ECLI:NL:TADRAMS:2021:23 Raad van Discipline Amsterdam 20-738/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:23
Datum uitspraak: 25-01-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s): 20-738/A/A
Onderwerp:
  • Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen beslissing ex artikel 60c Advocatenwet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 januari 2021 in de zaak 20-738/A/A naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 november 2020 naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet van:

deken

over:

verweerster

gemachtigde: mr. I.F. Schouwink

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 24 september 2020 met kenmerk 1243358 heeft de deken een verzoek als bedoeld in artikel 60c lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerster ingediend. Bij beslissing van 9 november 2020 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) het verzoek toegewezen. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.2    Op 23 november 2020 heeft de gemachtigde van verweerster namens verweerster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.3    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 11 januari 2021. Daarbij waren de deken en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 28 december 2020, de brief met bijlagen van de deken aan de raad van 31 december 2020, de e-mails met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 7 en 8 januari 2021 en de e-mail van de rapporteur aan de deken van 8 januari 2021.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Anders dan in 2.4 van de beslissing van de voorzitter staat, stelt verweerster zich niet op het standpunt dat de Raad voor Rechtsbijstand de doelmatigheid van de rechtsbijstandsverlening niet mag toetsen. De geschillen met de Raad voor Rechtsbijstand zijn van hele andere aard.

2.3    Anders dan in 2.6 van de beslissing van de voorzitter staat, heeft verweerster wel degelijk procedures gewonnen.

2.4    Met betrekking tot hetgeen in 2.9 van de beslissing van de voorzitter staat geldt dat de reactie van verweerster van 13 januari 2020 niet in het dossier zit en niet de strekking heeft niet te willen meewerken aan een oplossing. Verweerster heeft het voorstel gedaan om de Raad voor Rechtsbijstand direct te benaderen.

2.5    Anders dan in 2.10 van de beslissing van de voorzitter staat heeft er feitelijk geen bemiddeling door de deken plaatsgevonden.

2.6    2.11 van de beslissing van de voorzitter is onvolledig; mr. R heeft verweerster ook bijgestaan in procedures tegen de deken.

2.7    De voorzitter heeft de wettelijke toets van artikel 60c Advocatenwet niet juist toegepast op het verzoek van de deken. Hetgeen de deken aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd heeft uitsluitend betrekking op de klacht van de Raad voor Rechtsbijstand over verweerster en vormt geenszins enig bewijs dat er een gebrek is in de praktijkvoering van verweerster.

2.8    De voorzitter heeft niet gemotiveerd waarom haar is gebleken dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat verweerster tijdelijk of blijvend er geen blijk van geeft haar praktijk behoorlijk uit te oefenen.

2.9    Verweerster heeft de omvang en de inhoud van de acties tegen de Raad voor Rechtsbijstand wel degelijk betwist in de klachtenprocedure. Dat is ook de plek waar deze betwisting beoordeeld dient te worden. De voorzitter is inhoudelijk ingegaan op de klacht van de Raad voor Rechtsbijstand, terwijl het om een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet gaat.

2.10    Anders dan de voorzitter heeft overwogen, is in een procedure ex artikel 60c Advocatenwet niet relevant of verweerster introspectie toont over de klacht van de Raad voor Rechtsbijstand.

2.11    Verweerster heeft volgens een uitspraak van het Hof van Discipline recht op eerbiediging van haar huisrecht. Het onderzoek gelast 30 uren onderzoek en het is niet mogelijk dit onderzoek in het huis van verweerster te doen.

2.12    De keuze voor de voorgestelde rapporteur is problematisch, omdat het kantoor van de rapporteur het besluit heeft genomen niet met verweerster samen te werken en een cliënte van verweerster door het kantoor van verweerster is geweigerd, waarna zij naar verweerster is gegaan.

2.13    Het bedrag van € 10.000,- is buitenproportioneel.

2.14    Uit de beslissing van de voorzitter blijkt niet wat de rapporteur moet onderzoeken.

2.15    De deken vraagt feitelijk een door verweerster betaalde onderzoeker naar de door de Raad voor Rechtsbijstand op onwerkbare wijze ingediende klacht over verweerster.

2.16    Honorering van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet past niet binnen de systematiek van de wet.

3    FEITEN

3.1    Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter en hetgeen hierna in 4.2 is overwogen.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de zaak inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    Verweerster heeft allereerst aangevoerd dat een aantal door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist, althans onvolledig zijn. Daargelaten dat de raad niet heeft kunnen vaststellen dat de door verweerster genoemde feiten onjuist dan wel onvolledig zijn, geldt dat ook als de voorzitter was uitgegaan van de door verweerster genoemde feiten, dit niet tot een ander oordeel had geleid. Dit kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet.

4.3    De raad is van oordeel dat de overige door verweerster aangevoerde verzetgronden evenmin slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft het verzoek dus terecht en op juiste gronden toegewezen. De raad overweegt hierbij nog dat, anders dan verweerster heeft aangevoerd, de wijze waarop zij omgaat met haar geschillen met de Raad voor Rechtsbijstand wel degelijk behoort tot haar praktijkvoering en dat niet is gebleken dat de deken het verzoek op oneigenlijke gronden heeft ingediend.

4.4    Het verzet is ongegrond. Verweerster heeft de raad subsidiair verzocht de bezwaren die zij heeft geuit tegen de uitvoering van het onderzoek door de rapporteur weg te nemen door een concrete omschrijving en afbakening van de omvang van het onderzoek en de bevoegdheden van de rapporteur. Deze verzetprocedure leent zich niet voor behandeling van een dergelijk verzoek en de raad ziet overigens ook geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. R. Lonterman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden