ECLI:NL:TADRAMS:2021:257 Raad van Discipline Amsterdam 21-818/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:257 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-11-2021 |
Datum publicatie: | 25-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-818/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk omdat het om privégedragingen van verweerder gaat dan wel omdat klaagster een onvoldoende eigen, rechtstreeks belang heeft. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 november 2021
in de zaak 21-818/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. D.I.J. Snijders
advocaat te ’s-Hertogenbosch
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 oktober 2021 met kenmerk 1367635/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 3 november 2021 en de reactie daarop van verweerder van 8 november 2021. Anders dan verweerder stelt zal de e-mail van de gemachtigde van klaagster niet buiten beschouwing worden gelaten, nu het artikel uit het procesreglement waarnaar verweerder in zijn reactie verwijst pas op 15 oktober 2021 in werking is getreden. Dat is na het versturen van de ontvangstbevestiging aan partijen door de griffie van de raad. Voor zover de gemachtigde van klaagster in de bij de e-mail gevoegde brief nieuwe klachten over verweerder heeft geuit zullen die wel buiten beschouwing worden gelaten, nu (nieuwe) klachten over advocaten moeten worden ingediend bij de deken en niet bij de raad.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en verweerder hebben vanaf 2017 tot en met juli 2019 een affectieve
relatie gehad.
1.2 Bij e-mail van 19 juli 2019 heeft de voormalige gemachtigde van klaagster verweerder
onder meer geschreven:
“Cliëntes boodschap is u al zonder omhaal duidelijk gemaakt: zij wenst dat u zich
aan de gemaakte afspraken houdt, en zich onthoudt van gedragingen en uitingen die
door cliënte als kwetsend en lasterlijk worden ervaren.
(…) Het lijkt mij nodig u door dit bericht nog eens uitdrukkelijk te vragen de afspraken
na te komen, cliëntes privacy te respecteren en zich voortaan op generlei wijze zich
jegens derden over cliënte uit te laten.”
1.3 Bij brief van 22 september 2020 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat hij
op geen enkele wijze meer in contact met haar mag treden. De brief is op een politiebureau
aan verweerder uitgereikt.
1.4 Bij brief van 22 januari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de deken gevraagd
een bemiddelingsgesprek te organiseren waarbij enerzijds klaagster en haar gemachtigde
en anderzijds verweerder bij de deken op kantoor spreken over het stoppen van het
ongewenste gedrag van verweerder. Het gesprek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
1.5 Op 26 maart 2021 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de
deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft diverse lasterlijke uitspraken over klaagster gedaan.
b) Verweerder heeft klaagster langdurig en stelselmatig gestalkt.
c) Verweerder heeft zich meermaals in zijn correspondentie met klaagster vanuit
zijn zakelijke e-mailadres onnodig diffamerend en onprofessioneel jegens klaagster
uitgelaten.
d) Verweerder heeft gesprekken met klaagster opgenomen.
e) Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) tot en met d)
4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2 Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij diverse lasterlijke uitspraken
over klaagster heeft gedaan, onder andere op sociale media en aan (zakelijke en privé)
relaties van klaagster. Klaagster verwijt verweerder verder dat hij haar langdurig
en stelselmatig stalkt. Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij zich in correspondentie
met klaagster vanuit zijn zakelijke e-mailadres onnodig diffamerend en onprofessioneel
heeft uitgelaten en dat hij gesprekken met klaagster heeft opgenomen zonder haar toestemming.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. De klacht heeft betrekking op privégedragingen
van verweerder. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht
heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht
beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in
een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk
advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen
in een andere hoedanigheid of privégedragingen van de advocaat vallen indien tussen
die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke
van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor de advocaat in het licht
van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen
in de advocatuur ondermijnen.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat de gedragingen die klaagster verweerder in
klachtonderdelen a) tot en met d) verwijt geen verband houden met zijn praktijkuitoefening.
Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster en verweerder tot medio 2019 een (turbulente)
affectieve relatie met elkaar hebben gehad en dat zij elkaar over en weer beschuldigen
van laster, smaad en stalking. Wie hierover het gelijk aan zijn of haar zijde heeft,
kan op basis van het klachtdossier niet worden vastgesteld en is overigens ook niet
ter beantwoording aan de tuchtrechter. Klachtonderdelen a) tot en met d) hebben allen
betrekking op voornoemde beschuldigingen. Het enkele feit dat verweerder een aantal
e-mails via zijn zakelijke e-mailadres aan klaagster heeft gestuurd, is, anders dan
klaagster stelt, onvoldoende om een verband met zijn praktijkuitoefening aan te nemen.
Verweerder heeft toegelicht dat hij klaagster e-mails vanuit zijn zakelijke e-mailadres
heeft gestuurd omdat hij haar na het verbreken van de relatie op andere media geblokkeerd
had en hij haar geen privé-e-mailadres wilde verstrekken.
4.5 Evenmin is sprake van een gedraging van verweerder die absoluut ongeoorloofd
moet worden geacht in het licht van zijn beroepsuitoefening. Zoals de voorzitter hiervoor
al heeft overwogen kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich schuldig heeft
gemaakt aan smaad, laster en/of stalking en is die vraag ook niet ter beantwoording
aan de tuchtrechter.
4.6 Het voorgaande betekent dat de door klaagster in klachtonderdelen a) tot en
met d) verweten gedragingen van verweerder niet vallen onder het tuchtrecht en dat
deze klachtonderdelen reeds gelet hierop kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
Klachtonderdeel e)
4.7 In klachtonderdeel e) verwijt klaagster verweerder dat hij meermaals de op
hem rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden door, geheel ongevraagd en vrijwillig,
over de inhoud van de door hem behandelde zaken te spreken met klaagster.
4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten dat klaagster dit klachtonderdeel
niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd, heeft zij een onvoldoende eigen, rechtstreeks
belang om hierover te klagen. Ook klachtonderdeel e) is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 15 november 2021