ECLI:NL:TADRAMS:2021:231 Raad van Discipline Amsterdam 21-695/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:231 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-09-2021 |
Datum publicatie: | 26-10-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-695/A/NH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in zijn hoedanigheid van faillissementscurator is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft geen onwaarheden verkondigd aan de rechtbank, zodat hij met zijn mededelingen aan de rechtbank het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschonden. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 september 2021
in de zaak 21-695/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Holland (hierna: de deken) van 17 augustus 2021 met kenmerk td/ds/1308419, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid
van faillisementscurator.
1.2 Op 14 mei 1997 is de toenmalige partner van klager (hierna: mevrouw M.) overleden.
Mevrouw M. en haar vader (hierna: de heer M.) beschikten ieder voor de onverdeelde
helft over een woning (hierna: de woning). Op grond van het testament van mevrouw
M. was haar aandeel in de woning gelegateerd aan de heer M. Aan klager werd een tegelijk
met de afgifte van het legaat te vestigen gebruiksrecht toegekend ten laste van mevrouw
M.’s gerechtigheid in de woning. In het testament is klager tot enig erfgenaam van
mevrouw M. benoemd, onder voornoemde last tot afgifte van het legaat en vestiging
van het gebruiksrecht.
1.3 Bij vonnis van 27 februari 2003 heeft de rechtbank klager is staat van faillissement
verklaard en als curator mr. Van der P. (hierna: de curator Van der P.) aangesteld.
1.4 Op 30 oktober 2007 heeft de curator Van der P. een bespreking met klager gehad.
Bij brief van 30 oktober 2007 heeft curator Van der P. aan klager een bevestiging
gestuurd van hetgeen was besproken. In deze brief staat over de woning het volgende:
“De eigendomspositie van het pand (…) en de daarop rustende hypotheek. Volgens de
verklaring van erfrecht was u enig erfgenaam van [mevrouw M.]. Zij was tezamen met
haar vader eigenaresse van het onderhavige pand. Volgens u is het pand niet in de
nalatenschap terecht gekomen omdat per testament door middel van een legaat of anderszins
het pand aan de vader van [mevrouw M.] is toegekomen. Op basis van de mij ter beschikking
staande gegevens is er dus een verklaring van erfrecht waarin staat dat u in alle
rechten en plichten van [mevrouw M.] bent getreden in verband met het feit dat u de
nalatenschap heeft aanvaard, een testament is mij verder niet bekend. Volgens het
Kadaster waren [de heer M.] en [mevrouw M.] tezamen eigenaar voor ieder 50% van het
pand (…). Graag ontvang ik op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid omtrent de eigendomspositie
van het pand en hoe het verder is geregeld met een hypotheek. Volgens mijn gegevens
wordt de hypotheek met betrekking tot het pand (…) door u maandelijks betaald.”
1.5 Bij brief van 7 december 2007 heeft klager aan curator Van der P. onder meer
het volgende bericht over de woning: “Door het faillissement ben ik niet teken bevoegd
en is het afgifte legaat nooit door mij getekend. In de voorliggende periode is dit
bij mij nooit bekend geweest of wel ik heb daar nooit aan gedacht en zeker mijn schoonvader
niet. (…)” Volgens deze brief heeft klager bij de brief als bijlage het testament
van mevrouw M. gevoegd.
1.6 Bij brief van 15 januari 2008 heeft curator Van der P. klager meegedeeld dat
in de stukken die klager had afgeleverd niet alle bijlagen zaten waarnaar hij in zijn
brief had verwezen. Onder meer ontbrak een kopie van het testament van mevrouw M.
1.7 Bij brief van 21 februari 2008 heeft de voormalig advocaat van klager aan curator
Van der P. (nogmaals) het testament van mevrouw M. toegestuurd en in het begeleidende
schrijven vermeld dat uit dat testament blijkt dat de woning is nagelaten aan de heer
M. Verder is daarin vermeld dat de hypotheek met betrekking tot de woning wordt betaald
door mevrouw D., de toenmalige partner van klager, bij wege van gebruiksvergoeding
aan de heer M.
1.8 Bij brief van 3 maart 2008 heeft curator Van der P. als reactie op deze brief
vermeld dat de situatie van de woning voor hem nog niet duidelijk is.
