ECLI:NL:TADRAMS:2021:80 Raad van Discipline Amsterdam 21-173/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:80
Datum uitspraak: 12-04-2021
Datum publicatie: 23-04-2021
Zaaknummer(s): 21-173/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van (juridische) chantage of het voeren van een onnodige procedure tegen klager.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 12 april 2021

in de zaak 21-173/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 februari 2021 met kenmerk 1239999/EFH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en mevrouw M hebben op 23 oktober 2017 een donorovereenkomst ondertekend. In deze donorovereenkomst is onder meer opgenomen:

“Artikel 3 (…) Het uitgangspunt is twee maal per jaar een bezoek van de donor aan het kind”

1.2    Klager is opgetreden als zaaddonor en op 16 juni 2019 heeft mevrouw M een kind gekregen. Tussen klager en mevrouw M is een geschil gerezen over de rol van klager en zijn betrokkenheid bij het kind.

1.3    In juli 2019 heeft de vorige advocaat van mevrouw M een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend waarin de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van klager is verzocht, alsmede een bijdrage in de kosten en verzorging van het kind.

1.4    Bij beschikking van 8 januari 2020 is mevrouw M niet-ontvankelijk verklaard en veroordeeld in de kosten van de procedure.

1.5    Mevrouw M heeft zich vervolgens in februari 2020 tot verweerster gewend voor bijstand.

1.6    Op 4 maart 2020 heeft verweerster, namens mevrouw M, per e-mail een voorstel gestuurd aan klagers advocaat.

1.7    Op 10 maart 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klagers advocaat onder meer het volgende geschreven:

“Mochten partijen er toch niet uitkomen, dan overweegt cliënte in hoger beroep te gaan. Cliënte hoopt dat het niet zover hoeft te komen en hoopt dat partijen in onderling overleg voor [het kind] tot een goede oplossing kunnen komen.”

1.8    Op 3 april 2020 heeft verweerster aan klagers advocaat laten weten dat mevrouw M niet in hoger beroep gaat. Ook is een voorstel gedaan voor twee ontmoetingen tussen klager en het kind.

1.9    Klagers advocaat en verweerster hebben vervolgens gecorrespondeerd over de voorwaarden waaronder de ontmoetingen tussen klager en het kind kunnen plaatsvinden.

1.10    Op 20 april 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klagers advocaat onder meer geschreven:

“Het zou jammer zijn en bovendien voor beiden tot extra kosten leiden, als cliënte een procedure bij de rechtbank zou moeten opstarten om de omgang zoals overeengekomen in de donorovereenkomst af te dwingen.”

1.11    Op 21 april 2020 heeft klagers advocaat een bericht van klager doorgestuurd aan verweerster. Klager schrijft in dit bericht onder meer:

“Als het kind 5 jaar is, zal ik zelf contact opnemen met u of uw opvolger, om te kijken of dan een ontmoeting mogelijk is. Als uw cliënt de situatie blijft polariseren, kan het ook zijn dat ik het kind pas spreek als dat 18 jaar of ouder is, en te kennen geeft dat hij met mij wil spreken.”

1.12    Klager is op 19 mei 2020 gedagvaard door mevrouw M. Zij vordert – kort gezegd –nakoming van de donorovereenkomst.

1.13    Op 1 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan (juridische) chantage (regel 1 van de Gedragsregels advocatuur).

b)    Verweerster heeft een onnodige procedure tegen klager gevoerd (regel 6 van de Gedragsregels advocatuur).

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan (juridische) chantage. Hij verwijst hierbij naar verweersters e-mail van 10 maart 2020 en stelt dat verweerster dreigt met hoger beroep met betrekking tot “onderwerp A”, terwijl klager niet toegeeft met betrekking tot “onderwerp B”.

4.3    De voorzitter overweegt het volgende. Verweerster heeft in haar e-mail van 10 maart 2020 te kennen gegeven dat haar cliënte overweegt in hoger beroep te gaan als partijen er niet uitkomen. Zij handelt daarmee als partijdige belangenbehartiger van haar cliënte en binnen de hiervoor genoemde grote mate van vrijheid. Van enige chantage of (juridische) stalking is niet gebleken. Hierbij geldt dat de zaak in eerste aanleg zag op de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van klager en daarnaast ook op kinderalimentatie. Verweerster heeft terecht opgemerkt dat de eis of de gronden gewijzigd kunnen worden en dat het hoger beroep zich niet automatisch (alleen) hoeft te richten tegen de kwestie van de kinderalimentatie. Overigens heeft klager niet onderbouwd in welke zin zijn belangen onevenredig zijn geschaad door de handelwijze van verweerster. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de voorzitter gelet op al het voorgaande niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerster dat zij een onnodige procedure tegen klager heeft gevoerd. Klager verwijst hierbij naar de dagvaarding van 19 mei 2020, waarin nakoming van de donorovereenkomst van 23 oktober 2017 gevorderd is.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. In de donorovereenkomst is als uitgangspunt opgenomen dat klager tweemaal per jaar een bezoek zal brengen aan het kind. Verweerster en klagers advocaat hebben in maart en april 2020 gecorrespondeerd over wanneer en onder welke voorwaarden deze bezoeken zouden plaatsvinden. Dit heeft voor verweersters cliënte kennelijk niet tot het gewenste resultaat geleid, waarop zij klager op 19 mei 2020 heeft gedagvaard. Uit de door klager overgelegde conclusie van antwoord van 8 juli 2020 (de dagvaarding van 19 mei 2020 maakt geen deel uit van het dossier) blijkt dat de vordering van mevrouw M inhoudt dat klager wordt veroordeeld tot het tweemaal per jaar bezoeken van de woning van de vrouw. Feitelijk gaat de procedure dus over de inhoud en interpretatie van (een deel van) de donorovereenkomst. Dat klager het niet eens is met de manier waarop mevrouw M deze overeenkomst uitlegt, maakt niet dat sprake is van een onnodige procedure. Nu klager zijn klacht op dit punt niet verder heeft onderbouwd, kan de voorzitter ook niet tot een andere afweging of conclusie komen. Ook dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Tot slot

4.6    Voor zover klager verweerster ook verwijt dat zij niet heeft geprobeerd te schikken, overweegt de voorzitter als volgt. Uit regel 5 van de Gedragsregels Advocatuur volgt dat een minnelijke oplossing veelal de voorkeur verdient boven een proces. Een minnelijke oplossing is echter geen absolute verplichting. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster heeft geprobeerd de kwestie te regelen. Dat verweerster voorstellen heeft gedaan die niet strookten met klagers wensen, maakt niet dat zij niet heeft geprobeerd om tot een schikking te komen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op dit punt is de voorzitter dan ook niet gebleken.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 april 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.