ECLI:NL:TADRAMS:2021:273 Raad van Discipline Amsterdam 21-836/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:273
Datum uitspraak: 29-11-2021
Datum publicatie: 06-12-2021
Zaaknummer(s): 21-836/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Klager heeft slechts een afgeleid belang en geen rechtstreeks belang. Klacht is in zoverre kennelijk-niet ontvankelijk. Klacht van klaagster kennelijk ongegrond. Verweerder heeft haar zaak voldoende voortvarend behandeld. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 november 20201
in de zaak 21-836/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 oktober 2021 met kenmerk 1444669/EJH/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is als intermediair werkzaam voor klaagster en behandelt in die hoedanigheid zaken voor haar.
1.2 Bij e-mail van 25 januari 2021 heeft klager verweerder verzocht hem bij te staan in een geschil met de gemeente Helmond (hierna: de gemeente). Klager heeft aangegeven schade te hebben aan de auto waarin hij reed door een verzakking in de weg. Hiervoor wil hij de gemeente aansprakelijk stellen.
1.3 Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft de secretaresse van verweerder aan klager bevestigd dat bijstand zal worden verleend en dat bij de rechtsbijstandsverzekering om kostendekking voor de buitengerechtelijke fase is gevraagd. De secretaresse schrijft verder dat zij na ontvangst van de bevestiging door de rechtsbijstandsverzekering bij klager op de zaak zal terugkomen.
1.4 Bij e-mail van 8 februari 2021 aan de secretaresse van verweerder heeft klager geïnformeerd naar de stand van zaken in zijn zaak.
1.5 Bij e-mail van 12 februari 2021 heeft de heer Den B, een jurist werkzaam op het kantoor van verweerder, aan klager bericht dat hij er vanwege drukte nog niet aan toegekomen was om zijn dossier te bestuderen en dat hij dat de week erop gaat doen.
1.6 Op 18 februari 2021 hebben klager en de heer Den B gemaild over de kostendekking van de verzekeraar: De heer Den B heeft klager in reactie op diens e-mail van 12 februari 2021 bericht dat er nog geen kostendekking is ontvangen van de verzekeraar en klager gevraagd of hij wilde reageren op het bij de e-mail gevoegde bericht van de verzekeraar.
1.7 Klager heeft hierop geantwoord dat niets in de brief van de verzekeraar er op wijst dat de verzekeraar geen kostendekking heeft afgegeven, dat de kostendekking op naam van klaagster staat en door het kantoor van verweerder samen met de opdracht is ontvangen. Tot slot heeft klager in deze e-mail verzocht om een voortvarende behandeling van de zaak. Daarop heeft de heer Den B klager laten weten het dossier ter hand te zullen nemen na ontvangst van een op naam van het kantoor van verweerder gestelde kostendekking. Hierop heeft klager geantwoord dat het kantoor van verweerder de kostendekking allang heeft ontvangen en er dus op niets gewacht hoefde te worden. Klager heeft deze e-mail afgesloten met de mededeling dat het dossier al sinds 25 januari 2021 op het kantoor van verweerder ligt en dat hij voor 25 februari 2021 een eerste conceptbrief of conceptdagvaarding wenst te zien. De heer Den B heeft gereageerd dat het kantoor pas actief aan de slag kan met het dossier als de verzekeraar een kostendekking op naam van het kantoor heeft opgesteld en klager verzocht tot dat moment geduld te betrachten. Hierop heeft klager herhaald dat het kantoor vanaf 25 januari 2021 al de tijd had gehad om de zaak voor te bereiden, dat de secretaresse van het kantoor van verweerder klager op 26 januari 2021 telefonisch heeft laten weten dat zij per faxbericht een aanvraag aan de verzekeraar had verstuurd, dat de verzekeraar diezelfde dag heeft bericht dat verweerder geen kostendekking op naam van het kantoor nodig heeft en dat hij nu dan ook een voortvarende behandeling en optreden tegen de wederpartij verwacht.
1.8 Bij e-mail van 19 februari 2021 heeft de heer Den B klager bericht dat het kantoor na intern overleg heeft besloten de opdracht terug te geven.
1.9 Bij e-mail van 20 februari 2021 heeft klager geantwoord dat ze er samen wel uit zouden komen en verzocht uiterlijk 25 februari 2021 de concepten ten behoeve van de aansprakelijkheidsstelling van de gemeente aan hem te sturen.
1.10 Bij e-mail van 21 februari 2021 heeft verweerder klager bericht dat hij geen redelijke kans van slagen ziet in de zaak en dat in een dergelijk geval een advocatenkantoor gehouden is voor de opdracht te bedanken. Verder schrijft verweerder dat het dossier te veel tijd gaat kosten vanwege de discussies die met klager naar verwachting en gelet op eerdere ervaringen moeten worden gevoerd. Tot slot heeft verweerder klager laten weten niet meer te reageren op berichten van zijn kant.
