ECLI:NL:TADRAMS:2021:27 Raad van Discipline Amsterdam 20-992/A/A 20-993/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:27
Datum uitspraak: 01-02-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s):
  • 20-992/A/A
  • 20-993/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat over de advocaten van de wederpartij kennelijk ongegrond. Het valt verweerders niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de rechtbank hebben verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling. Dat verweerders met hun aanhoudingsverzoek als doel hadden de procedure op oneigenlijke wijze te vertragen en/of klager als beroepsgenoot ten overstaan van de rechtbank te beschadigen en/of de rechtbank op het verkeerde been hebben willen zetten, is niet gebleken. Verweerders hebben zich voorts niet onnodig grievend over klager uitgelaten.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  1 februari 2021 in de zaken 20-992/A/A en 20-993/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 december 2020 met kenmerk 1197232 en 1197237, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De cliënten van verweerders hebben in 2016 van de cliënt van klager (hierna: de heer J), althans diens persoonlijke vennootschap (hierna: LJ Holding), een woning op de begane grond gekocht in een pand in Amsterdam. De heer J, althans LJ Holding, is thans nog eigenaar van de appartementen op de eerste, tweede en derde verdieping van het pand. De cliënten van verweerders en de heer J vormen samen de Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE) van het pand. De heer J is thans enig bestuurder van de VvE.

1.2    Na de aankoop van de woning  zijn tussen de cliënten van verweerders en de heer J en LJ Holding diverse geschillen ontstaan, onder meer over gebreken aan de woning en over bouwplannen van de heer J.

1.3    De heer J, LJ Holding en de VvE worden bijgestaan door klager.

1.4    De cliënten van verweerders hebben in één van de door hen opgestarte procedures de rechtbank verzocht het vergaderbesluit van de VvE om klager te benoemen als advocaat van de VvE nietig te verklaren dan wel te vernietigen. Bij beschikking van 8 oktober 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) het verzoek van de cliënten van verweerders toegewezen. Hiertoe heeft het hof onder meer overwogen:

“3.24 [De cliënten van verweerders] hebben bezwaar tegen de inschakeling van [klager] als advocaat van de VvE, omdat [klager] ook de advocaat is van [de heer J], die een meerderheidspositie heeft binnen de VvE, en van [LJ Holding], de enige bestuurder van de VvE. Zij menen dat de vergadering van eigenaars om die reden in redelijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen.(…)

3.25 De VvE en [de heer J] hebben bestreden dat zich hier een tegenstrijdig belang voordoet. De deken heeft zich tot twee keer toe over deze kwestie uitgesproken en de constructie aanvaardbaar geoordeeld. Dit is vervolgens door de vorige advocaat van [de cliënten van verweerders] geaccepteerd, aldus de VvE en [de heer J].

3.26 In het kader van de werkzaamheden van een advocaat heeft het begrip ‘tegenstrijdig belang’ met name betrekking op het belang van de ene cliënt van een advocaat in relatie tot dat van een andere client van die advocaat. Dat is kennelijk ook waarover de deken zich heeft uitgesproken. Het springende punt in deze zaak is echter aan ander, namelijk het gevaar dat de belangen van [de cliënten van verweerders] niet rechtstreeks de cliënten van [klager] maar wel volwaardig lid van de VvE ondergeschikt worden gemaakt aan die van het andere VvE-lid [de heer J] en van VvE-bestuurder [LJ Holding]. Op de zitting in hoger beroep daarnaar gevraagd heeft [klager] te kennen gegeven geen potentieel tegenstrijdig belang te zien tussen de VvE en [de heer J]. Dat antwoord demonstreert echter dat het gevaar van veronachtzaming van de belangen van [de cliënten van verweerders] reëel is. In de ogen van de advocaat van de VvE lopen immers de belangen van de VE en [de heer J] kennelijk altijd, en dus haast per definitie, parallel.

3.27 In het belang van de goede en eerlijke verhoudingen binnen de VvE, waarin [de cliënten van verweerders] de minderheid hebben en [de heer J] de meerderheid, is de driedubbelrol van [klager] ongewenst. Het besluit van de vergadering van eigenaars om hem aan te stellen is dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de eigenaars jegens elkaar in acht hebben te nemen en zal derhalve worden vernietigd”

1.5    Op 25 oktober 2019 heeft klager zich in de betreffende procedure onttrokken als advocaat.

1.6    Op 14 november en 12 december 2019 hebben op initiatief van de heer J VvE-vergaderingen plaatsgevonden waarin verschillende vergaderbesluiten zijn genomen. Bij verzoekschriften van 13 december 2019 en 10 januari 2020 hebben de cliënten van verweerders de rechtbank verzocht (ook) deze vergaderbesluiten nietig te verklaren dan wel te vernietigen.

1.7    Op 18 februari 2020 heeft klager namens de heer J bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) een verzoek ingediend tot vervangende machtiging voor het wijzigen van de splitsingsakte. De rechtbank heeft bepaald dat dit verzoekschrift en de door de cliënten van verweerders ingediende verzoekschriften gelijktijdig worden behandeld op 19 maart 2020.

1.8    Op 11 maart 2020 heeft klager namens de VvE een verweerschrift bij de rechtbank ingediend, waarin klager namens de VvE verweer voerde tegen de door de cliënten van verweerders verzochte nietigverklaring/vernietiging van de vergaderbesluiten van de VvE.

1.9    Bij e-mail van 12 maart 2020 heeft verweerder 2 klager onder meer geschreven:

“Vanmiddag ontving ik een kopie van het verweerschrift dat u vandaag namens de VvE (…) bij de rechtbank heeft ingediend in de lopende verzoekschriftprocedures. Hieruit leid ik af dat u in deze procedures als advocaat/gemachtigde van de VvE optreedt.

Dit verbaast mij zeer. Zoals bekend heeft het Hof immers geoordeeld dat, in het belang van de goede en eerlijke verhoudingen binnen de VvE, waarin cliënten een minderheid hebben en uw cliënt [de heer J] de meerderheid, uw driedubbelrol ongewenst is. Om die reden heeft het Hof het vergaderbesluit om u als advocaat van de VvE in te schakelen vernietigd (voor de toekomst) wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. (…)

De beschikking van het Hof laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Ik verzoek u mij daarom uiterlijk morgen per e-mail te laten weten waarom u desondanks meent (wederom) als advocaat/gemachtigde van de VvE te kunnen optreden.”

1.10    Bij e-mail van 12 maart 2020 heeft klager onder meer als volgt gereageerd:

“Het is juist dat ik de VvE vertegenwoordig. Ik ben u geen uitleg verschuldigd waarom ik de VvE vertegenwoordig in onderhavige procedure, dat zult u begrijpen.

Ik constateer dat u de beschikking niet juist hebt begrepen. Het hof heeft alleen geoordeeld over mijn aanstelling inzake “besluit 1”. Het hof heeft niet geoordeeld over mijn aanstelling inzake een ander besluit. (…)

In het geval u (en/of [verweerder 1]) voorafgaand aan de mondelinge behandeling rechtstreeks contact opneemt met de rechtbank, sector kanton buiten de Orde/Deken om, met als kennelijke doel de vertegenwoordiging van mijn cliënt aanstaande donderdag te bemoeilijken en/of aan te sturen op uitstel van de mondelinge behandeling, zal ik dat opvatten als klachtwaardig gedrag. (…)

Het staat u vrij indien u op de mondelinge behandeling hierover een standpunt inneemt.”

1.11    Op 19 maart 2020 hebben verweerders bij de deken een bemiddelingsverzoek ingediend.

1.12    Bij faxbrief van 19 maart 2020 hebben verweerders aan de rechtbank -met kopie aan klager- onder meer geschreven:

“Cliënten hebben er bezwaar tegen dat [klager] in deze procedure optreedt als gemachtigde van de VvE. [Klager] treedt immers ook op voor [de heer J], de meerderheidseigenaar binnen de VvE. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de eerdere (en nog lopende) verzoekschriftprocedures geoordeeld dat de driedubbelrol van [klager] (als advocaat van [de heer J], [LJ Holding] en van de VvE) ongewenst is. (…)

Omdat artikel 81 Rv niet van toepassing is op advocaten hebben wij bovengenoemde kwestie aangekaart bij de Amsterdamse Deken van de Orde van Advocaten. Ik verwijs u naar de bijgaande brief die heden is verzonden.

Namens cliënten verzoeken wij u eerbiedig om de behandeling van bovengenoemde zaken aan te houden totdat de Deken uitsluitsel heeft gegeven over de vraag of [klager] in onderhavige procedures kan optreden als gemachtigde van de VvE of niet.”

1.13    Bij faxbrief van 24 maart 2020 heeft klager de rechtbank onder meer geschreven:

“Ik verzoek u inhoudelijk geen acht te slaan op het verzoek tot uitstel c.q. aanhouding van de (inplanning van de) mondelinge behandeling in bovengenoemde zaken. Het heeft er alle schijn van dat de wederpartij tracht de procedure te vertragen. Bezwaren tegen mijn vertegenwoordiging kunnen, indien kennelijk gewenst, worden geventileerd tijdens de mondelinge behandeling zelf.

Ik maak u er tevens attent op dat de Deken niet is verzocht uitsluitsel te geven (te beslissen) of ik de VvE kan vertegenwoordigen, voor zover dat verzoek en de uitkomst daarvan al relevant is voor uw rechtbank en/of voor de inplanning van de mondelinge behandeling.”

1.14    Bij faxbrief van 26 maart 2020 verweerders de rechtbank onder meer geschreven:

“[Klager] meent dat onze brief van 19 maart jl. erop is gericht om de procedure te vertragen. Dat is geenszins het geval. (…)

Als [klager] bezorgd is over de voortgang van onderhavige procedure dan kan hij zich eenvoudig terugtrekken als gemachtigde van de VvE en het door hem ingediende verweerschrift intrekken. Dat heeft [klager] tot op heden echter niet gedaan.

(…)

Kortom, eerst dient de Deken uitsluitsel te geven over de vraag of [klager] in onderhavige procedures als gemachtigde van de VvE kan optreden of niet, alvorens de zaken verder kunnen worden behandeld. Anders dan [klager] meent, is de deken wel degelijk verzocht om hierover een standpunt in te nemen.”

Verweerders hebben een kopie van deze brief aan klager gestuurd.

1.15    Op 27 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.16    Bij brief van 9 juni 2020 heeft de deken partijen meegedeeld dat hij van mening is dat klager in het geschil met de cliënten van verweerders niet voor zowel de heer J als de VvE zou moeten optreden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders, kort samengevat, het volgende.

a)    Verweerders hebben rechtstreeks contact opgenomen met de rechtbank met als kennelijk doel de vertegenwoordiging door klager te bemoeilijken en dus voorafgaand aan een inhoudelijke behandeling de discussie hieromtrent te beginnen die in de procedure zelf zo nodig gevoerd kan worden. Verweerders hebben de rechtbank verzocht de mondelinge behandeling aan te houden in afwachting van een beslissing van de deken over de vertegenwoordiging door klager. Verweerders hebben dus, ondanks de waarschuwing van klager daartoe, de rechtbank buiten de procedure om verzocht de zaak aan te houden onder benoeming van klagers door verweerders ongewenste vertegenwoordiging en de kennelijk aan de deken gevraagde interventie.

b)    Verweerders hebben door hun handelen de procedure op oneigenlijke wijze vertraagd en klager als beroepsgenoot ten overstaan van de rechtbank getracht te beschadigen. Met het indienen van een bemiddelingsverzoek manipuleren verweerders, over de grenzen van het tuchtrecht, de rechtsverhoudingen. De rol van het tuchtrecht is een oneigenlijke interventie in de lopende procedures. De rechtbank is door verweerders op het verkeerde been gezet door de suggestie dat de deken een beslissing zou nemen terwijl slechts gevraagd is te bemiddelen. Aan de rechtbank is meer dan nodig en ongepast bericht door een afschrift van de brief van verweerders aan de deken naar de rechtbank mee te zenden. Het kennelijke doel van verweerders was het beschadigen van klager. De inhoud van die correspondentie zag niet op de procedure, zodat de noodzaak hiertoe ontbrak.

c)    Verweerders hebben de rechtbank op 26 maart 2020 nogmaals uitgebreid bericht over klagers vertegenwoordiging. Verweerders hebben daarmee blijk gegeven van een nog grovere schending van de kernwaarde integriteit en klager als vakgenoot nog meer beschadigd. In de brief hebben verweerders aangegeven dat klager zich zou moeten terugtrekken, het verweerschrift zou moeten intrekken en klager verweten dat hij dat niet heeft gedaan. Volgens klager is dergelijke berichtgeving over hem onjuist en onnodig grievend.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

4.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de brief van verweerders aan de rechtbank van 19 maart 2020.

4.2    De verwijten die klager verweerders in deze klachtonderdelen maken komen er in de kern op neer dat klager vindt dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de rechtbank te verzoeken de mondelinge behandeling aan te houden in afwachting van een reactie van de deken op het door hen ingediende bemiddelingsverzoek, en door het bemiddelingsverzoek aan de rechtbank toe te sturen. Volgens klager hebben verweerders hiermee kennelijk beoogd de vertegenwoordiging door klager te bemoeilijken, de procedure op oneigenlijke wijze te vertragen en zij hebben hiermee getracht klager als beroepsgenoot ten overstaan van de rechtbank te beschadigen.

