ECLI:NL:TADRAMS:2021:247 Raad van Discipline Amsterdam 21-151/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:247
Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 10-11-2021
Zaaknummer(s): 21-151/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij is deels gegrond. Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over zijn hoedanigheid en heeft niet de onafhankelijkheid betracht die van hem als advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft onbetamelijk en intimiderend gedrag vertoond en ongepaste uitlatingen jegens klagers gedaan. Schorsing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 november 2021
in de zaak 21-151/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klagers


over:


verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 24 juli 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 11 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-984712 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 september 2021. Daarbij waren zes klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klagers op 12 september 2021 en door verweerder op 13 september 2021 nagezonden stukken.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    De echtgenote van verweerder was tot eind 2019 eigenaar van een appartementsrecht in het gebouw A. in Amsterdam en derhalve lid van de desbetreffende Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE). Verweerder woonde met zijn echtgenote in het appartement.
2.3    Tussen verweerder en zijn echtgenote enerzijds en meerdere leden van de VvE anderzijds is een geschil ontstaan over een bouwproject in het pand en de financiën van de VvE. Verweerder heeft vanaf november 2018 als advocaat namens zijn echtgenote verschillende procedures tegen (individuele leden van) de VvE gevoerd.
2.4    Verweerder is bij diverse VvE-vergaderingen aanwezig geweest. Op de vergadering van 9 januari 2019 is verweerder verzocht te vertrekken. Op 10 januari 2019 heeft hij de volgende e-mail aan het bestuur van de VvE gestuurd:
“Zoals u weet treed ik op voor [mijn echtgenote] (...).
Gisteren vond plaats een vergadering van eigenaren, alwaar een aantal besluiten is genomen.
Aldaar hebben een of meer aanwezigen onmiddellijk bij aanvang van die vergadering mij onder bedreiging met fysiek geweld maar overigens ten onrechte en zonder recht of titel uit de vergadering weggestuurd. Daardoor moest mijn klant het doen zonder bijstand van haar advocaat. Dat is buitengewoon laakbaar.”
2.5    In een e-mail van 17 januari 2019 heeft verweerder het volgende aan het bestuur van de VvE geschreven:
“ (...) Het zal ook niet de eerste keer zijn in de menselijke geschiedenis, dat een projectontwikkelaar een VvE laat infiltreren dor een mol, om vervolgens van binnenuit de boel naar zijn/haar hand te zetten. (...)”
2.6    Voorafgaande aan de VvE-vergadering op 18 maart 2019 heeft verweerder een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) inclusief historische adresgegevens van de voorzitter van de VvE met een tiental leden van de VvE gedeeld. In de begeleidende tekst heeft verweerder de voorzitter van de VvE ervan beschuldigd een mol/infiltrant te zijn van de projectontwikkelaar. Ook stelt verweerder dat er € 60.000 uit de kas van de VvE is verdwenen.
2.7    In meerdere berichten aan bestuursleden van de VvE heeft verweerder gedreigd met het doen van aangifte wegens verduistering en valsheid in geschrifte. Op 18 maart 2019 heeft verweerder aangifte gedaan tegen een aantal bestuursleden van de VvE.
2.8    Verweerder heeft op de Facebookpagina van de VvE berichten geplaatst. Op 20 maart 2019 heeft hij het volgende geschreven:
“(...) Lieden die achter een façade van fatsoen foute en vaak criminele dingen doen, daar heb ik een enorme schijthekel aan.
Criminele kakkertjes en pseudokakkertjes, waarschijnlijk de meest schadelijke diersoort op aard. (...)”
2.9    Eind april/begin mei 2019 heeft verweerder het volgende bericht op de Facebookpagina van de VvE geplaatst:
“Bij uitblijven van een aannemelijke verklaring zal ik mij als advocaat wenden tot de FIOD (...).
En voor de volledigheid: mijn handelen is vanaf heden ingegeven door het algemeen maatschappelijk belang, welk belang ik als advocaat ook heb te dienen indien daartoe dringende redenen bestaan. (...)”
