ECLI:NL:TADRAMS:2021:295 Raad van Discipline Amsterdam 21-642/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:295 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2021 |
Datum publicatie: | 06-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-642/A/NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht door het geheime adres van klager te delen met derden. Daarnaast heeft verweerder in strijd met gedragsregel 25 lid 1en 2 nagelaten zijn brief en dagvaarding in afschrift aan de advocaat van klager te sturen. Maatregel berisping en kostenveroordeling |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 december 2021
in de zaak 21-642/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/1297760 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 november 2021. Daarbij
was klager op de zitting aanwezig. Verweerder nam telefonisch deel aan de zitting.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij brief van 28 januari 2019 heeft verweerder zich namens zijn cliënt, de
heer R, tot klager gewend en hem het volgende meegedeeld. De heer R voelt zich onveilig
in zijn huis en op de galerij van de flat, omdat klager de heer R in de afgelopen
maanden herhaaldelijk heeft belaagd en overlast heeft veroorzaakt. Verweerder heeft
klager verzocht zijn onrechtmatig handelen te stoppen en aangegeven dat wanneer klager
hier geen gehoor aangeeft, de heer R zich genoodzaakt voelt om rechtsmaatregelen te
nemen.
2.3 Bij brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder klager meegedeeld dat de kwestie
met de heer R minder belang heeft gekregen, nu klager is verhuisd naar een andere
woonplaats. Verweerder achtte het niet aannemelijk dat klager de heer R, nu zijn geen
directe buren meer zijn, nog zou lastigvallen. Voor de schade die de heer R door het
handelen van klager heeft geleden, heeft verweerder klager aansprakelijk gesteld.
2.4 In verband met de aansprakelijkstelling heeft verweerder bij de gemeente Purmerend
(hierna: de gemeente) de bevolkingsinformatie van klager opgevraagd. De gemeente heeft
deze informatie aan verweerder verstrekt.
2.5 Klager heeft naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2020 meerdere malen
gebeld naar het kantoor van verweerder om te vragen welke zaak de brief betrof. Klager
is bij deze gelegenheden te woord gestaan door medewerkers van het kantoor van verweerder.
2.6 Klager heeft op 20 oktober 2020 per e-mail, althans via het webformulier van
het kantoor van verweerder, verzocht zijn adresgegevens niet te delen met de heer
R en tevens gevraagd alle correspondentie naar zijn advocaat, mr. L van SRK-rechtsbijstand,
te sturen.
2.7 Op 29 oktober 2020 heeft klager aan de gemeente doorgegeven dat zijn adres
geheim is.
2.8 Bij e-mail van 20 november 2020 heeft verweerder op de e-mail van de zoon van
klager gereageerd en daarin uitleg gegeven over de situatie tussen klager en de heer
R.
2.9 Verweerder heeft namens de heer R een procedure tegen klager aanhangig gemaakt
bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland. Het exploot van de dagvaarding
is gedateerd 28 januari 2021 en vermeldt het adres van klager.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager niet telefonisch te woord willen staan toen klager meerdere
malen had gebeld met het kantoor van verweerder na ontvangst van de brief van 14 oktober
2020.
b) Verweerder heeft zonder de toestemming van klager bij de gemeente de adresgegevens
van klager opgevraagd en deze gedeeld met de heer R, terwijl verweerder wist dat klagers
adres geheim is en verweerder ook bekend was met de problemen tussen klager en de
heer R. Klager is namelijk in het verleden bedreigd door de heer R.
c) Verweerder heeft nagelaten een afschrift van de brief van 14 oktober 2020 en
van het exploot van de dagvaarding aan de advocaat van klager te sturen, hetgeen in
strijd is met gedragsregel 25.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van
de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt
aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid
is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich
onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of
redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van
verweerder met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij hem niet telefonisch te woord wilde staan
toen hij meerdere malen naar het kantoor had gebeld om na te vragen over welke zaak
de brief van 14 oktober 2020 ging.
5.3 Verweerder heeft bevestigd dat klager na 14 oktober 2020 verschillende keren
naar zijn kantoor heeft gebeld. Klager is steeds te woord gestaan door medewerkers
van zijn kantoor die bekend zijn met het dossier van klager. Die ene keer dat verweerder
wel op kantoor was, kon hij wegens drukte niet aan de telefoon komen. Verweerder sluit
niet uit dat hij op de achtergrond een instructie gaf en vervolgens zijn werkzaamheden
hervatte. Daarnaast heeft verweerder wel op de e-mail van de zoon van klager van 20
november 2020 gereageerd en daarin ook aan klager uitleg gegeven over de situatie
tussen klager en de heer R.
