ECLI:NL:TADRAMS:2021:241 Raad van Discipline Amsterdam 21-543/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:241
Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 10-11-2021
Zaaknummer(s): 21-543/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht over de eigen advocaat. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager pas na het verstrijken van de hoger beroepstermijn heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep zou instellen. Verweerder heeft klager hiermee de mogelijkheid ontnomen om een andere advocaat te zoeken om namens hem hoger beroep in te stellen. Mede gelet op het tuchtrechtelijke verleden van verweerder is de raad van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan met een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 november 2021
in de zaak 21-543/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:


verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 22 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 22 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/re/1362301 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 oktober 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager doet onderzoek naar de moord op M. Vaatstra. Hij meent dat de heer M beschikt over belangwekkende informatie over die moord en wenst dat de heer M daarover verklaart.
2.3    De heer M heeft klager in 2018 in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 9 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland klager op straffe van verbeurte van dwangsommen onder meer een contactverbod jegens de heer M opgelegd en een verbod om artikelen over de heer M te publiceren en klager veroordeeld tot rectificatie. 
2.4    Klager heeft verweerder verzocht namens hem hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 9 mei 2018. Op 8 juni 2018 hebben klager en verweerder telefonisch contact met elkaar gehad. In dat telefoongesprek heeft verweerder klager onder meer meegedeeld dat het erbij in is geschoten om klager mee te delen dat hoger beroep tegen het vonnis van 9 mei 2018 geen zin heeft en dat een bodemprocedure tegen de heer M de geëigende weg is.
2.5    In 2020 heeft verweerder namens klager een bodemprocedure tegen de heer M aanhangig gemaakt, waarin door de rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2020 vonnis is gewezen. Verweerder heeft geweigerd om namens klager hoger beroep in te stellen tegen dit vonnis.
2.6    De advocaat van een andere wederpartij van klager heeft bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Verweerder en die advocaat zijn overeengekomen dat verweerder een deel van de proceskosten zou voldoen, waarna de advocaat de klacht heeft ingetrokken.
2.7    Bij e-mail van 12 januari 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Zoals ik al uitgebreid heb uitgelegd (…) heb ik de deal gesloten naar aanleiding van een tegen mij (en niet tegen jou) ingediende klacht. Ik heb dat gedaan omdat ik geen behoefte had aan een verdere behandeling van de klacht door de tuchtrechter met alle verder oplopende kosten en spanningen van dien. Daarmee heb ik – anders dan jij kennelijk vindt – jouw belangen op geen enkele manier geschaad.
Jij hebt het idee dat met de deal jouw mogelijkheid om in hoger beroep te gaan is gedwarsboomd, maar niets is minder waar. Ook voordat de deal er was, heb ik je al meegedeeld niet in hoger beroep te zullen gaan, omdat ik de kansen op succes zeer laag inschatte. (…) Wat me ook verbaast, is dat je sinds 28 december ineens heel veel ophef maakt over mijn weigering om hoger beroep in te stellen, terwijl je je eerder bij die mededeling (…) leek te hebben neergelegd. (…)
Hoe dan ook: hoger beroep heeft mijns inziens werkelijk geen enkel nut en leidt naar verwachting alleen maar tot een nieuwe proceskostenveroordeling aan jouw kant, dus waarom zou je dat doen?”
2.8    Bij e-mail van 13 januari 2021 heeft klager verweerder onder meer geschreven:
“Ik ga een klacht tegen je indienen. (…) Ik heb NOOIT begrepen dat je geen hoger beroep wilde aantekenen (…) Ik heb me daar altijd tegen verzet en er op aangedrongen om het wel te doen. Maar je vertikte het, (…) uit angst voor tuchtrechtelijke consequenties die er niet zijn. (…)
Ik heb tot voor kort wellicht niet zo fel gereageerd omdat ik nog wel een andere advocaat dacht te kunnen vinden, maar sinds bekend is dat je een deal met de wederpartij hebt gesloten uit angst voor de tuchtrechter, is dat schier onmogelijk geworden. (…) De weigering om hoger beroep aan te tekenen in de bodemprocedure (…) is helemáál de limit, omdat je daarin mijn instructie om hoger beroep in te stellen tegen de kort geding uitspraak van mei 2018 hebt genegeerd. Of vergeten zoals je zelf zegt. Hoe dan ook, dat is zonder twijfel een kardinale beroepsfout (…) In dit geval is het nog erger gezien de schade die ik door je slordigheid heb opgelopen. Je probeerde het te vergoeilijken door te stellen dat we met een bodemprocedure betere kansen hebben. Daar doe je dan twee jaar over om die te starten. En als die bodemprocedure dan wordt afgewezen, weiger je daartegen te appeleren en maak je zelfs een deal (…) Feit is dat je alles op het laatste moment doet, of helemaal niet, zoals het hoger beroep voor het kort geding.”
