ECLI:NL:TADRAMS:2021:297 Raad van Discipline Amsterdam 21-638/A/A 21-639/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:297
Datum uitspraak: 20-12-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s):
  • 21-638/A/A
  • 21-639/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaten deels gegrond. Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de beschikking van de IND van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager heeft gestuurd. In de specifieke omstandigheden van het geval ziet de raad aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 december 2021
in de zaken 21-638/A/A en 21-639/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

1. verweerder in zaak 21-638/A/A
2. verweerster in zaak 21-639/A/A
hierna samen: verweerders


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Op 28 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerken 2020-1235714/EJH/FS en 2020-1234163/EJH/FS van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 november 2021. Daarbij waren klager (via een verbinding via Microsoft Teams) en verweerders aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 8 november 2021 en de e-mail met bijlagen van verweerster aan de raad van 12 november 2021.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft de Turkse nationaliteit en verbleef sinds 28 juli 2013 in Nederland als kennismigrant. Zijn laatste arbeidsovereenkomst met een bank is met ingang van 1 juli 2018 beëindigd.
2.3 Klager is op 21 augustus 2018 door het juridisch loket verwezen naar verweerder in verband met de beëindiging van zijn arbeidscontract. In de verwijzing van het juridisch loket staat onder meer:
“cl. Wil het ontslag aanvechten. (…) Het belang voor cl. Is heel groot, hij is namelijk Turks en kennismigrant. Op 27 juli 2018 is hij hier 5 jaar. Als hij zijn baan behoudt dan betekent dat dat hij vv onbepaalde tijd kan krijgen. Graag cl. adviseren over zijn rechtspositie (…) en hem bijstaan in procedure indien idd zinvol.”
2.4 Op 23 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bij dat gesprek was tevens een kantoorgenote van verweerder aanwezig, mr. A. Verweerder heeft klager in het gesprek geadviseerd de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst niet aan te vechten.
2.5 Bij e-mail van 23 augustus 2018 heeft klager verweerder bedankt voor het gesprek en hem gevraagd of hij intrekking van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant zou kunnen voorkomen door een procedure tegen zijn voormalig werkgever te starten. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder klager meegedeeld dat klager dat helaas niet kan voorkomen met een procedure tegen zijn voormalig werkgever. Klager heeft verweerder hierop meegedeeld dat hij in dat geval geen procedure tegen zijn voormalig werkgever zal beginnen.
2.6 Bij e-mail van 26 augustus 2018 heeft klager verweerder onder meer meegedeeld dat hij een pro forma bezwaarschrift heeft opgesteld voor het geval zijn voormalig werkgever de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt. Bij e-mail van 31 augustus 2018 heeft verweerder klager geadviseerd bezwaar te maken tegen de eventuele intrekking van zijn verblijfsvergunning en indien nodig later een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige in te dienen.
2.7 Op 21 september 2018 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 242,-.
2.8 Op 4 maart 2019 heeft de IND het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van klager in te trekken. Klager heeft verweerder hierover geïnformeerd. Verweerder heeft klager hierop meegedeeld dat zijn kantoorgenote, verweerster, de zaak voor klager zal behandelen.
2.9 Bij beschikking van 24 april 2019 heeft de IND de verblijfsvergunning van klager met ingang van 1 oktober 2018 ingetrokken.
2.10 Bij e-mail van 15 mei 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat zijn voormalig werkgever de week daarvoor zijn arbeidsovereenkomst aan de IND heeft gestuurd en haar gevraagd het hem zo spoedig mogelijk te laten weten zodra de IND heeft beslist over zijn verblijfsvergunning.
2.11 Verweerster heeft de beschikking van de IND van 24 april 2019 bij e-mail van 20 mei 2019 aan klager gestuurd en namens hem tijdig (pro forma) bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Op 5 juni 2019 heeft verweerster de gronden van het bezwaar bij de IND ingediend en op 11 juni 2019 heeft zij nog een medisch rapport van klager bij de IND ingediend. Bij beschikking van 15 december 2019 heeft de IND het bezwaar van klager ongegrond verklaard.
2.12 Op 14 juni 2019 heeft verweerster namens klager bij de IND een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aangevraagd. Bij beschikking van 19 december 2019 heeft de IND de aanvraag afgewezen.
2.13 Bij e-mail van 23 december 2019 heeft klager verweerster onder meer geschreven (in het Engels vertaald):
“As clearly stated by the IND officer in the enclosed decision, our indefinite residence permit application should have been submitted to IND before the expiration date of my residence permit (01/10/2018).
