Indien ik van u geen andersluidend bericht ontvang zal ik, namens u, morgenochtend contact hebben met de advocaat wederpartij. Namens u zal ik kenbaar maken dat u akkoord bent met de intrekking tegen (mondelinge) finale kwijting.”

1.11    Op 21 februari 2020 heeft verweerster klaagster per e-mail meegedeeld dat de wederpartij de afspraken schriftelijk vast wil leggen en klaagster een concept van een e-mail aan de wederpartij toegestuurd, met het verzoek die e-mail voor akkoord te bevestigen.

1.12    Op 22 februari 2020 heeft de dochter van klaagster verweerster per e-mail onder meer geschreven:

“U krijgt geen akkoord voor voortzetting van deze zaak, de familie is met u en deze zaak op 4 febr. jl. gestopt. Dit betekent dat zij vanaf datum niet langer van uw werkzaamheden gebruik wilden maken.(…)

Uw emails vanaf 12 febr. ervaren wij in het kader van het bovenstaande dat bij u complete logica ontbreekt. (…)

Ik verzoek u hiermee op te houden, eind van de week informeer ik het Hoge Hof of de zaak geroyeerd is.”

1.13    Een kantoorgenoot van verweerster heeft klaagster per e-mail van 24 februari 2020 meegedeeld dat een doorhaling van een gerechtelijke procedure op gezamenlijk verzoek dan wel op eenzijdig verzoek kan en klaagster gevraagd aan te geven voor welke optie zij kiest.

1.14    De dochter van klaagster heeft verweerster op 26 februari 2020 per e-mail onder meer geschreven:

“Met betrekking tot bovenstaande, bleef u zelfs op een onbehoorlijke manier doorgaan over een gezamenlijk verzoek met finale kwijting U heeft geen akkoord gekregen dan blijft die andere optie over”

1.15    Verweerster heeft klaagster op diezelfde dag per e-mail onder meer geschreven:

“Namens u zal ik morgenochtend het verzoek indienen tot intrekking van de procedure.

Dit zal, conform uw verzoek, dan een eenzijdig verzoek betreffen. Dit betekent zonder instemming van de wederpartij.

Als gevolg hiervan mag de wederpartij binnen een termijn van 2 weken op uw intrekking reageren. Waarschijnlijk zullen zij de procedure voort laten zetten om o.a. de proceskosten van u te vorderen.”

1.16    Op 27 februari 2020 heeft verweerster klaagster per e-mail een concept van een H-8 formulier toegestuurd, met het verzoek om akkoord. Op diezelfde dag heeft de dochter van klaagster op de e-mail van verweerster gereageerd. Verweerster heeft het H8-formlier vervolgens bij het hof ingediend. In het formulier staat onder meer:

“appellanten wensen deze procedure in te trekken omdat de wederpartij deze woning heeft verkocht tijdens deze hoger beroep procedure.”

1.17    Op 2 maart 2020 heeft verweerster klaagster per e-mail onder meer meegedeeld:

“Conform uw verzoek heb ik namens u eenzijdig het verzoek ingediend om doorhaling van de zaak. Zoals aangegeven heeft de wederpartij nu de mogelijkheid te reageren. De wederpartij heeft inmiddels aangegeven bezwaar te maken en wil weer overleggen.

Gelet op het voorgaande zullen (proces)handelingen moeten worden verricht. U heeft hiervoor een advocaat nodig. In dat kader verneem ik graag deze week van u of u mij als advocaat in onderhavige zaak wenst te behouden.”

1.18    De dochter van klaagster heeft hierop bij e-mail van 4 maart 2020 gereageerd. Naar aanleiding van die reactie heeft verweerster zich op 4 maart 2020 als advocaat onttrokken uit de zaak van klaagster en haar echtgenoot vanwege een vertrouwensbreuk.

1.19    Op 4 maart 2020, aangevuld op 9 maart 2020, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. Verweerster heeft de belangen van klaagster niet goed behartigd door de doorhaling op eenzijdig verzoek drie weken lang te stagneren. Verweerster heeft de wens van klaagster om te komen tot een doorhaling op eenzijdig verzoek niet bij het hof ingediend.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de doorhaling van het hoger beroep heeft gestagneerd. Zij heeft in het belang en met instemming van klaagster eerst geprobeerd het hoger beroep door middel van een eenstemmig verzoek doorgehaald te krijgen, om op die manier de proceskosten voor klaagster te beperken. De advocaat van de wederpartij heeft verweerster daarop een (tegen)voorstel gedaan, dat verweerster op 20 februari 2020 aan klaagster heeft voorgelegd, en waar klaagster het vervolgens niet mee eens was. Dat verweerster er bij klaagster op heeft aangedrongen het (tegen)voorstel van de wederpartij te accepteren, blijkt niet uit het klachtdossier. Verweerster heeft vervolgens op verzoek van klaagster een eenzijdig verzoek tot doorhaling van de procedure in hoger beroep bij het hof ingediend. Dat heeft zij gedaan door middel van een H8-formulier op 27 februari 2020, een dag nadat klaagster verweerster duidelijk had gemaakt dat een eenzijdig verzoek de enige overgebleven optie was. Verweerster heeft hiervan een automatisch gegenereerde ontvangstbevestiging van het hof overgelegd van 27 februari 2020. Aangezien de volgende roldatum 17 maart 2020 was, heeft het hof per die datum het H8-formulier verwerkt. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, is het dus niet zo dat verweerster het H8-formulier pas op 17 maart 2020 bij het hof heeft ingediend. 

4.3    De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 3 mei 2021