ECLI:NL:TADRAMS:2021:236 Raad van Discipline Amsterdam 21-453/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:236 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-09-2021 |
Datum publicatie: | 26-10-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-453/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat is deels gegrond. Er is een waarschuwing opgelegd. Verweerder heeft nagelaten om schriftelijk vast te leggen wat de kansen en risico’s, waaronder die van een proceskostenveroordeling, waren en aan klager te bevestigen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 september 2021
in de zaak 21-453/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1311377/EJH/KV van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 augustus 2021. Daarbij
was verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail van klaagster van 3 juni 2021 met bijlagen en de e-mail van klaagster
van 23 augustus 2021, waarin zij met redenen omkleed heeft aangegeven niet op de zitting
van de raad te zullen verschijnen. Verder heeft de raad – na de zitting – kennisgenomen
van de e-mail van verweerder van 3 september 2021 en van de e-mail van klaagster van
16 september 2021 met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster op toevoegingsbasis bijgestaan in een geschil met
de woningbouwvereniging. Klaagster is medio 2019 verhuisd naar een andere woning in
hetzelfde complex.
2.3 Bij brief van 9 mei 2019 heeft verweerder klaagster naar aanleiding van hun
gesprek op 8 mei 2019 bevestigd dat hij haar opdracht tot juridische bijstand heeft
aangenomen. Blijkens de bespreking en de stukken die klaagster heeft overgelegd, is
er overduidelijk een probleem met de boiler, dan wel met betrekking tot de boiler,
gezien het verbruik van water en elektra, dat vele malen hoger ligt dan dat van ander
bewoners van het complex. Verweerder zal eerst trachten de woningbouwvereniging tot
enige compensatie te bewegen, en mocht dat niet lukken een gerechtelijke procedure
aanhangig maken. Van een eventuele gerechtelijke procedure verwacht verweerder een
positieve uitslag, aldus deze brief.
2.4 Bij brief van 26 juni 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging verzocht
de klachten van klaagster over de hoge nota’s voor water en elektra serieus te nemen
en vermeld dat klaagster daarvoor compensatie wenst. Op 18 juli 2019 heeft verweerder
de woningbouwvereniging een rappelbrief gestuurd omdat zij niet op zijn brief van
26 juni 2019 had gereageerd. Op 5 augustus 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging
opnieuw een rappelbrief gestuurd, omdat zij niet op zijn brieven van 26 juni 2019
en 18 juli 2019 had gereageerd.
2.5 Bij brief van 4 september 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging onder
verwijzing naar een e-mailbericht van de woningbouwvereniging verzocht om per omgaande
op het verzoek om compensatie te reageren.
2.6 Bij e-mail van 9 september 2019 heeft de woningbouwvereniging verweerder geschreven
dat het verbruik van de boiler van klaagster niet afwijkt ten opzichte van het gemiddelde
verbruik van een oude boiler en dat zij geen reden ziet om klaagster tegemoet te komen
in haar kosten.
2.7 Bij brief van 19 september 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging geschreven
dat klaagster van mening is dat het verbruik wel degelijk afwijkt van het gemiddelde
verbruik, in die zin dat het verbruik vele malen hoger ligt dan mag worden verwacht
en ook in vergelijking met andere bewoners van het complex. Verweerder heeft in deze
brief de woningbouwvereniging verzocht haar standpunt ten aanzien van het verbruik
en compensatie te heroverwegen en verzocht hem per omgaande informatie te verstrekken
over het door de woningbouwvereniging gestelde gemiddeld verbruik, althans cijfermatige
informatie.
2.8 Bij brief van 15 november 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging een
rappelbrief gestuurd omdat de woningbouwvereniging niet had gereageerd op zijn brief
van 19 september 2019.
2.9 Bij brief van 9 december 20919 heeft verweerder de woningbouwvereniging verzocht
om, in aanmerking nemend dat volgens haar het verbruik van klaagster niet afwijkt
ten opzichte van het gemiddelde verbruik van een oude boiler, gegevens over het gemiddelde
verbruik van een oude boiler, dan wel het gemiddelde verbruik van andere bewoners
van het complex te verstrekken.