1.11 Op 24 februari 2021 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder wegens het niet voortvarend behandelen van het dossier.
1.12 Bij e-mail van 26 februari 2021 heeft verweerder aan klager meerdere vragen gesteld over de inhoud van het dossier. Verder heeft verweerder onder meer opgemerkt dat een brief van 29 oktober 2021 aan de gemeente met een aansprakelijkheidstelling in het dossier ontbreekt.
1.13 Bij e-mail van 7 maart 2021 heeft verweerder klager onder meer gevraagd hem de brief van 29 oktober 2021 toe te zenden en klager daarnaast gevraagd de nog niet beantwoorde vragen uit zijn e-mail van 26 februari 2021 te beantwoorden.
1.14 Bij e-mail van 17 maart 2021 heeft verweerder enkele inhoudelijke opmerkingen over de zaak aan klager ge-e-maild en voorgesteld om deze telefonisch te bespreken om te voorkomen dat klager en verweerder in een eindeloze e-mailwisseling verzeild raken.
1.15 Bij e-mail van 17 april 2021 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij, conform hun afspraak hierover, een correcte aansprakelijkheidsstelling aan de gemeente zal sturen, maar dat hij geen mogelijkheid ziet een sluitende dagvaarding op te (laten) stellen. Tot slot heeft verweerder geschreven dat hij niet eerder kon reageren om dat hij niet fit is.
1.16 Bij e-mail van 19 april 2021 heeft klager verweerder onder meer bericht dat er na ruim drie maanden nog steeds geen correcte aansprakelijkstelling is gestuurd naar de gemeente en heeft hij verweerder een termijn tot 25 april 2021 om de aansprakelijkstelling te versturen.
1.17 Bij e-mail van eveneens 19 april 2021 heeft verweerder geantwoord dat hij de aansprakelijkheidstelling die week zal versturen, maar dat hij verder weinig kans van slagen ziet in de zaak.
1.18 Bij e-mail van 1 mei 2021 heeft verweerder aan klager de reactie van de gemeente op de aansprakelijkstelling toegezonden en heeft hij herhaald geen heil te zien in het starten van een kansloze procedure.
1.19 Bij e-mail van 5 mei 2021 heeft klager onder meer geantwoord dat hij in een conflict verwacht dat een raadsman volledig aan zijn kant staat en dat hij binnen tien dagen van verweerder een vlijmscherpe concept dagvaarding verwacht.
1.20 Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft verweerder klager opnieuw laten weten dat en waarom hij geen kans van slagen ziet in het starten van een procedure, dat het zijn taak en plicht is om klaagster te behoeden voor een kansloze procedure en dat het klager vrij staat om een andere advocaat te zoeken die het wel aandurft in deze zaak een procedure te starten. Verweerder besluit deze e-mail met de mededeling dat hij dat in elk geval niet wil doen.
1.21 Bij e-mail van 15 mei 2021 heeft klager verweerder opnieuw een termijn gesteld voor het opstellen van een concept dagvaarding en verweerder laten weten dat hij en klaagster door toedoen van (het kantoor van) verweerder zich persoonlijk in hun belangen getroffen voelen.
1.22 Bij e-mail van eveneens 15 mei 2021 heeft verweerder klager opnieuw uitgelegd waarom hij geen heil ziet in het starten van een procedure waarin veel puzzelstukken ontbreken.
1.23 Bij e-mail van 16 mei 2021 heeft klager verweerder bericht dat het enige puzzelstuk dat ontbreekt de concept dagvaarding is.
1.24 Op 18 mei 2021 heeft klager namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In een nadere toelichting op de klacht bij e-mail van 25 mei 2021 heeft klager geschreven dat klager zich in zijn persoonlijk belang getroffen voelt en dat hetzelfde geldt voor klaagster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de zaak van klaagster niet voortvarend te behandelen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht door klager zowel namens zichzelf als namens klaagster is ingediend. De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.3 Hoewel klager een belang heeft bij de voortvarende behandeling van de zaak van klaagster is dit slechts een afgeleid belang en geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Klagers stelling dat verweerder door zijn houding klagers werkzaamheden voor klaagster in grote mate heeft gefrustreerd en daarmee het vertrouwen heeft geschaad dat klaagster heeft in de wijze waarop klager haar zaken als intermediair behandelt, is geen voldoende rechtstreeks eigen belang dat een klager bij een door hem in te dienen klacht over een advocaat dient te hebben om ontvankelijk te zijn in die klacht.
4.4 De voorzitter komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat de klacht, voor zover ingediend door klager, kennelijk niet-ontvankelijk is.
4.5 Voor zover klager de klacht namens klaagster heeft ingediend staat de vraag centraal of klaagster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verweerder haar zaak onvoldoende voortvarend en zodoende jegens haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.6 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Verder geldt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
4.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij bijna vier maanden nadat hij de opdracht had geaccepteerd, nog steeds niets had gedaan in de zaak. Klager heeft namens klaagster verweerder herhaaldelijk termijnen moeten stellen, maar verweerder weigerde een dagvaarding op te stellen en de zaak verder in behandeling te nemen, aldus klaagster.
4.8 Verweerder heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Klager heeft de gestelde schade in eerste instantie zowel aan de gemeente als aan verweerder gepresenteerd als zijn eigen schade in plaats van schade van klaagster. Daardoor ontstond er meteen een probleem in verband met de vraag wie verzekerd was voor de schade en heeft verweerder aan klager nadere vragen moeten stellen. Het heeft verweerder de nodige moeite gekost om boven water te krijgen dat klager kennelijk in de auto van klaagster reed toen de gestelde schade ontstond. Vervolgens heeft verweerder met klager afgesproken dat er wel een correcte aansprakelijkstelling zou worden gestuurd naar de gemeente en dat is gebeurd. Verweerder zag echter geen kans van slagen om een sluitende dagvaarding op te stellen en was daarom niet bereid om bij de rechtsbijstandsverzekeraar een kostendekking op te vragen voor het starten van een procedure. Voor de onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar zijn e-mailberichten van 21 februari 2021, 26 februari 2021, 7 maart 2021, 17 maart 2021, 17 april 2021, 19 april 2021, 1 mei 2021, 10 mei 2021 en 15 mei 2021. Verweerder heeft klager bij herhaling meegedeeld geen heil te zien in de zaak van klaagster en klager gewezen op de mogelijkheid een andere advocaat in de arm te nemen die het wel aandurfde een procedure tegen de gemeente te starten, aldus verweerder.
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter kan op basis van het klachtdossier niet worden vastgesteld dat verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft behandeld. Uit de feiten zoals in deze beslissing zijn weergegeven komt naar voren dat verweerder vanaf het moment dat hij de opdracht op 25 januari 2021 had aangenomen tot half mei 2021 niet stilgezeten heeft, maar steeds met de zaak bezig is geweest. Uit de veelvuldige e-mailwisseling blijkt dat het verweerder veel moeite heeft gekost om de feiten helder te krijgen, aangezien klager de schade in eerste instantie aan verweerder en aan de gemeente had gepresenteerd als zijn eigen schade, terwijl uit nadere informatie van klager bleek dat de auto waarin klager reed van klaagster was en de kostendekking bij de rechtsbijstandsverzekeraar dus ook op naam van klaagster stond. Het helder krijgen van de feiten heeft weliswaar vertragend gewerkt, maar niet gebleken is dat deze vertraging verweerder tuchtrechtelijk gezien verweten kan worden.
4.10 Nadat verweerder klager op 21 februari 2021 heeft meegedeeld dat hij geen redelijke kans op enig resultaat in de zaak van klaagster zag, is hij toch met de zaak verder gegaan. Hij heeft op 26 februari 2021 nadere vragen gesteld aan klager. Op 7 maart 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat nog niet alle vragen uit zijn e-mail van 26 februari 2012 zijn beantwoord en dat zijn juridische beoordeling over de haalbaarheid van de zaak vooralsnog niet was gewijzigd. Ook nadien hebben verweerder en klager, zo blijkt uit het klachtdossier, met regelmaat contact gehad over de zaak van klaagster, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot het verzenden van een correcte aansprakelijkheidsstelling aan de gemeente in de week van 19 april 2021. Verweerder heeft bij herhaling geschreven dat hij geen mogelijkheid zag een sluitende dagvaarding op te stellen en geen heil zag in het starten van een volgens hem kansloze procedure, maar klager bleef aandringen. Op 1 mei 2021 heeft verweerder de reactie van de gemeente op de aansprakelijkstelling aan klager doorgestuurd en hem daarbij wederom meegedeeld dat hij niet bereid was een procedure te starten. Dit heeft verweerder bij e-mails van 10 en 15 mei 2021 herhaald. Dat er na vier maanden nog niets was gebeurd in de zaak van klaagster, is dan ook niet juist. Verweerder heeft namens klaagster een aansprakelijkheidstelling gestuurd aan de gemeente. Dat verweerder geen procedure heeft gestart tegen de gemeente, betekent niet dat verweerder de zaak van klaagster niet voortvarend heeft behandeld, maar is veeleer een gevolg van een verschil van inzicht tussen klager en verweerder over de aanpak van de zaak van klaagster en het besluit van klager om niet naar een andere advocaat te gaan.
4.11 Op grond van het voorgaande is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en/of nalaten door verweerder jegens klaagster geen sprake geweest. De klacht, voor zover namens klaagster ingediend, is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, voor zover ingediend door klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- de klacht, voor zover ingediend namens klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 29 november 2021