ECLI:NL:TADRAMS:2021:274 Raad van Discipline Amsterdam 21-835/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:274 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2021 |
Datum publicatie: | 06-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-835/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Gelet op het verweer van verweerster is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de executie van de beschikking is voortgezet en ten laste van klager loonbeslag is gelegd. Tussen klager en de vrouw was (en is) immers in geschil de vraag of er gewijzigde afspraken ten aanzien van de kinderalimentatie zijn gemaakt. Niet gebleken dat verweerster onprofessioneel heeft gereageerd op de e-mails van de advocaat van klager. Tot slot is niet gebleken dat klager onnodig op kosten is gejaagd door verweerster. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 november 2021
in de zaak 21-835/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 18 oktober 2021 met kenmerk td/ds/1463823, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw).
1.2 Klager en de vrouw hebben samen twee minderjarige kinderen, een zoon en een
dochter. Bij de echtscheiding hebben klager en de vrouw in een ouderschapsplan met
elkaar afgesproken dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw
en dat klager € 130,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw zal betalen.
1.3 De dochter van klager en de vrouw woont sinds januari 2018 bij klager. De zoon
van klager en de vrouw is bij de vrouw blijven wonen. De kinderen zijn sinds 20 juni
2019 onder toezicht gesteld. De zoon is bij beschikking van 30 december 2020 uit huis
geplaatst.
1.4 Op 30 november 2020 heeft de vrouw de echtscheidingsbeschikking van 22 februari
2017 aan klager laten betekenen met daarbij een bevel tot betaling van de achterstallige
kinderalimentatie.
1.5 Tussen verweerster en de advocaat van klager heeft hierover in december 2020
e-mailcorrespondentie plaatsgevonden. De advocaat van klager heeft zich in die e-mailcorrespondentie
op het standpunt gesteld dat klager geen kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd
is gelet op de gewijzigde afspraken die klager en de vrouw hierover in 2017 hebben
gemaakt. Verweerster heeft het bestaan van die gewijzigde afspraken betwist.
1.6 Op 18 december 2020 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift tot
vaststelling van het eenhoofdig gezag over de dochter bij de rechtbank Gelderland
ingediend met daarbij een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen
de vrouw en de dochter.
1.7 Bij beschikking van 5 februari 2021 heeft de rechtbank Gelderland onder meer
de verzoeken van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. Hiertoe heeft
de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Gebleken is dat [de dochter] thans geen contact meer met haar moeder wil. (…) Hoewel
de ouders openstaan voor contactherstel, lijkt er bij [de dochter] op dit moment geen
ruimte voor contactherstel met de moeder (…) Hoewel [de dochter] nog minderjarig is,
is de rechtbank – gelijk het advies van de Raad – van oordeel dat contact met moeder
niet moet worden afgedwongen. (…) De rechtbank zal daarom, in het belang van [de dochter],
geen regeling ten aanzien van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastleggen
zoals door de moeder verzocht.
(…)
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt.
De vader heeft gesteld dat de onderhavige procedure onnodig en onhaalbaar is gelet
op de verslaglegging van zowel Accare als de gezinsvoogd. Beide partijen staan weliswaar
achter contactherstel, maar het is aan de kinderen te wijten dat het contact niet
worden hersteld. De moeder heeft daarop naar voren gebracht dat zij het onderhavige
verzoek als laatste redmiddel ziet, omdat in het kader van de ondertoezichtstelling
geen verandering is gekomen in de situatie.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige procedure haar niet onredelijk of onnodig
voorkomt en zal, gelet op de familie(relatie) tussen partijen, bepalen dat daarom
iedere partij de eigen proceskosten draagt.”
1.8 Op 6 mei 2021 heeft de vrouw ten laste van klager loonbeslag laten leggen.
1.9 Bij vonnis van 26 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland
onder meer de vrouw veroordeeld het loonbeslag op te heffen, haar bevolen de executie
van de echtscheidingsbeschikking voor zover die beschikking betrekking heeft op de
kinderalimentatie na 1 september 2017 te staken en de proceskosten gecompenseerd.
Hiertoe heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“4.7. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat het voldoende aannemelijk
is dat er op 1 september 2017 tussen partijen een afwijkende afspraak is gemaakt over
de kinderalimentatie. De vrouw heeft hiertoe een aanbod gedaan en partijen hebben
zich vervolgens lange tijd naar deze afspraak gedragen. De man heeft geen kinderalimentatie
meer voor [de zoon] betaald en de vrouw heeft er ook drie jaar niet naar gevraagd
of er over gesproken.
4.8. Dat betekent dat de vrouw vanaf 1 september 2017 de echtscheidingsbeschikking
niet kan executeren, voor zover deze gaat over de kinderalimentatie (…) Er valt immers
niets te vorderen van de man. (…)
4.13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er bij geen van partijen sprake is
van misbruik van recht of nodeloos veroorzaakte kosten, zodat er geen aanleiding is
voor een volledige proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter zal de proceskosten,
zoals in familiezaken gebruikelijk is, compenseren.”