2.10 Bij e-mail van 13 december 2019 heeft de woningbouwvereniging verweerder geschreven
dat als klaagster gecompenseerd wil worden, zij alsnog een verhoogd verbruik door
een gebrek waarvoor de woningbouwvereniging aansprakelijk is, moet aantonen. Op grond
van de aangeleverde stukken is geen afwijkend verbruik geconstateerd zodat de woningbouwvereniging
geen reden ziet te compenseren, aldus deze e-mail.
2.11 Bij brief van 19 december 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging geschreven
dat hij bijgaand informatie doet toekomen over het gemiddeld gebruik die klaagster
heeft verzameld aan de hand van informatie van andere bewoners met een soortgelijk
appartement als dat van klaagster. Het is volstrekt duidelijk dat sprake is van een
gebrek dan wel gebreken aan de boiler in het vorige appartement van klaagster en dat
de woningbouwvereniging aansprakelijk is voor de hoge kosten die dat voor klaagster
met zich heeft gebracht. Afsluitend heeft verweerder vermeld dat, indien de woningbouwvereniging
geen voorstel tot compensatie doet, hij van klaagster de opdracht heeft tot het aanhangig
maken van een gerechtelijke procedure.
2.12 Bij brief van 27 januari 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat de woningbouwvereniging
ook niet op zijn laatste brief heeft gereageerd, zodat enkel nog een gerechtelijke
procedure resteert, waartoe hij een begin zal maken.
2.13 Bij brief van 20 mei 2020 heeft verweerder de woningbouwvereniging meegedeeld
dat de zaak door omstandigheden enige vertraging heeft opgelopen, maar dat inmiddels
aan de hand van de stukken de schade over de afgelopen acht jaar duidelijk is geworden
en enigszins berekend. Alhoewel de berekende schade veel hoger ligt, wenst klaagster
genoegen te nemen met een bedrag van € 4.500,- tegen finale kwijting. Het aanbod wordt
gedaan onder een strikte termijn van 7 dagen na dagtekening van de brief en komt derhalve
na deze termijn te vervallen, aldus deze brief.
2.14 Op 26 mei 2020 heeft verweerder aan klaagster een afschrift van de concept-dagvaarding
gestuurd.
2.15 Bij e-mail van 28 mei 2020 heeft de woningbouwvereniging verweerder laten
weten dat ze het voorstel van verweerder afwijst. Daarbij is vermeld dat het voorstel
geen enkele onderbouwing bevat en dat een berekening ontbreekt. Maar al zou er een
berekening zijn toegevoegd, dan ontbreekt nog steeds het bewijs dat sprake is van
een verhoogd verbruik door een gebrek waarvoor de woningbouwvereniging aansprakelijk
is. Indien verweerder desondanks besluit om te procederen, dan zal de woningbouwvereniging
een veroordeling vragen van klaagster in de nodeloos te maken en gemaakte - daadwerkelijke
- proceskosten aan de zijde van de woningbouwvereniging, aldus deze e-mail.
2.16 Op 19 juni 2020 heeft verweerder namens klaagster de woningbouwvereniging
gedagvaard. In de dagvaarding is de rechtbank, team kanton, verzocht om de woningbouwvereniging
te veroordelen om aan klaagster te voldoen een bedrag van
€ 4.583,- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dag der dagvaarding
tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de woningbouwvereniging te veroordelen
in de kosten van het geding. Bij de dagvaarding heeft verweerder 14 producties gevoegd.
Op 24 juni 2020 heeft verweerder een afschrift van de originele betekende dagvaarding
naar klaagster gestuurd. Op onderscheidenlijk 7 oktober 2020 en 29 oktober 2020 heeft
verweerder nog producties 15 en 16 ingediend.
2.17 Bij e-mail van 6 oktober 2020 heeft de heer C. namens klaagster aan verweerder
meegedeeld dat hij recent ermee bekend is geraakt dat er energiemeters bestaan, waarmee
per apparaat het energiegebruik gemeten kan worden en verweerder gevraagd of de woningbouwvereniging
in gebreke kan worden gesteld voor het feit dat zij deze mogelijkheid nooit naar voren
heeft gebracht.
2.18 Op 11 november 2020 heeft een mondelinge behandeling bij de kantonrechter
plaatsgevonden.
2.19 Bij vonnis van 8 december 2020 heeft de kantonrechter de vordering van klaagster
afgewezen omdat die onvoldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft daartoe overwogen
dat ter zitting was gebleken dat de boiler op 21 februari 2012 door de woningbouwvereniging
was vervangen naar aanleiding van klachten van klaagster over haar hoge elektra- en
watergebruik en dat klaagster geen informatie over de situatie van na die datum had
overgelegd behoudens water- en elektriciteitsafrekeningen waaruit een hoog verbruik
zou blijken. Dat de combinatie hoog water- en elektraverbruik duidt op het wegens
een mankement blijven openstaan van de overstort van de boiler, zoals door verweerder
ter zitting was bepleit, was volgens de kantonrechter niet onderbouwd. Geconcludeerd
wordt dan ook dat een gebrek aan de huidige boiler niet aannemelijk is gemaakt. De
kantonrechter heeft verder overwogen dat klaagster de berekening van de gevorderde
hoofdsom niet had gespecificeerd. Wel is duidelijk dat klaagster voor de berekening
van de hoofdsom was uitgegaan van de periode vanaf augustus 2010. Of klaagster bij
haar berekening met de uitbetaling (in 2012) van € 639,15 als compensatie voor de
periode van augustus 2010 tot en met 21 februari 2021 rekening had gehouden, valt
niet vast te stellen. Ook valt niet vast te stellen of verjaring van (een deel van)
haar vordering is verdisconteerd in de gevorderde hoofdsom, aldus het vonnis. De kantonrechter
heeft klaagster veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
2.20 Op 30 december 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2.21 Op 31 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van de kantonrechter
van 8 december 2020 aan het adres van klaagster betekend en het bevel gedaan om binnen
twee dagen een bedrag van in totaal € 712,28 (proceskosten, nakosten en kosten exploit)
te voldoen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klaagster niet goed bijgestaan tijdens de zitting; verweerder
heeft geen pleitnota ingediend, slechts herhaald was in de dagvaarding stond en klaagster
er niet op voorbereid dat aan haar veel vragen zouden worden gesteld.
b) Verweerder heeft geen goed verweer gevoerd; veel punten die door klaagster zijn
aangevoerd zijn door verweerder niet naar voren gebracht.
c) Verweerder heeft de door klaagster aangeleverde overzichten niet gecompleteerd.
d) Verweerder heeft de kansen van klaagster steeds positief ingeschat, terwijl
klaagster de zaak inmiddels heef verloren en nu met een proceskostenveroordeling wordt
geconfronteerd. Als verweerder vraagtekens zou hebben geplaatst, zou klaagster de
zaak hebben ingetrokken.
e) Verweerder heeft onvoldoende stukken overgelegd en onvoldoende argumenten aangevoerd
om klaagsters stellingen te bewijzen.
f) Verweerder heeft de belangen van klaagster niet actief en voortvarend behartigd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die die advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals
over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen
binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. In dat verband is onder
meer van belang dat Gedragsregel 16, lid 1 voorschrijft dat een advocaat zijn cliënt
op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat
hij, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie
en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.
De klachtonderdelen a), b), c) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2 Klaagster heeft bij deze klachtonderdelen onder meer toegelicht dat op haar
verzoek ter voorbereiding van de zitting bij de kantonrechter van 11 november 2020
op 4 november 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden en dat dit gesprek niet langer
dan een half uur heeft geduurd. Volgens klaagster heeft verweerder haar in dit gesprek
verteld dat de kantonrechter aan haar hooguit één vraag zou stellen. Op de zitting
stelde de kantonrechter haar echter veel meer vragen. Klaagster heeft verder naar
voren gebracht dat verweerder een door haar verstrekte lijst met apparaten en de informatie
over energiemeters niet in de procedure heeft ingebracht. Ook heeft verweerder ter
zitting van de kantonrechter geen pleitnota ingediend, terwijl de woningbouwvereniging
dat wel heeft gedaan, en heeft verweerder geen goed verweer gevoerd. Zo heeft hij
over de gestelde vordering van € 4.583,- slechts opgemerkt dat dit bedrag het verschil
was tussen het gemiddelde verbruik van water en elektra en het verbruik dat bij klaagster
in rekening is gebracht, aldus klaagster. Dit terwijl verweerder uit de conclusie
van antwoord van de woningbouwvereniging moest weten dat de woningbouwvereniging dit
bedrag betwistte.
5.3 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft verklaard dat een gesprek met
een cliënt voorafgaand aan een zitting bij hem standaard is en dat hij op 4 november
2020 met klaagster minimaal een uur heeft gesproken. Tijdens dat gesprek heeft hij
haar geïnstrueerd de stukken, de dagvaarding en de conclusie van antwoord, goed door
te nemen, aangezien de kantonrechter aan haar de meeste vragen zou stellen, aldus
verweerder. Naar het oordeel van de raad is de duur van het gesprek, waarover klaagster
en verweerder van mening verschillen, op zichzelf geen graadmeter voor de kwaliteit
ervan. Wat verweerder en klaagster tijdens het gesprek over en weer hebben gezegd,
kan de raad niet nagaan. De raad ziet daarom geen aanknopingspunten om verweerder
te verwijten dat hij klaagster onvoldoende heeft voorbereid op de zitting bij de kantonrechter.
5.4 De raad overweegt verder het volgende. Verweerder heeft een concept-dagvaarding
en een afschrift van de originele betekende dagvaarding aan klaagster gestuurd. Klaagster
heeft op deze stukken niet inhoudelijk gereageerd. In de dagvaarding is onder verwijzing
naar 14 producties aangevoerd dat het water- en elektragebruik van klaagster in relatie
tot dat van een aantal buren erg hoog was door een gebrek aan de boiler. Ook al zou
er geen sprake zijn van een gebrek, feit is dat de boiler niet geschikt is voor een
woonhuis, zo valt in de dagvaarding verder te lezen. Naderhand heeft verweerder nog
2 producties ingediend. Dat verweerder de lijst met apparaten en de informatie over
energiemeters niet heeft ingebracht en ter zitting van de kantonrechter geen pleitnota
had, past naar het oordeel van de raad bij de vrijheid die verweerder heeft bij het
behartigen van de belangen van klaagster. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat
verweerder heeft toegelicht dat de lijst met apparaten volgens hem geen toegevoegde
waarde had en dat hij met de informatie over de energiemeters niet uit de voeten kon,
te minder omdat klaagster inmiddels was verhuisd. De raad overweegt verder dat het
ontbreken van een pleitnota, terwijl de woningbouwvereniging die wel had - hetgeen
verweerder overigens heeft weersproken - niet de conclusie rechtvaardigt dat het optreden
van verweerder ter zitting niet voldeed aan wat van een redelijk bekwame en redelijk
handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Ook overigens
ziet de raad daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Verweerder heeft toegelicht dat
hij ter zitting heeft benadrukt dat de reden van het hoge water- en elektragebruik
een mankement van de overstort van de boiler was, die niet was vervangen toen in 2011-2012
de boiler is vervangen. Ook heeft hij, naar gesteld, de opbouw van de vordering ter
zitting nog nader toegelicht, hoewel deze volgens verweerder eenvoudig uit de stukken
was af te leiden. In dit verband heeft verweerder verder opgemerkt dat hem pas uit
de stukken die de woningbouwvereniging ter gelegenheid van de mondelinge behandeling
had overgelegd, bleek dat zij klaagster in 2012 enige compensatie had betaald. Klaagster
had hem hierover nooit geïnformeerd. De raad concludeert dat onder de gegeven feiten
en omstandigheden geen grond bestaat voor het oordeel dat het werk van verweerder
niet voldeed aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Dat de kantonrechter de door verweerder ingestelde vordering heeft afgewezen, maakt
dit niet anders. Klaagster kan verweerder niet verantwoordelijk houden voor de negatieve
afloop van de procedure. Verweerder heeft bovendien verklaard dat hij mogelijkheden
had gezien om tegen het vonnis in hoger beroep te gaan en te trachten alsnog een schikking
te bereiken. De raad zal gelet op het voorgaande de klachtonderdelen a), b), c) en
e) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.5 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar steeds heeft
voorgehouden dat zij een sterke zaak had en dat hij een schikking verwachtte, terwijl
ze de zaak heeft verloren en in de proceskosten is veroordeeld.
5.6 Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij met klaagster heeft
gesproken over het risico dat ze de zaak zou kunnen verliezen, maar dat hij de zaak
heeft ingeschat als een erg sterke zaak. Hij heeft klaagster met het oog op een eventuele
schikking gevraagd met welk bedrag zij tevreden zou zijn. De woningbouwvereniging
bleek echter niet bereid om te schikken. Daarnaar ter zitting gevraagd heeft verweerder
verklaard dat hij aan klaagster niet schriftelijk heeft bevestigd wat de risico’s
waren als de zaak zou worden verloren.
5.7 De raad stelt voorop dat een advocaat de kansen en risico’s van een zaak, waaronder
die van een proceskostenveroordeling, met zijn cliënt behoort te bespreken. Daarbij
behoort hij zich ervan te vergewissen of zijn cliënt alles goed heeft begrepen en
overziet. Bovendien behoort een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
aan zijn cliënt te bevestigen. Vergelijk de beslissingen van het Hof van Discipline
van 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:192, en van 23 augustus 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:150.
5.8 De raad overweegt als volgt. Omdat klaagster er niet op had gerekend dat de
zaak zou worden verloren en zij in de proceskosten zou worden veroordeeld, is misverstand
en geschil tussen haar en verweerder ontstaan. Dat verweerder, naar gesteld, met klaagster
het risico heeft besproken dat klaagster de zaak zou kunnen verliezen, ontsloeg hem,
wat daarvan zij, niet van de verplichting om schriftelijk vast te leggen wat de kansen
en risico’s, waaronder die van een procesveroordeling, waren en aan klaagster te bevestigen.
Dit geldt te meer nu verweerder, omdat hij klaagster op toevoegingsbasis bijstond,
ermee bekend was dat voor haar een proceskostenveroordeling een forse aderlating zou
zijn. Door dit na te laten, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
De raad zal daarom dit klachtonderdeel gegrond verklaren.
Klachtonderdeel f)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder – kort gezegd – onvoldoende
voortvarendheid te hebben betracht. Volgens klaagster liet verweerder weinig van zich
horen. Pas als klaagster belde over de voortgang van de zaak kwam verweerder weer
in actie, aldus klaagster.
5.10 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij
van het begin af aan heeft aangegeven dat hij eerst zou trachten de woningbouwvereniging
tot enige compensatie te bewegen voordat hij een procedure zou starten. Uit het klachtdossier
volgt dat verweerder inderdaad uitvoerig met de woningbouwvereniging hierover heeft
gecorrespondeerd voordat hij een procedure aanhangig heeft gemaakt. Dat verweerder
pas in actie kwam als klaagster hem belde, is niet gebleken en rechtvaardigt zonder
nadere toelichting niet de conclusie dat verweerder vanwege een gebrek aan voortvarendheid
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal daarom klachtonderdeel f)
ongegrond verklaren.
MAATREGEL
5.11 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door na te laten om belangrijke informatie over de kansen en risico’s, waaronder die van een proceskostenveroordeling, schriftelijk vast te leggen. De raad zal verweerder daarom een maatregel opleggen. De raad acht een waarschuwing passend en geboden.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), e) en f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C.C. Horrevorts,
leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 27 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 september 2021