ECLI:NL:TADRAMS:2021:50 Raad van Discipline Amsterdam 21-068/A/A 21-069/A/A 21-070/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:50
Datum uitspraak: 08-03-2021
Datum publicatie: 16-03-2021
Zaaknummer(s):
  • 21-068/A/A
  • 21-069/A/A
  • 21-070/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaten van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een voldoende rechtstreeks belang en voor het overige kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat klagers 1, 2 en 3, tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerders, onvoldoende hebben onderbouwd dat zij zijn aan te merken als voormalige cliënten van (het kantoor van) verweerders. Het enkele feit dat het kantoor van verweerders een addendum en een bijlage bij dat addendum heeft opgesteld, betekent niet dat het kantoor voor alle bij de ontvlechting van G Beheer betrokken partijen is opgetreden. Ook geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  8 maart 2021

in de zaken 21-068/A/A, 21-069/A/A en 21-070/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 november (bedoeld zal zijn: januari) 2021 met kenmerk 1026804, 1026854 en 1026858, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager 2 is de zoon van klager 1. Zij zijn indirect bestuurder en aandeelhouder van klager 3. Klager 4 is de bedrijfsjurist van klager 3. Klagers 1 en 2 en de twee broers van klager 1 (hierna: L en S) hielden tot en met oktober 2017 via hun persoonlijke vennootschappen certificaten van aandelen in Gebr. G Beheer B.V. (hierna: G Beheer). G Beheer was de topholding van een aantal dochtermaatschappijen die gezamenlijk de G Groep vormden.

1.2    Eind 2016 bleek dat klagers 1 en 2 enerzijds en L en S anderzijds een andere visie hadden op de door de G Groep te varen koers. Daarop is besloten tot ontvlechting van de G Groep en tot benoeming van een onafhankelijk bestuurder van G Beheer, Custom Management B.V.

1.3    Om tot de ontvlechting van de belangen van klagers 1 en 2 en L en S te komen, dienen verschillende tot de G Groep behorende vennootschappen te worden toebedeeld, gefuseerd, gesplitst en/of verkocht en verdeeld, met het doel dat enerzijds klagers 1 en 2 en anderzijds L en S ieder met hun alsdan verkregen delen van de ondernemingen hun eigen koers konden varen. De afspraken en uitgangspunten ten aanzien van de ontvlechting zijn neergelegd in een op 11 mei 2017 gesloten Memorandum of Understanding (hierna: MoU). Het kantoor van verweerders heeft een addendum bij de MoU (hierna: addendum 2) en een bijlage bij addendum 2, een vrijwaringsovereen-komst, opgesteld.

1.4    Op 24 oktober 2017 is de akte van zuivere splitsing van G Beheer gepasseerd. Het gehele kapitaal van G Beheer is gesplitst en onder algemene titel verkregen door de verkrijgende vennootschappen, te weten klager 3 enerzijds (indirect bestuurd door klagers 1 en 2) en G Recycling Holding B.V. (hierna: G Recycling) anderzijds (indirect bestuurd door L en S). Klager 3 heeft de aandelen in E Recycling B.V. verkregen en G Recycling de aandelen in twee andere vennootschappen.

1.5    Klager 1, L en S hadden ook onroerend goed in gezamenlijk eigendom, dat verkocht of verdeeld diende te worden. Omdat zij daar gezamenlijk niet uit kwamen, heeft klager 1 een procedure aanhangig gemaakt tegen L en S. L en S zijn in die procedure bijgestaan door (het kantoor van) verweerders.

1.6    Op 18 september 2019 heeft klager 4 mede namens klagers 1, 2 en 3  bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders het volgende.

a)    Er is sprake van onaanvaardbare en tuchtrechtelijk verwijtbare belangenverstrengeling.

b)    Verweerders hebben zich onnodig grievend uitgelaten.

3    VERWEER

3.1    Verweerders voeren tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerders als advocaten van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klagers verwijten verweerders allereerst dat sprake is van onaanvaardbare en tuchtrechtelijk verwijtbare belangenverstrengeling. Volgens klagers zijn verweerders als auteurs van het addendum 2 behorende bij de MoU nauw betrokken geweest bij de ontvlechting van de G Groep, waarvan onder andere klager 3 als dochtermaatschappij van G Beheer deel uitmaakte en waarvan klagers 1 en 2, L en S indirect via hun persoonlijke vennootschappen aandeelhouders waren. De MoU bevat afspraken en uitgangspunten ten aanzien van de ontvlechting en dus ook ten aanzien van onder andere klagers 1, 2, en 3 en L en S. Het is dan uiterst curieus te noemen dat verweerders, als ontvlechtingsadvocaten en auteurs van het addendum 2 voor onder meer L en S tegen klagers 1, 2, 3 en 4 zowel in als buiten rechte optreden. Als ontvlechtingsadvocaten heeft het kantoor van verweerders inzage in alle (vertrouwelijke) documenten van de G Groep (gehad). Het staat (het kantoor van) verweerders vervolgens niet vrij om tegen klagers 1, 2 en 3 op te treden en al helemaal niet om in die procedures vertrouwelijke documenten van de G Groep te gebruiken, aldus steeds klagers.