2.9    Via de Haagse Orde van Advocaten heeft klager een advocaat toegewezen gekregen. Die advocaat, mr. C, heeft na bestudering van het dossier een negatief advies gegeven en geweigerd namens klager hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 28 oktober 2020. Klager heeft vervolgens mr. M bereid gevonden namens hem een appeldagvaarding te laten uitbrengen. Mr. M heeft klager vervolgens meegedeeld niet bereid te zijn hem verder bij te staan in het hoger beroep.
2.10    Op 12 maart 2021 heeft klager verweerder telefonisch gevraagd hem verder bij te staan in het hoger beroep. Verweerder heeft dat geweigerd. Klager heeft verweerder vervolgens bij e-mail van 13 maart 2021 meegedeeld dat verweerder hem geen andere keus laat dan een klacht in te dienen.
2.11    Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Enkele dagen na het vonnis van 28 oktober 2020 (…) heb ik je al meegedeeld dat ik daartegen geen hoger beroep zou gaan instellen. Je leek je daarbij te hebben neergelegd of liet mij in ieder geval niet weten dat je toch in hoger beroep wilde gaan. Pas ruim twee maanden laten, toen je vreesde niet tijdig hoger beroep te kunnen instellen omdat je geen andere advocaat kon vinden die dat zou willen doen, heb je voor het eerst een klacht tegen mij aangekondigd. Vervolgens – nadat je [mr. M] bereid had gevonden om in ieder geval binnen de beroepstermijn een appèldagvaarding te laten betekenen – heb je mij meegedeeld dat je toch geen klacht zou gaan indienen.
Toen [mr. M] (nadat [mr. C] eerder al had aangegeven ook niets te zien in hoger beroep) je onlangs had meegedeeld toch niet verder te willen met het hoger beroep kwam je vrijdag jl. weer bij mij met de vraag of ik het hoger beroep niet toch wilde doen. Toen ik aangaf dat niet te doen zei je: “Dan weet ik het goedgemaakt en ga ik een klacht tegen je indienen.” Ik constateer dat jouw voornemen om een klacht in te dienen dus kennelijk samenhangt met de onmogelijkheid een advocaat te vinden die wél brood ziet in het hoger beroep.”
2.12    Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 16 maart 2021 meegedeeld dat mevrouw D. van de orde het met hem eens is dat het niet in hoger beroep gaan tegen het kort gedingvonnis ondanks klagers opdracht daartoe een klachtwaardige beroepsfout is en verweerder gevraagd of hij echt weigert hoger beroep in te stellen. Bij e-mail van 17 maart 2021 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Mijn weigering om hoger beroep in te stellen tegen het kort gedingvonnis van mei 2018 hebben we jaren geleden al besproken. Omdat ook dat hoger beroep geen kans van slagen zou hebben heb ik dat toen niet ingesteld en je leek je daarin te kunnen vinden. (…)
In het geval je in de toekomst toch nog sterke bewijsmiddelen boven water krijgt om de valsheid van [de heer M.] ’s verklaringen aan te tonen (…) dan is er altijd nog de mogelijkheid om herroeping van het vonnis van 28 oktober 2020 en/of het vonnis van mei 2018 te vragen.”
2.13    Bij e-mail van eveneens 17 maart 2021 heeft klager verweerder onder meer geschreven:
“Je snapt er niets van! Je hebt je onder druk laten zetten door een klacht van mijn corrupte wederpartij. Dat heeft erin geresulteerd dat je me niet meer bij wilt staan. En ook nog een deal met ze maakt achter mijn rug om.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft ondanks de opdracht van klager verzuimd hoger beroep in te stellen tegen het kort geding vonnis van 9 mei 2018. 
b)    Verweerder heeft geweigerd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 28 oktober 2020.
c)    Verweerder heeft de klacht over de afhandeling van de Wob-verzoeken van klager aan de civiele rechter in plaats van de bestuursrechter voorgelegd.
d)    Verweerder is bijzonder laks en langzaam.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. De advocaat dient belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk vast te leggen. Indien hij dit verzuimt, komt het bewijsrisico op hem te rusten. 
Klachtonderdeel a)
5.3    Verweerder voert aan dat hij welbewust geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het kort geding vonnis van 9 mei 2018. Wat klager wilde was het verkrijgen van een verklaring van de heer M waarin hij vertelt dat hij inderdaad (zoals klager veronderstelt) in 1999 getuige is geweest van de moord op M. Vaatstra. Dat doel was volgens verweerder niet te bereiken door middel van het instellen van hoger beroep tegen het kort geding vonnis van 9 mei 2018. Verweerder zag destijds geen gronden waarop de veroordeling tot rectificatie, het publicatieverbod en het contactverbod in hoger beroep alsnog zouden worden afgewezen, terwijl het (volgens klager) onderliggende probleem in het kader van het hoger beroep tegen het kort geding vonnis van 9 mei 2018 helemaal niet aan de orde zou kunnen komen. Dat het lang heeft geduurd voordat de bodemprocedure aanhangig werd gemaakt had te maken met het feit dat de heer M beslag onder klager (en zijn moeder) had gelegd vanwege door klager verbeurde dwangsommen. Verweerder heeft klager in dat verband bijgestaan in een executie-kortgeding, wat de nodige tijd in beslag heeft genomen. De reden voor het niet instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 9 mei 2018 is uitgebreid met klager besproken en hij leek destijds te begrijpen dat de door verweerder gekozen aanpak de juiste was, aldus verweerder.
5.4    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft op de zitting erkend dat hij klager niet vóór het aflopen van de hoger beroepstermijn heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep zou instellen tegen het kort geding vonnis van 9 mei 2018. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond. Klager heeft niet betwist dat verweerder na het aflopen van de hoger beroepstermijn uitgebreid met hem heeft besproken waarom hij geen hoger beroep wilde instellen. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, kan een advocaat niet verplicht worden iemand bij te staan en is een advocaat ook niet gehouden elke opdracht van een cliënt uit te voeren. Dat verweerder namens klager geen hoger beroep wilde instellen tegen het vonnis van 9 mei 2018 valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is voor het overige dan ook ongegrond.
5.5    De raad overweegt ten overvloede nog dat, anders dan klager op de zitting heeft aangevoerd, in het geheel niet vast staat dat klager geen dwangsommen verbeurd zou hebben als verweerder namens klager wel hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van 9 mei 2018.
Klachtonderdeel b)
5.6    Verweerder voert als meest verstrekkende verweer aan dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is omdat er met betrekking tot het hoger beroep waarop het klachtonderdeel ziet geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en het tuchtrecht dus niet van toepassing is. De raad gaat aan dit verweer voorbij. Niet is in geschil dat tussen klager en verweerder een advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan, zodat klager een tuchtklacht kan indienen over, in dit geval, een nalaten van verweerder. Klachtonderdeel b) is dan ook wel ontvankelijk.
5.7    Verweerder voert aan dat hij klager enkele dagen na het vonnis van 28 oktober 2020 telefonisch heeft afgeraden hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft klager daarbij meegedeeld dat als hij toch hoger beroep wenste in te stellen, hij daarvoor een andere advocaat zou moeten vinden en dat de hoger beroepstermijn liep tot en met 28 januari 2021.
5.8    De raad overweegt als volgt. Klager heeft niet betwist dat verweerder hem enkele dagen na het vonnis van 28 oktober 2020 heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep zou instellen. Zoals hiervoor in 5.4 al is overwogen kan een advocaat niet verplicht worden iemand bij te staan en is een advocaat niet gehouden elke opdracht van een cliënt uit te voeren. Het valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij heeft geweigerd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 28 oktober 2020. Verweerder heeft klager hiervan ruim vóór het verstrijken van de hoger beroepstermijn op de hoogte gesteld, zodat klager ruimschoots de tijd heeft gehad een andere advocaat te zoeken om namens hem hoger beroep in te stellen. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond. 
5.9    De raad overweegt ten overvloede nog dat het beter was geweest als verweerder schriftelijk aan klager had bevestigd dat en waarom hij namens klager geen hoger beroep zou instellen tegen het vonnis van 28 oktober 2020. Dat verweerder dit heeft nagelaten is in de omstandigheden van het onderhavige geval en gelet op hetgeen over en weer is gesteld, evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Klachtonderdeel c)
5.10    Verweerder voert aan dat hij klager er destijds op heeft gewezen dat dit een minder sterk onderdeel van klagers vordering was, maar dat klager zijn vordering op dit onderdeel wilde handhaven. Ook heeft hij klager destijds gewezen op het in het bestuursrecht geldende leerstuk van de verschoonbare termijnoverschrijding en hem meegedeeld dat hij alsnog binnen zes weken bezwaar zou kunnen maken, maar dat heeft klager uiteindelijk niet gedaan.
5.11    De raad overweegt als volgt. Klager heeft dit klachtonderdeel tegenover het verweer van verweerder niet onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien wat verweerder terzake tuchtrechtelijk valt te verwijten. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12    Dat verweerder bijzonder langzaam en laks is heeft klager onvoldoende concreet onderbouwd en dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Klachtonderdeel d) is eveneens ongegrond.

6    MAATREGEL
6.1    Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager pas na het verstrijken van de hoger beroepstermijn heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep zou instellen tegen het kort geding vonnis van 9 mei 2018. Verweerder heeft klager hiermee de mogelijkheid ontnomen om een andere advocaat te zoeken om namens hem hoger beroep in te stellen. De raad rekent dit verweerder zwaar aan. Mede gelet op het tuchtrechtelijke verleden van verweerder is de raad van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan met een berisping.


7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
-    verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en M. Bootsma, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op 8 november 2021