1.10 Op 15 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft onrechtmatig gehandeld doordat zij een achterhaalde beschikking
door de deurwaarder heeft laten executeren en zich daarbij verschuilt achter haar
cliënte.
b) Verweerster heeft niet professioneel gereageerd op e-mails van de advocaat van
klager.
c) Verweerster heeft klager onnodig op kosten gejaagd, zowel in de hiervoor onder
a) genoemde kwestie, als in een in 2020 aanhangig gemaakte procedure over omgang en
gezag.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van
de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van
vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem
passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot,
tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat de deurwaarder
de echtscheidingsbeschikking uit 2017 als basis heeft gebruikt om achterstallige kinderalimentatie
te innen, terwijl klager en de vrouw in 2017 met elkaar hebben afgesproken om over
en weer geen kinderalimentatie aan elkaar te betalen. Ondanks het feit dat de advocaat
van klager zowel bij de deurwaarder als bij verweerster heeft aangegeven dat de voorgenomen
executie onrechtmatig was, is er in mei 2021 ten laste van klager loonbeslag gelegd.
Bij vonnis van 26 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het loonbeslag
moest worden opgeheven en de executie moest worden gestaakt.
4.3 Verweerster voert aan dat niet zij maar haar cliënte de echtscheidingsbeschikking
heeft laten executeren. Anders dan klager is haar cliënte van mening dat er geen van
het ouderschapsplan afwijkende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de kinderalimentatie.
Ook verweerster zag voldoende reden om aan te kunnen nemen dat er geen gewijzigde
afspraken waren gemaakt, zodat er ten aanzien van de zoon van klager en de vrouw niet
onrechtmatig werd geëxecuteerd. In de bodemprocedure is hierover nog niet beslist.
De voorzieningenrechter heeft in het executiegeschil enkel overwogen dat het aannemelijk
is dat er gewijzigde afspraken tot stand zijn gekomen, aldus verweerster.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft niet betwist dat de vrouw de
echtscheidingsbeschikking heeft laten executeren en niet verweerster. Gelet op het
verweer van verweerster is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de executie van
de beschikking is voortgezet en ten laste van klager loonbeslag is gelegd. Tussen
klager en de vrouw was (en is) immers in geschil de vraag of er gewijzigde afspraken
ten aanzien van de kinderalimentatie zijn gemaakt. Dat de voorzieningenrechter de
vrouw heeft veroordeeld het beslag op te heffen en haar heeft bevolen de executie
van de echtscheidingsbeschikking te staken doet hieraan niet af. Klachtonderdeel a)
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij onprofessioneel heeft
gereageerd op de e-mails van de advocaat van klager. Daargelaten de vraag of klager
bij dit klachtonderdeel een voldoende eigen rechtstreeks belang heeft, is het de voorzitter
op basis van de door klager overgelegde e-mails van verweerster aan de advocaat van
klager niet gebleken dat verweerster onprofessioneel heeft gereageerd. Klager heeft
dit in zijn klacht ook niet nader geconcretiseerd. Klachtonderdeel b) is eveneens
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat het executeren
van de echtscheidingsbeschikking hem onnodig op kosten heeft gejaagd en dat ook de
procedure over gezag en omgang onnodig is gestart. Uit de verslagen van de gezinsvoogd
blijkt duidelijk dat klager en de vrouw open staan voor een omgangsregeling, maar
dat de dochter geen contact met de vrouw wil. Klager heeft verweerster geadviseerd
de kwestie voor te leggen aan de gezinsvoogd. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft
een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank ingediend. In dat
verzoekschrift heeft zij klager ten onrechte verweten dat hij niet zou meewerken aan
een omgangsregeling en dat daarom een omgangsregeling moest worden vastgesteld.
4.7 Verweerster voert aan dat zij is nagegaan welke mogelijkheden er waren om tot
contactherstel te komen voordat zij het verzoekschrift heeft ingediend. Zij heeft
onder meer uitvoerig gesproken met de gezinsvoogd. Die mogelijkheden bleken niet aanwezig.
De keuze om uiteindelijk toch het verzoekschrift in te dienen is een moeilijke geweest.
De ervaring leert dat als er onderling of met hulp van de hulpverlening geen mogelijkheden
meer zijn er toch een opening gecreëerd kan worden met de bemoeienis van de rechter.
Dit is wat de vrouw heeft willen proberen als laatste redmiddel. Verweerster begrijpt
dit en zij kon daarom achter het starten van de procedure staan, aldus verweerster.
4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 4.4 is
overwogen, kan niet worden vastgesteld dat het executeren van de echtscheidingsbeschikking
onnodig is geweest en klager onnodig op kosten heeft gejaagd. De voorzieningenrechter
heeft over dit punt overigens ook al geoordeeld in r.o. 4.13 van het vonnis van 26
mei 2021. Hetzelfde geldt voor de procedure over gezag en omgang. Gelet op het verweer
van verweerster kan niet worden vastgesteld dat die procedure onnodig is geweest en
klager onnodig op kosten heeft gejaagd. De rechtbank heeft hierover ook al geoordeeld
in de beschikking van 5 februari 2021. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk
ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 november 2021