4.3    Verweerders voeren aan dat hun kantoor bij het ontvlechtingsproces van G Beheer is ingeschakeld als adviseur van L en S ten behoeve van hen in privé en van de door hen gehouden aandelen in de aan hen verbonden vennootschappen. Het kantoor van verweerders heeft aldus twee van de aandeelhouders bijgestaan en zeker niet alle. Verweerders verwijzen in dit verband naar de opdrachtbevestiging van 9 december 2016 aan (de vennootschappen van) L en S. G Beheer werd ten tijde van de ontvlechting bestuurd door een onafhankelijke bestuurder, Custom Management B.V., die op haar beurt werd bijgestaan door een advocaat. Ook klagers 1 en 2 werden bijgestaan door een eigen advocaat. Het kantoor van verweerders stond derhalve niet de gehele G Groep bij maar alleen L en S. De MoU, waarin de afspraken en uitgangspunten van de ontvlechting zijn neergelegd, is niet opgesteld door het kantoor van verweerders, maar door de door Custom Management B.V. ingeschakelde advocaat. Het kantoor van verweerders trad dan ook niet op als “ontvlechtingsadvocaat”, maar slechts als advocaat van twee van de aandeelhouders. Het feit dat het kantoor van verweerders het addendum 2 en de vrijwaringsovereenkomst heeft opgesteld, betekent niet dat zij daarmee aangemerkt moet worden als belangenbehartiger van alle betrokkenen, zoals klagers stellen. Het kantoor van verweerders is enkel opgetreden voor L en S en nimmer voor klagers 1 en 2, de aan hen verbonden vennootschappen of de G Groep, aldus verweerders.

4.4    Vooropgesteld wordt dat het de advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een cliënt of een voormalige cliënt van hem of een kantoorgenoot van hem op te treden. Dit volgt uit Gedragsregel 15. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met die (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts de (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Klager 4 is, zo begrijpt de voorzitter uit het klachtdossier, de bedrijfsjurist van klager 3. Nu klager 4 niet zelf partij is geweest bij de door verweerders behandelde zaken en procedures, heeft hij een onvoldoende rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet bij dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel a), voor zover ingediend door klager 4, is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

4.6    Klagers 1, 2 en 3 hebben wel een voldoende rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. De voorzitter is van oordeel dat klagers 1, 2 en 3, tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerders, onvoldoende hebben onderbouwd dat zij zijn aan te merken als voormalige cliënten van (het kantoor van) verweerders. Het enkele feit dat het kantoor van verweerders een addendum en een bijlage bij dat addendum heeft opgesteld, betekent niet dat het kantoor voor alle bij de ontvlechting van G Beheer betrokken partijen is opgetreden. Nu klagers 1, 2 en 3 niet kunnen worden aangemerkt als voormalige cliënten van (het kantoor van) verweerders, is van strijd met Gedragsregel 15 lid 1 geen sprake. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.7    Klagers verwijten (alleen) verweerder 1 in dit klachtonderdeel dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Volgens klagers heeft verweerder 1 klager 4 in zijn hoedanigheid van jurist/gemachtigde van klagers 1, 2 en 3 al eens benaderd met de mededeling dat hij zijn huiswerk maar eens moest maken. Deze opmerking is onnodig grievend. Verder suggereert verweerder 1 dat klager 4 kansloze procedures entameert. Ook maakt verweerder 1 gewag van het feit dat klagers 1, 2 en 3 “broodheren” van klager 4 zouden zijn. Hiermee wekt verweerder 1 de indruk dat klager 4 maar lukraak wat vorderingen de deur uit doet. Ook zijn de stellingen van verweerder 1 dat klager 1, afhankelijk van de situatie, zaken voorspiegelt zoals het hem uitkomt en stellingen poneert waarvan hij de onjuistheid kent dan wel behoort te kennen en dat klager 1 L en S blijft bestoken met procedures onnodig grievend ten opzichte van klager 1. Verweerder 1 dient zich van dergelijke onnodig grievende uitlatingen te onthouden, aldus klagers.

4.8    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of alle klagers een voldoende rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel, nu de gewraakte uitlatingen van verweerder 1 zich alleen richten tot klagers 1 en 4, is de voorzitter van oordeel dat de door klagers genoemde voorbeelden van volgens hen onnodig grievende uitlatingen van verweerder 1 niet als onnodig grievend zijn aan te merken. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.9    In hun klacht zijn klagers ook nog uitgebreid ingegaan op de inhoud van de tegen L en S gevoerde civiele procedures en de daarin door (het kantoor van) verweerders namens L en S ingenomen standpunten (die volgens klagers onjuist zijn). Klagers hebben in hun klacht terecht opgemerkt dat de inhoudelijke beoordeling daarvan niet aan de tuchtrechter is, maar aan de civiele rechter. De voorzitter zal op deze punten dan ook niet ingaan.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 8 maart 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.