5.4 De raad overweegt als volgt. Vast staat dat klager geen cliënt is van verweerder,
maar de wederpartij van zijn cliënt is. Verweerder is niet gehouden om de wederpartij
(zelf) te woord te staan. Het valt verweerder daarom niet tuchtrechtelijk te verwijten
dat hij dit niet heeft gedaan. Bovendien heeft verweerder bij e-mail van 20 november
2020 aan de zoon van klager wel enige uitleg gegeven over de kwestie die speelde tussen
klager en de heer R.
5.5 De raad concludeert dan ook dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.6 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zonder zijn toestemming
zijn adresgegevens heeft opgevraagd bij de gemeente en deze heeft gebruikt en bovendien
heeft gedeeld met de heer R, terwijl verweerder wist dat klager een geheim adres had
en bekend was met de problemen tussen klager en de heer R. Klager is namelijk in het
verleden bedreigd door de heer R.
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet wist dat het adres van klager geheim
was. Toen hij ten behoeve van zijn brief van 14 oktober 2020 bij de gemeente de bevolkingsinformatie
had opgevraagd, werd deze gewoon aan hem verstrekt zonder aantekening dat het om een
geheim adres ging. Klaarblijkelijk was toen nog geen sprake van een geheim adres.
Verweerder heeft deze adresgegevens vervolgens opgenomen in de dagvaarding. Het adres
dient immers op het exploot vermeld te worden.
5.8 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier en hetgeen op de zitting
is besproken volgt dat klager tijdens zijn telefoongesprek van 15 oktober 2020 met
de kantoorgenoot van verweerder, mr. V, heeft gezegd dat hij niet wilde dat zijn adresgegevens
werden gedeeld met de heer R. Mr. V heeft geantwoord dat klager zich hierover geen
zorgen hoefde te maken. Vervolgens heeft klager op 20 oktober 2020 per e-mail / via
het webformulier van het kantoor van verweerder nogmaals dringend verzocht zijn adresgegevens
niet te delen met de heer R. Op 13 november 2020 heeft klager opnieuw telefonisch
contact gehad met een medewerker van het kantoor van verweerder en gevraagd of verweerder
zijn berichten had gelezen. Hierop is bevestigend geantwoord. Daarnaast heeft klager
op 29 oktober 2020 bij de gemeente aangegeven dat zijn adres geheim is en heeft klagers
zoon dit bij e-mail van 20 november 2020 aan verweerder laten weten.
5.9 De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerder weliswaar op
het moment van verzending van de brief van 14 oktober 2020 nog niet kon weten dat
hij het adres van klager niet mocht delen met de heer R, maar dat het verweerder ten
tijde van het opstellen van de dagvaarding, waarvan het exploot dateert van 28 januari
2021, wel degelijk bekend moest zijn geweest dat verweerder vanwege concrete zorgen
bezwaren had geuit tegen het delen van klagers adres met de heer R. Klager en diens
zoon hebben dit herhaaldelijk aan (de medewerkers van) verweerder kenbaar gemaakt.
Ten overvloede overweegt de raad dat het adres van klager op het moment waarop de
dagvaarding werd uitgebracht inmiddels als geheim adres bij de gemeente geregistreerd
stond. Door het adres van klager toch in de dagvaarding op te nemen en tevens te delen
met de heer R heeft verweerder, naar het oordeel van de raad, niet gehandeld met de
zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden
verwacht. De stelling van verweerder dat het adres van belang is voor een dagvaarding,
doet hier niet aan af. Er zijn immers manieren om een geheim adres niet aan de cliënt
te verstrekken, ook al is de dagvaarding aan dat adres uitgebracht.
5.10 Gelet op het vorenstaande komt de raad tot de slotsom dat klachtonderdeel b)
gegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.11 Tot slot verwijt klager verweerder onder verwijzing naar gedragsregel 25 dat
hij heeft nagelaten een afschrift van de brief van 14 oktober 2020 en van het exploot
van de dagvaarding aan klagers advocaat te sturen.
5.12 Verweerder betwist dat hij gedragsregel 25 heeft overtreden. Meer dan twee
jaar geleden heeft verweerder in een andere kwestie kortstondig contact gehad met
mr. L, die klager destijds rechtsbijstand verleende. Daar is verder geen vervolg op
geweest. Zo is er bijvoorbeeld geen procedure gevoerd. Correspondentie is er ook nauwelijks
geweest. In de na verloop van tijd gevoerde procedure bij de kantonrechter te Zaanstad,
werd namens klager verweer gevoerd door een andere advocaat, mr. E. Ten tijde van
de brief van 14 oktober 2020 en de betekening van de dagvaarding in januari 2021 was
het verweerder echter nog op geen enkele wijze bekend dat klager op dat moment werd
bijgestaan door een advocaat. Was hij hier wel mee bekend geweest, dan had hij hem
vanzelfsprekend een afschrift van de stukken toegezonden.
5.13 De raad overweegt het volgende. In het eerste lid van gedragsregel 25 is vastgelegd
dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij van wie hij weet
dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van
die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt
te wenden. In het tweede lid van gedragsregel 25 is bepaald dat in afwijking van het
eerste lid de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks
aan een partij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens
advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze
aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken
door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering
niet.
5.14 Met betrekking tot het rechtstreeks versturen van de brief van 14 oktober
2020 aan klager geldt het volgende. Niet in geschil is dat verweerder in het verleden
contact heeft gehad met mr. L, die klager bijstond in de kwestie waarbij ook de heer
R betrokken was. Gelet hierop lag het, naar het oordeel van de raad, op de weg van
verweerder om alvorens de brief van 14 oktober 2020 te verzenden na te gaan of klager
nog steeds werd bijgestaan door mr. L. De stelling van verweerder dat het contact
met mr. L slechts kortstondig is geweest, maakt dit niet anders. Bovendien heeft verweerder
zelfs nadat klager hem op 20 oktober 2020 had gevraagd alle correspondentie aan mr.
L te sturen, nagelaten de brief van 14 oktober 2020 alsnog in afschrift aan mr. L
te sturen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat verweerder in strijd heeft gehandeld
met het bepaalde in gedragsregel 25 lid 1.
5.15 Met betrekking tot de vraag of verweerder de dagvaarding in afschrift aan de
advocaat van klager had moeten sturen, overweegt de raad allereerst - onder verwijzing
naar zijn uitspraak van 10 september 2021 (ECLI:NL:TADRAMS:2021:209) - dat gedragsregel
25 lid 2, anders dan in eerdere jurisprudentie is geoordeeld, ook geldt voor dagvaardingen.
De ratio van deze gedragsregel is namelijk dat de advocaat van de ontwikkelingen in
een zaak op de hoogte is. Zo wordt voorkomen dat de advocaat van de wederpartij een
partij bij een geschil overrompelt zonder bijstand van zijn eigen advocaat. Op grond
van gedragsregel 25 lid 2 mag een dagvaarding derhalve slechts rechtstreeks aan een
partij, die zich laat bijstaan door een advocaat, betekend worden, wanneer een afschrift
hiervan gelijktijdig aan diens advocaat wordt verstuurd. Uit het klachtdossier komt
naar voren dat klager op het moment van dagvaarden inmiddels werd bijgestaan door
mr. Van E van Aegon Nederland. Niet in geschil is dat verweerder geen afschrift van
het exploot van de dagvaarding aan mr. Van E heeft gestuurd. De stelling van verweerder
dat hij niet wist dat klager op dat moment werd bijgestaan door mr. Van E, acht de
raad niet geloofwaardig. Verweerder heeft immers op de zitting van de raad verklaard
dat hem via een bericht van Aegon van 11 december 2020 - en dus geruime tijd voordat
de dagvaarding op 28 januari 2021 aan klager werd betekend - bekend was geworden dat
mr. Van E in beeld was als advocaat van klager. Zelfs als dat anders zou zijn, heeft
te gelden dat klager voorafgaand aan de dagvaarding ook mr. L in herinnering had geroepen,
maar verweerder heeft ook aan hem geen afschrift gezonden. De raad concludeert dan
ook dat verweerder in strijd met gedragsregel 25 lid 2 heeft gehandeld door geen afschrift
van het exploot van de dagvaarding aan de advocaat van klager te sturen.
5.16 De raad komt gelet op voorgaande overwegingen tot de slotsom dat klachtonderdeel
c) eveneens gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen b) en c) gegrond. De raad acht
het opleggen van een berisping passend en geboden gezien de aard en de ernst van de
gedragingen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4;
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en D. Horeman,
leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter
openbare zitting van 20 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 december 2021