Despite informing [verweerder] (…) that I stay in the Netherlands legally more than 5 years, also as stated in the referral letter of Het Juridisch Loket (…) and also highlighting this issue during the meeting with [verweerder] (…) [verweerder] did not advise me to submit indefinite residence permit application to IND.
As a result, IND gave this negative decision (…) which caused an immeasurable damage on my side.”
2.14 Bij e-mail van 24 december 2019 heeft verweerster klager meegedeeld dat zij hem heeft geadviseerd de procedures tegen de IND voort te zetten met een andere advocaat en dat als het klager niet lukt om op tijd een advocaat te vinden, hij contact met haar kan opnemen om een oplossing te vinden. Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van eveneens 24 december 2019 meegedeeld dat hij vindt dat haar kantoor door moet gaan met de procedures tegen de IND.
2.15 Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft verweerster klager nogmaals meegedeeld dat zij hem vanwege een vertrouwensbreuk niet verder zal bijstaan in de procedure tegen de IND.
2.16 Bij e-mail van eveneens 7 januari 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven dat hij namens klager niet in bezwaar en in beroep zal gaan tegen de beschikkingen van de IND omdat sprake is van een vertrouwensbreuk vanwege de klachten die klager zegt tegen het kantoor te willen indienen.
2.17 Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven (in het Engels vertaald):
“Today you called me to inform me that I have to start the procedures. (…)
Because you do not have a lawyer yet, I will send the objection letters concerning the decision of IND of 15 December 2019 today. (…)
Within a week I will receive a letter of the court, in which we will be given 4 weeks notice to substantiate your objection.
I will send you this letter. You will have more time to find another lawyer.
As a confirmed before, I will only starting this procedure today, so you will be on time and because you do not have another lawyer at the moment. I will not proceed the procedure.”
2.18 Op 16 januari 2020 heeft verweerster de in haar e-mail van 10 januari 2020 genoemde brieven aan klager gestuurd. Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft klager verweerster onder meer geschreven (in het Engels vertaald):
“I am writing to inform you, my sickness is still ongoing and due to my health conditions I am not eligible to search for a new lawyer and I can not handle the IND case myself.
Also writing to inform you once again (…) If you or your firms lawyers stop the procedure; due to my heath related reasons, I will not be able to proceed the case with IND. As a result, I will loss my legal rights to stay in Holland (…)
In my previous email (…) If requested that If you still not willing to proceed the IND objection letter, please hand over your duties to one of your colleague”
2.16 Bij e-mail van eveneens 4 februari 2020 heeft verweerster klager nogmaals meegedeeld dat zij hem vanwege een vertrouwensbreuk niet verder zal bijstaan in de procedures tegen de IND.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klager verteld dat hij deskundig was op het gebied van het immigratierecht en heeft klager ten onrechte geadviseerd geen actie te ondernemen in verband met zijn verblijfsvergunning totdat klager van de IND bericht had ontvangen over zijn verblijfsvergunning.
Klager verwijt verweerster het volgende.
b) Verweerster heeft de beslissing van de IND van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager gestuurd. Dat was vijf dagen na de uiterste datum om stukken in te dienen in een procedure die klager had lopen bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof).
c) Verweerster heeft bij de behandeling van de zaak van klager steken laten vallen. Het niveau van haar dienstverlening was laag.
Klager verwijt verweerders het volgende.
d) Verweerders hebben samengewerkt met een voormalige werkgever van klager en hebben zich schuldig gemaakt aan corruptie.

4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij klager ten onrechte heeft geadviseerd geen actie te ondernemen in verband met zijn verblijfsvergunning totdat klager van de IND bericht had ontvangen.
5.3 Verweerder betwist dat hij van klager opdracht heeft gekregen zijn verblijfspositie te onderzoeken of namens hem een aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen. Verweerder heeft klager enkel geadviseerd over een arbeidskwestie. Wel heeft verweerder enkele verblijfsrechtelijke vragen van klager beantwoord ten aanzien van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant. Verweerder heeft aangeboden het dossier van klager bij de IND op te vragen, maar klager wenste de procedure zelf voort te zetten. Het is niet juist dat verweerder klager heeft meegedeeld dat klager niet in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Die optie stond altijd voor klager open. Het is dan ook niet juist dat verweerder klager heeft geadviseerd een dergelijke aanvraag niet in te dienen. Ten aanzien van zijn verblijfsvergunning heeft klager verweerder voor het eerst op 12 maart 2019 gevraagd hem bij te staan. Verweerder heeft klager vanwege zijn drukke agenda doorverwezen naar zijn kantoorgenote, verweerster, aldus verweerder.
