ECLI:NL:TADRAMS:2021:255 Raad van Discipline Amsterdam 21-758/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:255
Datum uitspraak: 01-11-2021
Datum publicatie: 11-11-2021
Zaaknummer(s): 21-758/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster in de eerdere klachtprocedure bij de deken (opzettelijk) onwaarheden heeft geuit.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  1 november 2021
in de zaak 21-758/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 16 september 2021 met kenmerk ks/ds/1458398, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster is op 20 maart 2020 aangehouden. Verweerster had toen piketdienst en heeft van de Raad voor Rechtsbijstand een melding consultatiebijstand ontvangen, die zij heeft geaccepteerd.
1.2    Op 25 maart 2020 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Op diezelfde dag heeft verweerster zich als advocaat van klaagster gesteld bij de rechtbank.
1.3    Op 10 juli 2020 heeft verweerster zich onttrokken als advocaat.
1.4    Klaagster is door de rechtbank bij verstekvonnis veroordeeld. Op 26 augustus 2020 heeft klaagster hoger beroep ingesteld. 
1.5    Op 29 oktober 2020 heeft klaagster van de strafgriffie van het gerechtshof vernomen dat verweerster zich als advocaat van klaagster had gesteld. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster de strafgriffie van het gerechtshof geschreven:
“Ik begreep van [klaagster] dat ik bij jullie gesteld sta in deze zaak. Wellicht dat jullie automatisch mij hebben opgenomen als advocaat, aangezien ik eerder in de zaak gesteld ben geweest maar ik heb mij 10-7-2020 al onttrokken. Ik verzoek u vriendelijk mij te onttrekken aangezien [klaagster] geen advocaat wenst.”
1.6    Op 6 november 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 
1.7    Op 9 november 2020 heeft klaagster een appelschriftuur bij het gerechtshof ingediend.
1.8    Bij e-mail van 11 november 2020 heeft een medewerkster van de strafgriffie verweerster geschreven:
“Naar aanleiding van uw mail en telefonisch contact heb ik nagevraagd hoe het kon dat u als advocaat stond ingevoerd in de zaak van [klaagster], terwijl u zich al in eerste aanleg onttrokken heeft en zich niet opnieuw gesteld heeft.
Naar nu blijkt is dit automatisch ingevuld in ons systeem met de melding van het hoger beroep die wij op 27 augustus 2020 van de rechtbank Amsterdam kregen. Het lijkt erop dat het daar dus al niet goed is gegaan en uw onttrekking van 10 juli daar niet goed verwerkt is. Als de afdeling het dossier ontvangt van de rechtbank wordt dit vaak nog gecontroleerd, maar op moment dat u onderstaande mail stuurde was het dossier nog niet binnen. Nadat wij onderstaande mail van u kregen, heeft een collega in het systeem gezet dat u zich op 29-10-20 onttrokken heeft.
Om verdere misverstanden met [klaagster] te voorkomen heb ik deze melding nu helemaal uit het systeem verwijderd bij deze zaak.”
1.9    Op 17 november 2020 heeft klaagster haar klacht over verweerster aangevuld. 
1.10    Bij e-mail van 18 november 2020 heeft de medewerkster van de strafgriffie verweerster onder meer geschreven:
“Buiten de mail en telefoongesprekken waarin u aangaf zich nooit gesteld te hebben in hoger beroep in deze zaak, is er geen enkele correspondentie of ander contact met u of van u geweest over deze zaak.”
1.11    Op 18 november 2020 en 6 en 11 februari 2020 heeft klaagster haar klacht over verweerster wederom aangevuld. Bij beslissing van 31 mei 2021 heeft de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is hiertegen in verzet gegaan.
1.12    Op 7 juni 2021 heeft klaagster bij de deken een nieuwe klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in de eerste klachtprocedure onwaarheden te verkondigen. 


3    VERWEER
3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Klaagster heeft in haar klachtbrief zeven voorbeelden gegeven van onwaarheden die verweerster in de eerdere klachtprocedure bij de deken volgens klaagster zou hebben verkondigd:
•    er zijn geen eerdere strafprocedures waar klaagster bij betrokken is;
•    er zijn geen stukken waaruit blijkt dat klaagster psychisch gestoord is dan wel aangemerkt moet worden als een kwetsbare verdachte;
•    verweerster had geen piketdienst op 20 maart 2020;
•    verweerster heeft geen melding consultatiebijstand ontvangen, zodat van acceptatie van een dergelijke melding ook geen sprake kan zijn;
•    als er al sprake zou zijn van een melding consultatiebijstand, dan is het niet gebruikelijk dat een opdrachtbevestiging wordt gestuurd, hetgeen verweerster wel heeft gedaan;
•    Klaagster kent verweerster niet en het was klaagster dan ook niet bekend dat verweerster zich in eerste aanleg heeft gesteld. Dat zij zich heeft onttrokken is dan ook zeker niet op verzoek van klaagster gebeurd;
•    Klaagster heeft op 27 augustus 2020 geen hoger beroep ingesteld en een appelschriftuur ingediend. Dat moeten stukken van verweerster zijn geweest, aangezien klaagster op 26 augustus 2020 in persoon hoger beroep heeft ingesteld.
4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Hoewel de onderhavige klacht ziet op hetzelfde onderliggende feitencomplex als waarop de in de beslissing van 31 mei 2021 beoordeelde klacht berust, zal de voorzitter de klacht inhoudelijk beoordelen. Klaagster klaagt in de onderhavige klacht over onwaarheden die verweerster in de eerdere klachtprocedure bij de deken zou hebben geuit en daarover heeft de tuchtrechter nog niet geoordeeld. 
4.3    Verweerster heeft een afschrift van het meldingsformulier consultatiebijstand van 20 maart 2020 overgelegd alsmede een meldingsformulier consultatiebijstand van 10 december 2019. Hieruit blijkt dat verweerster inderdaad op 20 maart 2020 piketdienst had en een melding consultatiebijstand ten behoeve van klaagster heeft ontvangen en dat zij klaagster kende naar aanleiding van een eerdere melding consultatiebijstand in 2019. In beide meldingen is klaagster als “kennelijk kwetsbaar” aangemerkt. Dat verweerster klaagster in de eerdere klachtprocedure psychisch gestoord heeft genoemd, is niet gebleken.
4.4    Bij e-mail van 11 november 2020 heeft de strafgriffie van het gerechtshof verweerster meegedeeld dat zij het hoger beroep op 27 augustus 2020 hebben ontvangen. Dat verweerster daaruit in haar antwoord in de eerdere klachtprocedure de conclusie heeft getrokken dat klaagster op 27 augustus 2020 hoger beroep heeft ingesteld en haar appelschriftuur heeft ingediend, is niet onbegrijpelijk en zeker niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.5    De conclusie uit het voorgaande is dat niet is gebleken dat verweerster in de eerdere klachtprocedure bij de deken (opzettelijk) onwaarheden heeft geuit. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2021.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op 1 november 2021