ECLI:NL:TADRAMS:2021:260 Raad van Discipline Amsterdam 21-408/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:260 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-11-2021 |
Datum publicatie: | 25-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-408/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Het staat vast dat verweerder geen kopie van zijn uitstelverzoek aan de gemachtigde van klaagster heeft gestuurd. Daarmee heeft verweerder niet alleen in strijd gehandeld met gedragsregel 21 lid 1, maar ook met de in artikel 46 Advocatenwet neergelegde betamelijkheidsnorm. De raad volstaat met gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging van een maatregel. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 november 2021
in de zaak 21-408/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck
over:
verweerder
gemachtigde: mr. B. Santen
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 juli 2020 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1220100/EJH/AvO
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij
waren klaagster en verweerder met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is
proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de door verweerders gemachtigde overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is tegen een van haar klanten een civiele procedure gestart over
een onbetaalde factuur. Klaagster wordt hierin bijgestaan door haar gemachtigde mr.
K.
2.3 Op 26 mei 2020 is verweerder door de klant van klaagster gevraagd haar belangen
te behartigen.
2.4 Op 28 mei 2020 heeft verweerder gebeld met de griffie van de rechtbank en gevraagd
naar de status van de procedure. Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft verweerder
dezelfde dag per e-mail aan de rechtbank een week uitstel gevraagd voor het nemen
van een conclusie van dupliek. Verweerder heeft mr. K. geen kopie van deze e-mail
gestuurd.
2.5 Op 29 mei 2020 heeft de rechtbank verweerder bericht dat het uitstel voor dupliek
is verleend tot 24 juni 2020.
2.6 Op 2 juni 2020 heeft mr. K. de rechtbank primair verzocht om de beslissing
tot het verlenen van uitstel voor dupliek te herzien en direct vonnis te wijzen, en
subsidiair om het verleende uitstel voor dupliek te beperken tot de door verweerder
verzochte week. Een kopie van haar verzoek heeft mr. K. naar verweerder verzonden.
Daarbij heeft mr. K. verweerder erop gewezen dat hij -door zich tot de rechtbank te
wenden zonder haar daarvan te verwittigen- in strijd heeft gehandeld met gedragsregel
21.
2.7 Verweerder heeft de rechtbank op 2 juni 2020 verzocht het hem verleende uitstel
voor dupliek te handhaven. Dezelfde dag hebben verweerder en mr. K. elkaar telefonisch
over de gang van zaken gesproken en heeft verweerder zijn verontschuldigingen aangeboden
voor het niet sturen van een afschrift van zijn bericht aan de rechtbank
2.8 Op 3 juni 2020 heeft de rechtbank verweerder bericht dat het verleende uitstel
voor dupliek werd gehandhaafd. Verweerder heeft dit aan mr. K. gemeld waarbij hij
nogmaals zijn excuses heeft aangeboden. Mr. K. heeft naar aanleiding van de conclusie
van dupliek een nadere akte mogen nemen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich op 28 mei 2020 in
een lopende procedure eenzijdig en zonder de advocaat van klaagster daarover te informeren
en haar een afschrift te sturen tot de rechter te wenden met het doel uitstel te verkrijgen
voor dupliek, hoewel de termijn was verstreken. Verweerder heeft daarmee in strijd
gehandeld met gedragsregel 21.
3.2 De raad zal de stellingen en stukken van klaagster hierna bij de beoordeling,
waar nodig, bespreken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd, waarbij verweerder primair
aanvoert dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat gedragsregel 21 is geschreven voor
het onderlinge verkeer tussen advocaten en er geen enkel belang van klaagster is geschaad.
Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Volgens verweerder had hij, gelet op de ratio van gedragsregel 21 lid 1, geen toestemming
van klaagsters advocaat nodig voor een uitstelverzoek. Als daar anders over wordt
geoordeeld, bestaat er volgens verweerder geen aanleiding voor oplegging van een maatregel
gezien de feitelijke achtergrond.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Het meest verstrekkende verweer is het beroep op de niet-ontvankelijkheid van
de klacht, omdat gedragsregel 21 volgens verweerder is geschreven voor het onderlinge
verkeer tussen advocaten en er geen enkel belang van klaagster is geschaad. Dit beroep
slaagt niet. Klaagster heeft een eigen rechtstreeks belang bij de door haar ingediende
klacht over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Naar vaste
rechtspraak van het Hof van Discipline toetst de tuchtrechter bij de beoordeling van
een over een advocaat ingediende klacht, het aan de advocaat verweten handelen of
nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is
de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien
ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct
of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de
feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (zie
Hof van Discipline, 9 april 2020,
ECLI:NL:TAHVD:2020:271). De klacht is dan ook ontvankelijk.
Klacht
5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
door zich op 28 mei 2020 eenzijdig per e-mail tot de rechtbank te wenden zonder een
kopie van zijn e-mail aan haar advocaat te sturen. In dat verband heeft klaagster
gewezen op gedragsregel 21. Gedragsregel 21 lid 1 bepaalt dat het de advocaat niet
is geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van
de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de
zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending
van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo
tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.
5.3 Het staat vast dat verweerder geen kopie van zijn uitstelverzoek van 28 mei
2020 aan de gemachtigde van klaagster heeft gestuurd. Daarmee heeft verweerder niet
alleen in strijd gehandeld met gedragsregel 21 lid 1, maar ook met de in artikel 46
Advocatenwet neergelegde betamelijkheidsnorm. Het standpunt van verweerder dat hij
niet klachtwaardig heeft gehandeld, omdat hij niet inhoudelijk met de rechtbank over
de procedure heeft gecommuniceerd volgt de raad niet. Het is in een procedure van
belang dat beide partijen op de hoogte zijn van zowel de inhoud als van de voortgang
daarvan. Dit betekent in de praktijk dat de wederpartij van elk bericht dat aan de
rechtbank wordt verstuurd een kopie moet ontvangen, ook als een advocaat op een later
moment in een procedure door een cliënte wordt ingeschakeld. Gedragsregel 21 lid 1
biedt geen ruimte voor uitzonderingen. Verweerders standpunten dat hij nimmer de intentie
heeft gehad om achter de rug van klaagster en haar advocaat de rechtbank te bewegen
tot een nader uitstel en dat het de rolrechter is geweest die het uitstel voor dupliek
heeft verleend, maken het oordeel niet anders. De klacht is dan ook gegrond.
5.4 De raad begrijpt dat het voor klaagster frustrerend was dat er na diverse keren
uitstel alsnog een conclusie van dupliek mocht worden ingediend waardoor de procedure
voor klaagster werd vertraagd. De raad ziet in de omstandigheid dat verweerder pas
zeer kort voor zijn bericht aan de rechtbank bij de procedure betrokken was geraakt
in combinatie met zijn herhaalde excuses nadat hij de onjuistheid van zijn handelen
had ingezien, alsook gelet op het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijke antecenten
heeft, aanleiding om te volstaan met gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging
van een maatregel.
6 GRIFFIERECHT
6.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M.W. Schüller en C.C. Horrevorts,
leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar
op
15 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 november 2021