5.4 De raad overweegt als volgt. Op basis van het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken kan niet worden vastgesteld dat klager verweerder opdracht heeft gegeven zijn verblijfspositie te onderzoeken. Wel kan worden vastgesteld dat de verblijfspositie van klager onderwerp van gesprek is geweest tussen klager en verweerder. Dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd over zijn verblijfspositie dan wel klager heeft geadviseerd geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen, heeft klager tegenover het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd. Anders dan klager kennelijk veronderstelt is het overigens niet zo dat klager destijds in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd enkel en alleen vanwege het feit dat hij als kennismigrant vijf jaar in Nederland verbleef. Verweerder heeft op de zitting van de raad uitgelegd dat klager daarnaast nog aan een aantal andere voorwaarden zou moeten voldoen, waaronder het beschikken over een duurzaam inkomen (waarbij onder duurzaam wordt verstaan een arbeidsovereenkomst van ten minste een jaar). Daarover beschikte klager niet.
5.5 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de beschikking van de IND van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager heeft gestuurd, waardoor hij de beschikking niet meer kon inbrengen in de procedure bij het hof tussen hem en zijn voormalig werkgever.
5.7 Verweerster erkent dat zij de beschikking van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager heeft gestuurd. Zij was niet op de hoogte van de procedure tussen klager en zijn voormalig werkgever en heeft de beschikking van de IND dan ook niet opzettelijk voor klager achtergehouden. Zij heeft namens klager tijdig bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Zij heeft de e-mail van klager van 15 mei 2019 over het hoofd gezien, aldus verweerster.
5.8 De raad is van oordeel dat het verweerster tuchtrechtelijk te verwijten valt dat zij de beschikking van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager heeft gestuurd. Op de zitting van de raad heeft verweerster verklaard dat zij in de veronderstelling was dat de beschikking van 24 april 2019 al eerder aan klager was gestuurd. Echter, gelet op de e-mail van klager van 15 mei 2019 had zij kunnen weten dat klager de beschikking in ieder geval op 15 mei 2019 nog niet had ontvangen. Het had op de weg van verweerster gelegen om terstond na de e-mail van klager de beschikking alsnog aan hem toe te sturen en niet pas vijf dagen later. Dat verweerster een en ander bewust heeft gedaan om klager dwars te zitten, is de raad overigens niet gebleken. Klachtonderdeel b) is gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.9 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij bij de behandeling van zijn zaak steken heeft laten vallen en dat het niveau van haar dienstverlening laag was. Volgens klager heeft verweerster een belangrijk doktersrapport niet bij de IND ingediend en heeft zij in de procedure veel fouten gemaakt. Ook heeft verweerster privacygevoelige stukken uit het dossier van klager naar een onjuist faxnummer en postadres gestuurd, aldus klager.
5.10 Verweerster voert aan dat het doktersrapport niet relevant was. Bovendien is het rapport uiteindelijk wel ingediend. Verweerster heeft de gronden van het bezwaar in concept aan klager toegestuurd en hij heeft daarop gereageerd. Het faxnummer en het adres waar verweerster de door klager bedoelde stukken naartoe heeft gestuurd zijn van de IND. Tevens heeft zij stukken gefaxt naar het door klager gewenste faxnummer, aldus verweerster.
5.11 De raad is van oordeel dat klager tegenover het verweer van verweerster onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster steken heeft laten vallen en/of het niveau van haar dienstverlening laag was. Voor zover klager erover klaagt dat er stukken van een ander dossier in zijn dossier zaten is klager niet degene die daarover kan klagen. Dat er stukken van klager in een ander dossier terecht zijn gekomen is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12 Klager verwijt verweerders tot slot dat zij hebben samengewerkt met een voormalige werkgever van klager en zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie.
5.13 Verweerders betwisten dat zij hebben samengewerkt met een voormalig werkgever van klager. Verweerder heeft klager slechts meegedeeld dat hij kortgeleden kennis had gemaakt met degene die klager namens zijn ex-werkgever heeft geholpen aan zijn verblijfsvergunning. Verweerster heeft nimmer contact gehad met de voormalig werkgever van klager, aldus verweerders.
5.14 De raad overweegt als volgt. Klager heeft tegenover het verweer van verweerders onvoldoende onderbouwd dat verweerders hebben samengewerkt met een voormalig werkgever van klager en/of zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie. Klachtonderdeel d) is eveneens ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de beschikking van de IND van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager heeft gestuurd. Nu niet is gebleken dat verweerster dit bewust heeft gedaan, zij klager op 22 mei 2019 heeft uitgenodigd om de beschikking te bespreken en zij namens klager tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking, ziet de raad aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel aan verweerster.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht over verweerster gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), c) en d) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2021.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 20 december 2021