2.10    Verweerder heeft bij een bestuurslid van de VvE een boek getiteld ‘Hebzucht’ door de brievenbus gedaan.
2.11    Op 17 juni 2019 heeft verweerder rond 23.45 uur bij de woning van de voorzitter van de VvE aangebeld.
2.12    Op 21 juni 2019 heeft verweerder het volgende aan de penningmeester van de VvE geschreven:
“(...) Draaien en liegen, daar zijn helaas zeer veel mensen heel goed in. Ik stel vast dat jij en je nieuwe ‘vrienden’, om maar niet op de gedocumenteerde inhoud te hoeven ingaan, kill the messenger’ als enige verdediging hebben en spelen. Dat zal wel mede uit de koker komen van die gladde advocaat. Fout volk bedient zich van foute advocaten.
Wij gaan weg hier, want er is te veel corrupt gedrag in het gebouw, van net iets te veel corrupt crimineel fout volk /gespuis, hebzuchtig als ze zijn. (...)
Viel plezier bij de Fiod.”
2.13    Op 14 december 2019 is verweerder een website gestart waarop hij onder meer notulen van VvE-vergaderingen en andere informatie over de VvE (waaronder privacygevoelige informatie van VvE-leden) heeft gepubliceerd. Op de website werden bestuursleden van de VvE van strafbare feiten beschuldigd. Nadat een aantal VvE-leden een kort geding aanhangig hadden gemaakt heeft verweerder de website offline gehaald.
2.14    Onder meer in een Facebookbericht en een WhatsAppbericht aan de penningmeester van de VvE heeft verweerder gerefereerd aan een uitspraak van Grotius die in het Nederlands luidt: “waar rechterlijke beslissingen tekort schieten begint geweld”, en dit "een voorspelling" genoemd.
2.15    Eind 2019 zijn verweerder en zijn echtgenote verhuisd. Verweerder heeft alle nog lopende procedures die namens zijn echtgenote werden gevoerd ingetrokken.
2.16    Verweerder heeft zich op 15 januari 2021 van het tableau laten schrappen.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich jegens klagers beschuldigend en intimiderend opgesteld;
b)    Verweerder heeft onbetamelijk opgetreden;
c)    Verweerder heeft ongepaste uitlatingen richting klagers gedaan;
d)    Verweerder heeft in de procedures die hij voor zijn echtgenote heeft gevoerd geen onafhankelijkheid betracht ten opzichte van zijn cliënte;
e)    Verweerder heeft niet steeds duidelijk gemaakt in welke hoedanigheid hij optrad;
f)    Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld;
g)    Verweerder heeft gesprekken opgenomen zonder dit vooraf aan de betrokkenen mee te delen;
h)    Verweerder heeft vertrouwelijke informatie met derden gedeeld;
i)    Verweerder is niet bereid geweest te proberen via mediation een minnelijke oplossing te bereiken;
j)    Verweerder heeft op een openbare website notulen en andere informatie van de VvE gepubliceerd, waardoor de persoonsgegevens van de eigenaren voor derden toegankelijk zijn geworden.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht betreft in de eerste plaats het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2    Voor zover de klacht is gericht tegen privé-gedragingen van verweerder geldt dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat voor hem het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
5.3    De raad beoordeelt de klacht met inachtneming van de hiervoor vermelde uitgangspunten.

Klachtonderdeel e)
5.4    De raad ziet aanleiding om eerst dit klachtonderdeel te beoordelen.
5.5    Klagers verwijten verweerder dat hij in zijn contact met klagers onduidelijk is geweest over de hoedanigheid waarin hij handelde doordat hij geen onderscheid heeft gemaakt tussen zijn handelingen als privépersoon en zijn beroepsuitoefening. Het was hen niet duidelijk in welke hoedanigheid (advocaat of buurman) zij verweerder tegenkwamen in het gebouw. 
5.6    De raad overweegt als volgt. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat de advocaat, zoals mede tot uitdrukking gebracht in gedragsregel 9, misverstand dient te vermijden over de hoedanigheid waarin hij optreedt. 
5.7    In het klachtdossier en ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij alleen in e-mails aan het bestuur van de VvE en in processtukken als advocaat optrad en dat zijn verdere handelingen en uitingen als privépersoon zijn gedaan. In het klachtdossier vindt de raad echter geen ondersteuning voor de stelling van verweerder dat hij een dergelijk onderscheid heeft gemaakt tussen zijn hoedanigheden. Zo stelt verweerder in de e-mail van 10 januari 2019 dat hij op de VvE-vergadering van 9 januari 2019 aanwezig was als de advocaat van zijn echtgenote. Ook in het Facebookbericht van eind april/begin mei 2019 schrijft hij vanuit zijn rol als advocaat. 
5.8    Verweerder heeft aldus onduidelijkheid gecreëerd of laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij in persoon of in berichten uitingen deed, terwijl klagers een gerechtvaardigd belang hadden om daarover duidelijkheid te hebben. Klachtonderdeel e) is gegrond.
Klachtonderdelen a), b) en c)
5.9    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.10    Klagers verwijten verweerder dat hij onbetamelijk en intimiderend gedrag heeft vertoond en ongepaste uitlatingen jegens hen heeft gedaan. Klagers hebben aangevoerd dat zij zich door de handelingen en uitlatingen van verweerder onveilig in hun omgeving en woning voelden.
5.11    Het klachtonderdeel is gegrond, want het klachtdossier bevat verschillende voorbeelden van intimiderende, onbetamelijke en ongepaste uitlatingen. Zo blijkt uit het klachtdossier dat verweerder zich op de Facebookpagina van de VvE, in WhatsAppberichten, in VvE-vergaderingen en in ontmoetingen in het gebouw jegens klagers op ongepaste wijze heeft opgesteld. De raad verwijst in dit kader naar de voorbeelden die zijn genoemd onder de bespreking van de feiten.
5.12    Verweerder heeft in het klachtdossier en ter zitting geen aannemelijke uitleg gegeven voor de reden dat hij herhaaldelijk in uitingen aan klagers naar de spreuk van Grotius heeft verwezen. Het is gezien de betekenis van de tekst niet onbegrijpelijk dat klagers de verwijzingen van verweerder naar dit citaat als een dreigement hebben opgevat. Dat geldt temeer omdat verweerder hiernaar verwees als een voorspelling.
5.13    Verweerder heeft daarnaast meerdere klagers herhaaldelijk beschuldigd van strafbare feiten en gedreigd met het doen van aangifte, hetgeen begrijpelijkerwijs als intimiderend kan worden ervaren. Een advocaat dient zich van hoogst ernstige beschuldigingen te onthouden indien hij zich, zoals in dit geval, niet over de gegrondheid daarvan kan uitlaten. 
5.14    Dat verweerder bij een bestuurslid ’s avonds laat heeft aangebeld en bij een ander bestuurslid van de VvE een boek getiteld ‘Hebzucht’ door de brievenbus heeft gedaan, zijn zelfstandig weliswaar niet tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen, maar in de context van het geheel van de in het klachtdossier naar voren gekomen gedragingen van verweerder jegens klagers draagt dit bij aan de onbetamelijkheid van zijn optreden. 
5.15    De raad acht voornoemde gedragingen van verweerder voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd. Verweerder heeft de grenzen van de vrijheid die hem als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt, gemeten naar bovenvermelde maatstaf, overschreden. Voor zover deze gedragingen als privépersoon zijn gedaan, geldt dat – mede gezien de onduidelijkheid over de hoedanigheid waarin verweerder handelde – er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden. Klachtonderdelen a), b) en c) zijn gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.16    Klagers verwijten verweerder dat hij in de procedures die hij voor zijn echtgenote heeft gevoerd geen onafhankelijkheid heeft betracht ten opzichte van zijn cliënte, hetgeen onder meer in strijd is met artikel 10a Advocatenwet.
5.17    De raad hecht belang aan het uitgangspunt dat de advocaat, zoals in gedragsregel 2 tot uitdrukking is gebracht, dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Uit de toelichting op gedragsregel 2 blijkt onder meer dat een belangenverstrengeling door financiële of persoonlijke relaties de gewenste onafhankelijkheid in gevaar kan brengen en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt. Bij de wetswijziging van 1 januari 2015 zijn in artikel 10a Advocatenwet de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen opgenomen. Zo is onder meer bepaald dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk is ten opzichte van zijn cliënt. In de Memorie van Toelichting is onder meer geschreven:
“Onafhankelijkheid is een wezenskenmerk van de advocatuur. Het is een essentiële voorwaarde voor een behoorlijke uitoefening van het beroep.
De advocaat behoort onafhankelijk te zijn ten opzichte van een ieder: zijn cliënt (…).
Ook staat hij onafhankelijk tegenover de zaak die hij behandelt. Hij benadert de zaak met voldoende afstand, en is daarbij onbevangen en onbevooroordeeld. Persoonlijke belangen van de advocaat mogen geen rol spelen bij de behandeling van de zaak.”
5.18    Uit hetgeen hiervoor reeds is geoordeeld bij de bespreking van de eerdere klachtonderdelen volgt dat verweerder niet voldoende afstand heeft gehouden terwijl van een advocaat die optreedt voor een partij met wie hij gelieerd is wel verwacht mag worden dat hij acht slaat op die benodigde professionele distantie. Klachtonderdeel d) is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.19    Klagers verwijten verweerder onzorgvuldigheid voor wat betreft inachtneming van hun privacy. Verweerder heeft erkend dat hij een aantal keer e-mails met betrekking tot procedures tegen (leden van) de VvE heeft gestuurd aan een derde die niets met de VvE van doen had. De raad oordeelt dat verweerder hierdoor inderdaad onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel f) is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel g)
5.20    Verweerder heeft het vermoeden van klagers dat hij heimelijk gesprekken zou hebben opgenomen, weersproken. Tegenover de stelling van klagers staat de ontkenning van verweerder. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Naar het oordeel van de raad hebben klagers onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om dit klachtonderdeel aannemelijk te maken. Klachtonderdeel g) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.21    Verweerder heeft bij de uitnodiging voor het overleg met een aantal VvE-leden een informatiepakket gevoegd waar een uitgebreid uittreksel uit het GBA van de voorzitter onderdeel van was. Klagers verwijten verweerder dat hij informatie van vertrouwelijke aard met derden heeft gedeeld. Verweerder heeft toegelicht dat hij het uittreksel in het kader van een procedure tegen de VvE heeft opgevraagd.
5.22    De raad oordeelt als volgt. Het opvragen van een uittreksel in het kader van een procedure is toegestaan. Die bevoegdheid van een advocaat bestaat echter uitsluitend voor dat specifieke doel, en de opgevraagde informatie mag niet voor een ander doel worden gebruikt. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het uittreksel buiten de desbetreffende procedure onder bepaalde VvE-leden te verspreiden. Het feit dat verweerder het uittreksel aan VvE-leden (die dus in die hoedanigheid ook bij de procedure betrokken waren) heeft gestuurd, maakt het voorgaande niet anders. Klachtonderdeel h) is gegrond.
Klachtonderdeel i)
5.23    Klagers verwijten verweerder dat hij in strijd met gedragsregels 5 en 6 niet bereid is geweest om te kijken of de situatie tussen partijen enigszins kon worden verlicht, bijvoorbeeld door mediation. Uiteraard moet een advocaat zich in het algemeen voor ogen houden dat een minnelijke regeling vaak de voorkeur verdient boven een proces. Dit betekent echter niet dat de advocaat verplicht is om tegen de uitdrukkelijke wil van zijn cliënt in op een verzoek van de wederpartij tot mediation in te gaan. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Verweerder voert aan dat hij wel wilde meewerken aan een minnelijke oplossing, maar alleen onder bepaalde voorwaarden. Gezien de verhoudingen tussen partijen en de overige omstandigheden van het geval, is de raad van oordeel dat verweerder op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.24    Klachtonderdeel i) is derhalve ongegrond.


Klachtonderdeel j)
5.25    Klagers verwijten verweerder dat hij op een openbare website notulen en andere informatie van de VvE heeft gepubliceerd, waardoor de persoonsgegevens van de eigenaren voor derden toegankelijk zijn geworden. Dit klachtonderdeel is gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de privégegevens van klagers op een dergelijke wijze openbaar te maken.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft niet gehandeld zoals een advocaat betaamt door verschillende (fundamentele) (gedrags)regels te overtreden. Dit valt hem ernstig aan te rekenen en rechtvaardigt in beginsel een stevige maatregel. Het klachtdossier laat een beeld zien van een advocaat die zijn persoonlijke gevoelens ten opzichte van het juridische geschil te veel heeft laten doorwerken in zijn beroep als advocaat. Verweerder heeft daardoor niet meer de onafhankelijkheid kunnen betrachten die van hem als advocaat mag worden verwacht. Op de zitting heeft verweerder er bovendien geen blijk van gegeven dat hij over enig reflecterend vermogen ten aanzien van zijn eigen handelen beschikt. De raad is dan ook van oordeel dat niet met minder volstaan kan worden dan met een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier maanden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hun vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten per aanwezige klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten per aanwezige klager binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdelen a), b), c), d), e), f), h) en j) gegrond;
-    verklaart klachtonderdelen g) en i) ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier maanden op;
-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- per aanwezige klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op 8 november 2021