ECLI:NL:TADRAMS:2021:232 Raad van Discipline Amsterdam 21-352/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:232
Datum uitspraak: 27-09-2021
Datum publicatie: 26-10-2021
Zaaknummer(s): 21-352/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. In de gegeven context zijn de uitlatingen van verweerder niet ongefundeerd of onnodig grievend. Dat verweerder nodeloos procedures tegen klager is gestart, heeft klager niet onderbouwd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 september 2021
in de zaak 21-352/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. G.J. Kemper
advocaat te Amsterdam


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. De deken heeft de klacht op 30 december 2019 ontvangen. Op 20 februari 2020 heeft klager zijn klacht over verweerder aangevuld.
1.2    Op 15 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1061083/EJH/KV van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is, gevoegd met de klacht van de heer X met zaaknummer 21-354/A/A, behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij waren aanwezig klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 13 augustus 2021. De raad heeft geen kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 30 augustus 2021, omdat deze e-mail buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend.
2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    De heer M exploiteert met zijn vennootschappen onder meer steengroeves in Iran. Klager is van 1 mei tot november 2017 werkzaam geweest bij een vennootschap van de heer M.
2.3    Op 1 december 2017 is op een website een rapport (hierna: het GAMBE-rapport) gepubliceerd waarin de heer M en zijn vennootschappen worden omschreven als criminelen en fraudeurs. Volgens de heer M is sprake van een lastercampagne en zijn (onder meer) klager en de heer X – een medewerker van een andere vennootschap van de heer M – betrokken geweest bij de publicatie van het GAMBE-rapport. De heer X heeft zijn betrokkenheid bij de door de heer M gestelde lastercampagne aanvankelijk ontkend. In april 2019 heeft de heer X erkend dat hij verantwoordelijk is voor de door de heer M gestelde lastercampagne. Klager ontkent tot op heden iedere betrokkenheid bij de lastercampagne.
2.4    De heer M en zijn vennootschappen procederen sinds begin 2018 tegen klager en de heer X. Verweerder staat de heer M en diens vennootschappen in die procedures bij.
2.5    Wat betreft klager zien de procedures op een op 31 januari 2018 op verzoek van de heer M en zijn vennootschappen gelegd bewijsbeslag ex artikel 843a Rv, met een in kort geding (op 23 maart 2018) en in de bodemprocedure (op 6 november 2019) afgewezen verzoek van de heer M en zijn vennootschappen tot het verstrekken van inzage in de bescheiden waarop bewijsbeslag was gelegd. Van het afwijzend vonnis in de bodemprocedure heeft verweerder namens de heer M en zijn vennootschappen hoger beroep ingesteld.
2.6    In februari 2018 is in het tijdschrift Quote een artikel over de heer M en zijn vennootschappen gepubliceerd. In dat artikel staat onder meer het volgende:
“Raadsman [verweerder] laat tijdens de ontmoeting met een stalen gezicht geluids- en beeldfragmenten horen en zien waarin vooral het gekraak van grind en McDonald’s-piepjes te herkennen zijn. Op beelden in proletenrestaurant Momo verschijnt een man met een vermeende handlanger. Volgens [verweerder] betreft het ‘criminelen’, die door anderen zelfs als ‘CIA’ worden bestempeld. Hun enthousiasme over de op handen zijnde publicatie zou er volgens de advocaat op wijzen dat Quote wordt gebruikt voor een lastercampagne.”
2.7    Op 5 februari 2019 heeft bij de rechtbank een zitting in de bodemprocedure plaatsgevonden. Verweerder en een kantoorgenoot van verweerder hebben op die zitting het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. In die spreekaantekeningen staat onder meer:
“1.6. Naar alle waarschijnlijkheid is [klager], net als [de heer X], een huurling die betalingen heeft ontvangen voor zijn betrokkenheid.
1.7. [Klager] is wel betrokken bij de lastercampagne. Hij heeft zelf lasterlijke informatie verspreid aan werknemers.
1.8. En dat past natuurlijk bij de lasteraar. Een noodzakelijk onderdeel van het voeren van een lastercampagne is dat je liegt dat je erachter zit.”
2.8    Op 3 april 2019 heeft verweerder een conclusie na comparitie in conventie en reconventie (hierna: de conclusie) bij de rechtbank ingediend. In de conclusie staat onder meer:
“2.9. Uit een opgenomen gesprek tussen [klager] en [de heer M] van 19 november 2017 blijkt dat het “Mega probleem” waarop [klager] doelde [de heer X] was. [Klager] had een vaag verhaal over staatsgeheime documenten over [de heer X]. (…) [Klager] had deze documenten bij zich tijdens het gesprek en toonde deze aan [de heer M]. Daarmee probeerde hij aan te tonen dat [de heer X] een CIA agent was die een geheime missie draaide bij [de heer M en diens vennootschappen]. [Klager] probeerde [de heer M] bang te maken voor [de heer X]. [Klager] waarschuwt er daarbij onder meer voor dat [de heer X] een lastercampagne tegen [de heer M en diens vennootschappen] zal gaan voeren.
2.10. [Klager] wist dus wat [de heer X] van plan was. Hij moet hierover dus vooraf contact hebben gehad met [de heer X]. Ook heeft hij van [de heer X] persoonlijke documenten gekregen waarmee hij moest proberen [de heer M] te misleiden over het gevaar dat [de heer X] zou vormen. (…)
2.13. Ten slotte is opvallend dat [klager] in het gesprek van 19 november 2017 zegt dat hij een lijst heeft met alle telefoonnummers en e-mailadressen van de werknemers van [de heer M en diens vennootschappen]. Uit productie 34 blijkt dat een dergelijke lijst op 3 oktober 2017 aan [klager] is gestuurd. (…)
2.24. (…) Naar alle waarschijnlijkheid is [klager], net als [de heer X], een huurling die betaling heeft ontvangen voor zijn betrokkenheid.
2.25 (…) [Klager] is wel betrokken bij de lastercampagne.(…) Hij heeft zelf lasterlijke informatie verspreid aan werknemers (…)
2.26 En dat past natuurlijk bij de lasteraar. Een noodzakelijk onderdeel van een lastercampagne is dat de lasteraar probeert te verhullen dat hij erachter zit.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich op ongepaste wijze uitgelaten over klager, zowel in de media als tijdens zittingen.
b)    Verweerder heeft onjuiste informatie verstrekt tijdens de gerechtelijke procedures.
c)    Verweerder is nodeloos procedures tegen klager gestart.

4    VERWEER
4.1    Verweerder voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3    De klachtonderdelen zien op het artikel in Quote van februari 2018, de spreekaantekeningen van verweerder voor de zitting van 5 februari en de conclusie van verweerder van 3 april 2019. Volgens klager heeft verweerder zich zowel in een interview met een journalist van Quote als in de hiervoor genoemde schriftelijke stukken onnodig grievend over klager uitgelaten, onder meer door klager als handlanger, crimineel, CIA, huurling en lasteraar te bestempelen en door te stellen dat klager betrokken is bij de lastercampagne en daarvoor betalingen heeft ontvangen en lasterlijke informatie heeft verspreid aan werknemers, terwijl voor dit alles geen enkel bewijs is. Verder verwijt klager verweerder dat hij in de spreekaantekeningen en in de conclusie onjuiste informatie heeft verstrekt.
5.4    Verweerder voert aan dat de heer M en zijn vennootschappen in december 2017 een onderzoeksbureau hebben ingeschakeld om te achterhalen wie de drijvende krachten waren achter wat zij als lastercampagne ervoeren. Er werden aanwijzingen verkregen dat de heer X de architect was van de lastercampagne, dat er over die campagne een vorm van samenwerking was met klager en dat de vermoedelijke opdrachtgever de heer B zou zijn, met wie de heer M een omvangrijk zakelijk geschil had. De heer X heeft aanvankelijk met stelligheid ontkend dat hij iets met de lastercampagne te maken had, maar in april 2019 heeft hij erkend dat hij verantwoordelijk is voor het opzetten van deze campagne. Klager ontkent tot op heden dat hij iets met de lastercampagne te maken heeft. De rechtbank heeft in het vonnis van 6 november 2019 overwogen dat er aanleiding is te veronderstellen dat klager de heer X op enig moment heeft geholpen bij zijn geheime taak bij de heer M en zijn vennootschappen, maar dat de aanwijzingen onvoldoende zijn om daaruit een redelijk vermoeden van directe betrokkenheid van klager bij het GAMBE-artikel af te kunnen leiden. Op 14 januari 2020 hebben klager en de heer X in een gesprek met het door de heer M ingeschakelde onderzoeksbureau meegedeeld samen € 685.000,- te willen ontvangen bij wijze van schadevergoeding. Tot een schikking op dit punt is het niet gekomen. De klacht tegen verweerder is onderdeel van een grotere campagne om personen en instellingen rond de heer M en zijn vennootschappen te beschadigen en te bedreigen, met als kennelijk doel alsnog een aanzienlijke schadevergoeding te ontvangen.
5.5    Wat betreft het artikel in Quote voert verweerder aan dat hij daarvoor niet is geïnterviewd. Hij heeft wel een gesprek gehad met de hoofdredacteur en de advocaat van Quote met als doel Quote ervan te overtuigen dat er een plan was gemaakt om de heer M en zijn vennootschappen in opspraak te brengen en dat Quote zich daarvoor niet zou moeten lenen. Quote heeft niet kenbaar gemaakt over de inhoud van het gesprek met verweerder te gaan publiceren en heeft verweerder ook de concept-tekst van het artikel niet voorgelegd. In het gesprek met Quote heeft verweerder geen foto’s getoond en/of afgegeven. Wel heeft hij een filmopname getoond van een gesprek tussen klager en de heer X op 19 januari 2018. Uit dat filmpje blijkt dat Quote zou worden ingezet om de lastercampagne van een journalistiek sausje te voorzien, zodat het relevant was om die informatie voor publicatie met Quote te delen. Verweerder diende met zijn gesprek met Quote dus een redelijk belang van zijn cliënten. Niet valt in te zien waarom de CIA-referentie grievend is. Bovendien is dit verband door klager zelf gelegd in een gesprek met de heer M op 19 november 2017. Er waren voorts redelijke aanwijzingen van betrokkenheid van klager bij de lastercampagne, zodat verweerder als advocaat van het slachtoffer van die campagne, de opzet van de campagne als crimineel mag bestempelen. Verweerder diende ook in zoverre een redelijk belang, namelijk te trachten voor zijn cliënten een positieve wending te geven aan een dreigende reputatievernietiging, door het filmpje aan Quote te tonen en door daarbij namens de heer M en zijn vennootschappen de activiteiten van de heer X in kennelijke samenwerking met klager te kwalificeren. Quote heeft bij het artikel geen foto van klager gepubliceerd en klagers naam wordt in het artikel niet genoemd. Er is dus geen schade toegebracht aan klagers persoon en reputatie.
5.6    De spreekaantekeningen voor de zitting van 5 februari 2019 zijn opgesteld en uitgesproken in de procedure die betrekking had op de afwikkeling van het door de heer M en zijn vennootschappen gelegde bewijsbeslag; in reconventie vorderde klager opheffing van dat beslag. In zijn spreekaantekeningen heeft verweerder uiteengezet welke feitelijke gronden aanwezig zijn voor de stelling dat klager onrechtmatig handelde. Klager klaagt over de gevolgtrekking die verweerder hieraan heeft verbonden. Anders dan klager stelt hoeft het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 maart 2018 verweerder er niet van te weerhouden het standpunt van zijn cliënten in een bodemprocedure voor te dragen. En wat betreft de conclusie van 3 april 2019 geldt dat verweerder ook daarin uiteen heeft gezet welke feiten aan de vordering ten grondslag worden gelegd en welke conclusie daaruit moet worden getrokken. Verweerder heeft immers een grote mate van vrijheid om het standpunt van zijn cliënt voor te dragen, zeker wanneer er geen twijfel over kan bestaan welke feiten daarvoor relevant is. Klager heeft niet duidelijk gemaakt - en ook overigens is dat niet gebleken - waarom verweerder die vrijheid in de hier besproken situatie zou hebben misbruikt, aldus verweerder.
5.7    Uit de transcriptie van het gesprek tussen klager en de heer M op 19 november 2017 blijkt dat klager documenten aan de heer M heeft getoond en dat klager in dat gesprek aan die documenten kenmerken toeschrijft die corresponderen met kenmerken die klager als productie 3 heeft overgelegd. Verweerder voert aan dat klager geen enkel aanknopingspunt biedt voor de gedachte dat die informatie van de heer M onjuist zou zijn. Anders dan klager stelt heeft verweerder niet geschreven dat klager de enige is die over een lijst met telefoonnummers en e-mailadressen van werknemers beschikt, aldus verweerder.
5.8    De raad overweegt als volgt. Klager verwijt verweerder allereerst dat hij klager in Quote als vermeende handlanger, crimineel en CIA heeft bestempeld. Verweerder heeft toegelicht dat hetgeen hij in het gesprek met de hoofdredacteur en de advocaat van Quote heeft gezegd niet was bedoeld om gepubliceerd te worden, maar juist om Quote van publicatie van het artikel af te houden. Bovendien is de naam van klager niet in het artikel genoemd. Gelet hierop valt verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. In de gegeven context zijn de uitlatingen van verweerder ook niet als ongefundeerd, of onnodig grievend aan te merken. Dat de naam van klager in een later artikel van Quote wel is genoemd doet aan het voorgaande niet af, nu niet is gebleken dat verweerder iets met dat latere artikel te maken heeft gehad.
5.9    Wat betreft de spreekaantekeningen van 5 februari 2019 en de memorie van 3 april 2019 geldt dat de procedure waarop die stukken betrekking hebben ziet op de afwikkeling van een door de heer M ten laste van klager gelegd bewijsbeslag en de in die procedure namens klager ingediende reconventionele vordering tot opheffing van dat beslag. In de stukken heeft verweerder het standpunt van zijn cliënt bepleit, namelijk dat sprake is van onrechtmatig handelen door klager. De uitlatingen die verweerder in die stukken over klager heeft gedaan, waaronder klager een huurling te noemen, zijn niet ongefundeerd, gelet op de resultaten van het door de heer M ingeschakelde onderzoeksbureau. De uitlatingen zijn bovendien functioneel voor de zaak die verweerder namens de heer M bepleitte. In het belang van zijn cliënt diende verweerder het standpunt van zijn cliënt te onderbouwen en was het daarbij nodig man en paard te noemen. De gewraakte uitlatingen zijn daarom niet als onnodig grievend aan te merken.
5.10    Dat verweerder in de spreekaantekeningen en/of de memorie feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist zijn, heeft klager tegenover het hierboven samengevatte verweer onvoldoende onderbouwd. Voor zover klager erover klaagt dat de conclusie die verweerder uit de feiten heeft getrokken, namelijk dat klager betrokken is bij de lastercampagne, onjuist is geldt dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat de advocaat een grote vrijheid heeft om het standpunt van zijn cliënt voor te dragen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan sprake zijn indien de advocaat een op voorhand kennelijk onjuist standpunt inneemt. Daarvan is blijkens de onweersproken toelichting in dit geval echter geen sprake. Dat klager tot op heden nimmer is veroordeeld voor deelname aan de lastercampagne, doet daaraan niet af.
5.11    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.
Klachtonderdeel c)
5.12    In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij nodeloos procedures tegen klager is gestart. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij namens de heer M alleen een zogenoemde artikel 843a Rv-procedure heeft gevoerd (in kort geding en in de bodem). Dat die procedure nodeloos was, heeft klager niet onderbouwd. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op 27 september 2021