1.9 Op 6 oktober 2009 is verweerder curator Van der P. opgevolgd als curator.
1.10 Verweerder heeft op 9 juni 2011 een gesprek gevoerd met klager. In het daarvan
opgemaakte verslag staat het volgende: “Aanleiding van de bespreking betreft het ontbreken
van voldoende informatie over de activiteiten en inkomsten van [klager] in het verleden
en heden. [Klager] deelde het volgende mee: “(…) [Klager] en zijn gezin waren steeds
woonachting aan de [adres van de woning], dat in eigendom toebehoort aan de vader
van de overleden echtgenote van [klager], een kangoeroewoning, dat in eigendom toebehoort
aan de vader van de overleden echtgenote van [klager]. (…). Deze schoonvader, 85 jaar
oud, was erg blij dat [klager] met zijn gezin in de woning kwam wonen, omdat de man
alleen in de wereld stond. (…)”
1.11 Op 3 september 2012 is de slotuitdelingslijst gedeponeerd. Het faillissement
van klager is geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst op 13
september 2012.
1.12 Op 29 maart 2014 is de heer M. overleden.
1.13 Bij brief van 13 mei 2019 heeft notaris mr. W. (hierna: de notaris) contact
gezocht met verweerder naar aanleiding van het verzoek van de erfgenamen in de nalatenschap
van de heer M. aan de notaris om hen bij te staan in het verzamelen van gegevens en
het bevorderen van de vereffening. In de brief heeft de notaris verweerder geïnformeerd
dat het legaat aan de heer M. voor het aandeel in de woning van mevrouw M. en het
legaat ten gunste van klager tot het gebruik van de woning niet waren uitgevoerd en
dat klager eigenaar zou zijn van de onverdeelde helft van de woning.
1.14 Bij brief van 16 mei 2019 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij van de
notaris had vernomen dat geen uitvoering was gegeven aan de legaten in het testament
van mevrouw M. en dat klager eigenaar is van het aandeel van M. in de woning. Verweerder
heeft verder meegedeeld dat klager aan curator Van der P. noch aan hem informatie
heeft verstrekt omtrent zijn gerechtigdheid tot de woning. Verweerder heeft vervolgens
verwezen naar het gesprek van verweerder met klager op 9 juni 2011, waarin klager
had vermeld dat het zou gaan om een kangoeroewoning, die in eigendom zou toebehoren
aan de schoonvader. De aanspraken van klager op de woning kunnen worden aangemerkt
als nagekomen baten in de zin van artikel 194 Faillissementswet. In een dergelijk
geval dient de curator op bevel van de rechtbank over te gaan tot vereffening en verdeling
van de baten op de grondslag van de vroegere uitdelingslijsten. Verweerder zal daarom
de rechtbank informeren over zijn bevindingen en hem vragen een dergelijk bevel te
geven, aldus deze brief.
1.15 Bij brief van 28 mei 2019 heeft verweerder de rechtbank verzocht om een bevel
tot vereffening en verdeling van de nagekomen bate op de grondslag van de vroegere
uitdelingslijst. Verweerder heeft in de brief vermeld zich op het standpunt te stellen
dat de aanspraak op afgifte van een legaat door tijdverloop is verjaard, zodat klager
eigenaar is van het aandeel in de woning van mevrouw M. Verweerder heeft verder vermeld
dat klager ten tijde van de uitspraak van het faillissement bekend was met zijn uitspraken
uit hoofde van het testament van mevrouw M., maar deze uitspraken heeft verzwegen.
Voorts heeft verweerder in dit verzoek vermeld: “De aanspraken van [klager] op de
woning (…) betreffen een bate die ten tijde van de periode van het faillissement van
[klager] niet bekend was. (…) Bij aangetekende (en per gewone post verzonden) brief
van 16 mei 2019 heeft ondergetekende [klager] geïnformeerd over de nieuwe bevindingen
(...)”
1.16 Bij beschikking van 12 juni 2019 heeft de rechtbank verweerder bevolen over
te gaan tot vereffening en verdeling van de nagekomen bate in de boedel van klager.
Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld, zodat zij in kracht van gewijsde
is.
1.17 Bij e-mail van 24 november 2019 heeft notaris S. klager het volgende meegedeeld:
“Inderdaad heeft jouw curator mij destijds gebeld (wanneer weet ik niet precies meer)
waarom het legaat nooit was afgegeven. Ik heb hem toen uitgelegd dat (…) ik een concept
van de akte afgifte legaat had opgesteld, maar dat jouw schoonvader nooit aanstalten
heeft gemaakt om de akte te komen tekenen, ondanks meerdere verzoeken, en dat jij
vervolgens failliet werd verklaard waardoor je beschikkingsonbevoegd werd en het niet
meer kon afgeven.”
1.18 Op 7 april 2020 heeft verweerder klager gedagvaard en gevorderd dat klager
zijn volledige medewerking geeft aan de verkoop van het onverdeelde aandeel in de
woning. In de dagvaarding is het volgende vermeld: “(…) Bij brief van 13 mei 2019
heeft [de notaris] (…) [verweerder] geïnformeerd omtrent een bate die ten tijde van
de periode van het faillissement van gedaagde niet bij de curator bekend waren. (…)”
1.19 Op 9 december 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.20 Nadien, bij vonnis van 10 maart 2012, heeft de rechtbank klager veroordeeld
medewerking te verlenen aan verweerder aan de onderhandse verkoop van de woning.
2 KLACHT
a) De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij door bij de rechter te verklaren dat hij niet bekend was met het feit dat
klager in het bezit was van de onverdeelde helft van de woning onwaarheden heeft verkondigd
om heropening van het faillissement van klager te verkrijgen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Klager heeft zijn klacht toegelicht door te vermelden dat verweerder in zijn
verzoekschrift en dagvaarding ten onrechte heeft vermeld dat de aanspraken van klager
op de woning ten tijde van de periode van zijn faillissement niet bij verweerder bekend
waren en dat verweerder daarover eerst door de brief van de notaris van 13 mei 2019
werd geïnformeerd. Volgens klager heeft verweerder dus onwaarheden verkondigd. Klager
heeft verwezen naar de brief van curator Van der P. van 30 oktober 2007, waarin staat
dat curator Van der P. bekend was met de verklaring van erfrecht en dat klager de
enige erfgenaam was van mevrouw M. en voorts dat uit een uittreksel van het kadaster
blijkt dat de heer M. en mevrouw M. beiden voor 50% eigenaar waren van de woning.
Hieruit volgt ontegenzeggelijk dat hij als enig erfgenaam van mevrouw M. de eigendom
had van 50% van de woning, aldus klager. Klager heeft voorts verwezen naar zijn brief
van 7 december 2007 aan curator Van der P. waarin is vermeld dat de legaten nooit
zijn getekend. Curator Van der P. wist dus reeds op 30 oktober 2007, dan wel op 7
december 2007 dat de legaten niet waren uitgevoerd en klager aldus de eigendom had
van 50% van de woning. Klager heeft verder nog verwezen naar de e-mail van notaris
S. aan klager van 24 november 2019 waaruit volgt dat de legaten niet waren uitgevoerd.
Ook heeft klager verwezen naar de brief van zijn voormalige advocaat van 21 februari
2008, waarbij het testament was gevoegd. Ook uit het testament blijkt dat hij enig
erfgenaam van mevrouw M. was. Omdat verweerder het dossier van curator Van der P.
had overgenomen, was hij met dit alles ook bekend, aldus klager.
4.2 De voorzitter stelt voorop dat verweerder ten aanzien van de door klager verweten
gedraging niet is opgetreden in de hoedanigheid van advocaat, maar in de hoedanigheid
van faillissementscurator. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid
dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich
bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen
in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten
in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt.
4.3 Ter beoordeling staat derhalve of verweerder zich in de hoedanigheid van faillissementscurator
zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en
hem daarom een tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het feit dat klager de enige erfgenaam
was van mevrouw M. en dat mevrouw M. en de heer M. beiden voor de helft eigenaar waren
van de woning volgt niet dat curator Van der P. bekend was met het feit dat klager
voor de helft eigenaar was van de woning. Curator Van der P. heeft in zijn brief
van 30 oktober 2007 aan klager gevraagd om duidelijkheid te verschaffen over de eigendom
van de woning, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat klager zich op het standpunt
had gesteld dat de woning niet in de nalatenschap terecht was gekomen omdat de woning
door middel van een legaat of anderszins aan de heer M. was toegekomen. In het feit
dat klager (het concept van) de akte van afgifte legaat nooit heeft ondertekend, zoals
hij bij brief van 7 december 2007 aan curator Van der P. heeft meegedeeld, ziet de
voorzitter evenmin grond voor het oordeel dat verweerder ermee bekend was dat klager
voor de helft eigenaar was van de woning, gelet op zijn verklaring dat de woning aan
de heer M. was toegekomen. Bovendien heeft ook de voormalige advocaat van klager in
zijn brief van 21 februari 2008 vermeld dat de woning was nagelaten aan de heer M.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder als opvolger
van curator Van der P. door de rechtbank mee te delen dat de aanspraken van klager
op de woning ten tijde van de periode van het faillissement van klager niet bekend
waren en hij daarover eerst door de brief van de notaris van 13 mei 2019 werd geïnformeerd
onwaarheden heeft verkondigd. Dat klager zich ten onrechte op het standpunt stelt
dat verweerder reeds in 2007 op de hoogte was van zijn aanspraken op de woning, rijmt
bovendien niet met het gespreksverslag van verweerder van 9 juni 2011.
4.5 De conclusie is dat verweerder aan de rechtbank geen onwaarheden heeft verkondigd
en hij het vertrouwen in de advocatuur dus niet heeft geschonden.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 september 2021