ECLI:NL:TADRAMS:2021:218 Raad van Discipline Amsterdam 21-737/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2021:218 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-10-2021 |
Datum publicatie: | 25-10-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-737/A/NH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van een voormalig advocaat over de deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 oktober 2021
in de zaak 21-737/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
mr. R.A.A. Geene
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 september 2021 met kenmerk td/ds/1514124, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is een voormalig advocaat.
1.2 De heer T heeft in het verleden een klacht over klager ingediend, die door
de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad Arnhem-Leeuwarden)
bij beslissing van 27 maart 2017 gegrond is verklaard. Klager heeft hiertegen hoger
beroep ingesteld.
1.3 Bij tussenbeslissing van 11 december 2017 heeft het Hof van Discipline heropening
gelast van het dekenonderzoek, verweerder opgedragen nader onderzoek in te stellen
en van zijn bevindingen aan het Hof van Discipline verslag te doen. Verweerder heeft
de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: Unit FTA) verzocht een onderzoek uit
te voeren.
1.4 Op 26 januari 2018 heeft de Unit FTA aan verweerder gerapporteerd. Op 27 februari
2018 heeft verweerder zijn verslag van het nadere onderzoek aan het Hof van Discipline
toegestuurd. In dat verslag heeft verweerder onder meer geschreven:
“De deken heeft de unit FTA (…) verzocht om in zijn opdracht een financieel onderzoek
uit te voeren.
Op 26 januari 2018 heeft de unit FTA gerapporteerd. Het rapport wordt hierbij overgelegd,
met het verzoek de rapportage als herhaald en ingelast te beschouwen. Het rapport
bevat duidelijke en zorgwekkende conclusies.
(…)
Naast de hiervoor opgesomde en verontrustende conclusies (buitensporig declareren,
handelen zonder adequate opdrachtbevestigingen, wanbeheer, niet naar behoren rekening
en verantwoording afleggen) dient ook te worden geconstateerd dat verweerder op eigen
initiatief het rapport van accountant Schreuder van 30 maart 2016 heeft ingebracht.
Dit rapport geeft een onvolledig beeld van hetgeen er met de gelden is gebeurd. Gezien
de kwaliteit van het rapport kan het naar het oordeel van de deken niet anders bedoeld
zijn dan een poging om de aandacht af te leiden van de ware toedracht.”
1.5 Klager heeft op 6 juni 2018 een brief met 19 bijlagen aan het Hof van Discipline
gestuurd. De behandeling van het hoger beroep is vervolgens voortgezet op 22 juni
2018.
1.6 Bij beslissing van 20 augustus 2018 heeft het Hof van Discipline de klacht
van de heer T gegrond verklaard en klager van het tableau geschrapt. Hiertoe heeft
het Hof van Discipline onder meer overwogen:
“3.9 Verweerder heeft bij schrijven van 6 juni 2018, voorafgaand aan de zitting van
het hof van 22 juni 2018 een brief gestuurd naar het hof, houdende 19 producties.
Verweerder heeft in de brief noch op zitting aangegeven waar de producties op zien
en wat hij daarmee beoogt aan te tonen.
3.10 Het hof stelt vast dat verweerder de conclusies van de deken, als neergelegd
in het verslag, op geen enkele wijze heeft weersproken; noch in woord noch in geschrift,
zodat het hof deze conclusies ook overneemt.”
1.7 Verweerder is op 13 maart 2020 gedefungeerd als deken en staat sinds 1 juli
2020 niet meer als advocaat op het tableau ingeschreven.
1.8 Op 9 februari 2021 heeft klager bij de deken Noord-Nederland een klacht ingediend
over verweerder. Bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van
Discipline van 8 maart 2021 is de deken Noord-Holland aangewezen om de klacht van
klager te onderzoeken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn verslag van 27 februari
2018 te vermelden dat het FTA-rapport duidelijke en zorgwekkende conclusies zou bevatten.
Dat is niet juist. Het FTA-rapport is het resultaat van het door de accountant op
verzoek van verweerder als deken ingesteld boekenonderzoek. Het rapport maakt geen
melding van conclusies.
b) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door zijn verslag van 27 februari 2018
aan het Hof van Discipline te doen toekomen met daarin de door hem geformuleerde conclusies,
gebaseerd op het FTA-rapport, zonder klager de gelegenheid te bieden vooraf kennis
te kunnen nemen van deze conclusies. Verweerder heeft hiermee het recht van klager
op hoor en wederhoor geschonden.
c) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door invulling te geven aan de door
het Hof van Discipline aan hem verstrekte opdracht met voorbijgaan aan het eerdere
dekenonderzoek waarvan het Hof van Discipline heropening had gelast. Dit onderzoek
was afgesloten op 7 november 2012. Verweerder had bij dit onderzoek moeten aansluiten.
Verweerder heeft echter geen melding gemaakt van dit eerdere onderzoek.
d) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn verslag van 27 februari
2018 te vermelden dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan buitensporig declareren.
e) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn verslag van 27 februari
2018 te vermelden dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan handelen zonder
adequate opdrachtbevestigingen.
f) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn verslag van 27 februari
2018 te vermelden dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan wanbeheer.
g) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn verslag van 27 februari
2018 te vermelden dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan het niet naar behoren
afleggen van rekening en verantwoording.
h) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn verslag van 27 februari
2018 te vermelden dat klager op eigen initiatief het rapport van accountant Schreuder
in de klachtprocedure heeft ingebracht. Dit rapport zou volgens verweerder een onjuist
beeld geven van hetgeen er met de gelden zou zijn gebeurd waarna verweerder vervolgt
“Gezien de kwaliteit van dit rapport kan het naar het oordeel van de deken niet anders
bedoeld zijn dan een poging om de aandacht af te leiden van de ware toedracht”.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk
is op grond van het ne bis in idem-beginsel, nu hetgeen klager in zijn klacht aan
de orde stelt inhoudelijk niet veel anders is dan het verweer dat hij al heeft gevoerd
in de eerdere procedures die uiteindelijk hebben geleid tot zijn schrapping. De klacht
is een herhaling van de klachten die klager eerder heeft ingediend en waarop in de
andere klachtprocedures al onherroepelijk is beslist, aldus verweerder. De voorzitter
gaat hierin niet mee. Klager klaagt in deze procedure over het handelen en/of nalaten
van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Daarover heeft klager niet eerder een
klacht ingediend waarop onherroepelijk door de tuchtrechter is beslist. De klacht
is dan ook ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
4.2 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van
Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. Het in de artikelen 46 en volgende
van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten
van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen.
Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat,
zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich
bij de vervulling van de andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen
in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten
in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich
bij de vervulling van zijn functie als deken op de punten die in dit geding aan de
orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.3 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat
ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke
bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende
regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht
dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een
grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de
reikwijdte ervan.
Klachtonderdeel a)
4.4 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in zijn verslag van
27 februari 2018 heeft vermeld dat het FTA-rapport duidelijke en zorgwekkende conclusies
zou bevatten. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder dit op
basis van het FTA-rapport mocht schrijven en dat hij hiermee het vertrouwen in de
advocatuur niet heeft geschaad. Indien klager het hiermee niet eens was, had het op
zijn weg gelegen om dit aan te voeren in de procedure bij het Hof van Discipline.
Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij klager niet vooraf
in de gelegenheid heeft gesteld om kennis te nemen van de conclusies in zijn verslag
van 27 februari 2018. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de Unit FTA klager in
het kader van hoor en wederhoor op 18 januari 2018 een concept-rapport heeft toegestuurd,
dat klager daarop heeft gereageerd en dat de Unit FTA op 26 januari 2018 een definitief
rapport aan verweerder heeft gestuurd. Ten aanzien van de inhoud van het FTA-rapport
heeft dan ook hoor en wederhoor plaatsgevonden. Niet valt in te zien op grond waarvan
verweerder gehouden was zijn verslag aan het Hof van Discipline van 27 februari 2018
eerst aan klager te sturen. Klager kon immers in de procedure bij het Hof van Discipline
op het verslag reageren, wat hij ook heeft gedaan. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel c) dat hij niet is aangesloten
bij het eerdere dekenonderzoek dat op 7 november 2012 was afgesloten. Het Hof van
Discipline heeft bij tussenbeslissing van 11 december 2017 het dekenonderzoek waarover
klager in dit klachtonderdeel spreekt, heropend en verweerder opgedragen nader onderzoek
te doen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan
verweerder had moeten aansluiten bij (de conclusies uit) het eerdere dekenonderzoek.
Bovendien had klager dit moeten aanvoeren in de procedure bij het Hof van Discipline.
Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen d) tot en met g)
4.7 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.8 Klager verwijt verweerder dat hij in zijn verslag van 27 februari 2018 heeft
geschreven “Naast de hiervoor opgesomde en verontrustende conclusies (buitensporig
declareren, handelen zonder adequate opdrachtbevestigingen, wanbeheer, niet naar behoren
rekening en verantwoording afleggen (…)”. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel
dat verweerder dit op basis van het FTA-rapport mocht schrijven en dat hij hiermee
het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. Voor zover klager het niet eens
was met de door verweerder getrokken conclusies, had hij dat moeten aanvoeren in de
procedure bij het Hof van Discipline. Klachtonderdelen d) tot en met g) zijn ook kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij ten onrechte in zijn
verslag van 27 februari 2018 heeft vermeld dat klager op eigen initiatief het rapport
van accountant Schreuder in de klachtprocedure zou hebben ingebracht. Dit rapport
zou volgens verweerder een onjuist beeld geven van hetgeen er met de gelden zou zijn
gebeurd waarna verweerder vervolgt “Gezien de kwaliteit van dit rapport kan het naar
het oordeel van de deken niet anders bedoeld zijn dan een poging om de aandacht af
te leiden van de ware toedracht”. Volgens klager is het rapport van accountant Schreuder
opgesteld naar aanleiding van een beslissing van het Hof van Discipline van 1 februari
2016. Het rapport bevat dezelfde financiële verantwoording die eerder aan de voorganger
van verweerder was verstrekt. Als verweerder vaststelt dat dit rapport een onvolledig
beeld zou geven, had hij dit nader moeten motiveren aan de hand van de door hem geconstateerde
afwijkingen in de door klager aangeleverde financiële gegevens, zowel aan de voorganger
van verweerder als aan de accountant. Klager begrijpt ook het verwijt niet dat het
zou gaan om een poging om de aandacht van de ware toedracht af te leiden. Verweerder
had in het kader van de heropening van het dekenonderzoek dienen te onderzoeken of
de veronderstelling van het Hof van Discipline, dat klager contact met de accountant
in de zaak van de heer T zou ontwijken, juist was. Dit onderzoek heeft verweerder
nagelaten. Tevens had verweerder in zijn verslag aan het Hof van Discipline kenbaar
moeten maken dat klager niet bereid was om als advocaat het risico te lopen zijn geheimhoudingsplicht
jegens de hiervoor genoemde accountant te schenden, aldus klager.
4.10 Ook ten aanzien van dit verwijt is de voorzitter van oordeel dat verweerder
het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. Voor zover klager het niet eens
was met hetgeen verweerder in zijn verslag van 27 februari 2018 over het rapport van
accountant Schreuder heeft geschreven, had het op zijn weg gelegen om dit aan te voeren
in de procedure bij het Hof van Discipline. Klachtonderdeel h) is eveneens kennelijk
ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 18 oktober 2021