4.3    Verweerders hebben aangevoerd dat het hen vrij stond de rechtbank te verzoeken de mondelinge behandeling aan te houden. Er is geen gedragsregel die bepaalt dat advocaten voorafgaand aan een mondelinge behandeling uitsluitend via de deken contact zouden mogen opnemen met de rechtbank om uitstel te verzoeken. Het aanhoudingsverzoek was bovendien noodzakelijk omdat de cliënten van verweerders anders op de mondelinge behandeling voor een voldongen feit zouden staan. Immers, dan zou klager tijdens de zitting sowieso namens de VvE optreden en het woord voeren. Dat was nu precies waar de cliënten van verweerders bezwaar tegen hadden. Van het maken van misbruik van het tuchtrecht is geen sprake. Er waren – mede gezien de beschikking van het hof van 8 oktober 2019 – gegronde redenen voor het bemiddelingsverzoek. Het is evenmin laakbaar dat verweerders de rechtbank een kopie van het bemiddelingsverzoek hebben toegestuurd. Zij wilden de rechtbank volledig informeren. Ook van het oneigenlijk vertragen van de procedure, het onjuist informeren van de rechtbank of van onnodig grievende uitlatingen is geen sprake, aldus verweerders.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, valt het verweerders niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de rechtbank bij brief van 19 maart 2020 hebben verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling. Zij hebben dit gedaan in het belang van hun cliënten, die zich, op basis van de beschikking van het hof van 18 oktober 2019, op het standpunt stelden dat klager niet voor de VvE zou mogen optreden. Verweerders hebben een kopie van hun brief aan klager gestuurd, zodat van strijd met gedragsregel 21 lid 1 geen sprake is. Dat verweerders met hun aanhoudingsverzoek als doel hadden de procedure op oneigenlijke wijze te vertragen en/of klager als beroepsgenoot ten overstaan van de rechtbank te beschadigen en/of de rechtbank op het verkeerde been hebben willen zetten, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerders misbruik hebben gemaakt van het tuchtrecht. Verweerders hebben de rechtbank in hun brief verzocht de mondelinge behandeling aan te houden totdat de deken uitsluitsel heeft gegeven over de vraag of klager in onderhavige procedures kan optreden als gemachtigde van de VvE of niet. Verweerders hebben toegelicht dat zij er vanuit gingen dat de bemiddeling van de deken uitsluitsel zou geven, in die zin dat indien de deken van oordeel zou zijn dat klager de VvE niet kon vertegenwoordigen, klager dit oordeel ter harte zou nemen en zich zou onttrekken als advocaat van de VvE. Dat verweerders het woord ‘uitsluitsel’ in hun brief hebben gebruikt is gelet hierop niet onbegrijpelijk laat staan dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerders hebben hun brief aan de deken, kennelijk ter onderbouwing van hun aanhoudingsverzoek en volledigheidshalve, bovendien als bijlage meegestuurd. De rechtbank heeft aldus zelf kunnen lezen dat het om een bemiddelingsverzoek ging. Deze handelwijze van verweerders is overigens niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.5    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zijn.

Klachtonderdeel c)

4.6    Dit klachtonderdeel ziet op de brief van verweerders aan de rechtbank van 26 maart 2020. Volgens klager hebben verweerders met die brief blijk gegeven van een nog grovere schending van de kernwaarde ‘integriteit’ en klager als beroepsgenoot nog meer beschadigd. Zo hebben verweerders gemeend te moeten concluderen dat klager zich zou moeten terugtrekken, het verweerschrift had moeten intrekken en klager verweten dat hij dat niet heeft gedaan. Klager acht dergelijke berichtgeving over hem onjuist en onnodig grievend.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt is de voorzitter van oordeel dat verweerders met hun brief aan de rechtbank van 26 maart 2020 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Dat verweerders in die brief hebben geschreven dat als klager bezorgd is over de voortgang van de procedure hij zich eenvoudig kan terugtrekken als gemachtigde van de VvE en het door hem ingediende verweerschrift kan intrekken is niet onjuist dan wel als onnodig grievend aan te merken. Ook overigens is niet gebleken dat in de brief onjuistheden dan wel onnodig grievende uitlatingen staan.

4.8    De conclusie is dat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden