ECLI:NL:TADRAMS:2021:278 Raad van Discipline Amsterdam 21-852/A/A 21-853/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:278
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 13-12-2021
Zaaknummer(s):
  • 21-852/A/A
  • 21-853/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachten over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de deurwaarder opdracht heeft gegeven opnieuw ten laste van klaagster beslag te leggen. Dat verweerder in de dagvaarding onjuiste feiten heeft geponeerd, hebben klagers onvoldoende onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  6 december 2021
in de zaken 21-852/A/A en 21-853/A/A

naar aanleiding van de klachten van:

klagers

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 oktober 2021 met kenmerk 1336449/EJH/AvO en 1343604/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster heeft een arbeidsrelatie gehad met A B.V. (hierna: A). Op enig moment is er een conflict ontstaan. Klaagster heeft vervolgens een kort gedingprocedure tegen A aanhangig gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding hebben klaagster en A een regeling getroffen, die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. 
1.2    In juli 2020 heeft verweerder namens A de deurwaarder opdracht gegeven executoriaal beslag te leggen op de bankrekeningen van klaagster en op de auto van klaagster omdat klaagster het in de hiervoor in 1.1. genoemde regeling overeengekomen geheimhoudingsbeding zou hebben overtreden. Bij vonnis van 21 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter de beslagen opgeheven en A veroordeeld de auto aan klaagster terug te geven.
1.3    Op 25 november 2020 heeft verweerder namens A en de enig bestuurder en aandeelhouder van A, X klagers doen dagvaarden voor de rechtbank , A vordert voor recht te verklaren dat klaagster in strijd heeft gehandeld met de hiervoor in 1.1 genoemde regeling  en dat zij onrechtmatig jegens A en X hebben gehandeld. Dit door mededelingen te doen over een gebeurtenis in het leven van X. 
1.4    Op 1 februari 2021 heeft de deurwaarder op precies dezelfde grondslag als in juli 2020 opnieuw executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van klaagster. 
1.5    Op 4 februari 2021 heeft klager namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op 17 februari 2021 heeft klager namens zichzelf en namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft met de executoriale beslaglegging van 1 februari 2021 het vonnis van de voorzieningenrechter genegeerd in de wetenschap dat grondslag voor de beslaglegging ontbreekt. Verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregels 1.1, 1.3, 1.4 en 8.
Klagers verwijten verweerder het volgende.
b)    In de dagvaarding van 25 november 2020 heeft verweerder voortdurend de waarheidsplicht geschonden, alsmede artikel 21 Wetboek van Rechtsvordering en gedragsregel 8. Verweerder heeft hiermee tevens zijn plicht geschonden om betamelijk bij te dragen aan een deugdelijke rechtspleging en goede rechtsbedeling (gedragsregels 1.1 en 1.2).

3    VERWEER
3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1    Verweerder betwist dat hij de deurwaarder opdracht heeft gegeven opnieuw ten laste van klaagster executoriaal beslag te leggen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een verklaring overgelegd van de deurwaarder, waarin de deurwaarder heeft verklaard “Helaas is gebleken dat door een interne fout op ons kantoor de executie van het tussen partijen gewezen vonnis is gecontinueerd. Ondanks de uitdrukkelijke verzoeken van jouw zijde waarbij de medio 2020 gelegde beslagen op voertuigen en onder derden zijn opgeheven en het dossier te sluiten, stond het dossier in onze administratie als zijnde “actief”. Vanzelfsprekend betreuren wij de gang van zaken ten zeerste en kan ik je melden dat het gelegde beslag op de banktegoeden van [klaagster] inmiddels per omgaande is opgeheven”. 
4.2    De voorzitter heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van de deurwaarder te twijfelen. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder de deurwaarder opdracht heeft gegeven opnieuw ten laste van klaagster executoriaal beslag te leggen. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3    Klagers verwijten verweerder dat in  de dagvaarding van 25 november 2020 de waarheidsplicht heeft geschonden, oftewel artikel 21 Rv en gedragsregel 8. Daarmee heeft hij zich volgens hen ook onbetamelijk gedragen.
4.4    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter voorop dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De advocaat dient daarbij de door klagers genoemde regels in acht te nemen. Dat betekent dat de vrijheid van de advocaat niet absoluut is, maar onder meer beperkt kan worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.5    Klagers hebben tegenover de betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende onderbouwd dat hij in de dagvaarding onjuiste feiten heeft geponeerd en al helemaal niet dat hij dat wist of redelijkerwijs had kunnen weten. Zoals hiervoor in 4.4 is overwogen, mocht verweerder afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënten hem verstrekten en was hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. Voor zover klagers klagen over inhoudelijke standpunten die verweerder namens zijn cliënten heeft ingenomen geldt dat het inherent is aan een juridische procedure dat partijen daarover van mening verschillen. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Dat verweerder namens zijn cliënten standpunten heeft ingenomen die op voorhand evident onjuist zijn, hebben klagers onvoldoende onderbouwd en dat is ook niet gebleken. Voor zover klagers klagen over relevante feiten die verweerder in de dagvaarding achterwege zou hebben gelaten geldt dat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat de door klagers genoemde feiten relevant waren voor de beoordeling van het geschil. Als klagers die feiten wel relevant vonden voor de beoordeling van het geschil, had het op hun weg gelegen om die feiten naar voren te brengen.
4.6    De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 6 december 2021