ECLI:NL:TADRAMS:2021:181 Raad van Discipline Amsterdam 21-525/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:181
Datum uitspraak: 02-08-2021
Datum publicatie: 10-08-2021
Zaaknummer(s): 21-525/A/A
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van deken deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop, deels niet-ontvankelijk omdat verweerder niet meer onder het advocatentuchtrecht valt en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 augustus 2021

in de zaak 21-525/A/A

naar aanleiding van de klacht van: 

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 juni 2021 met kenmerk 1302764/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager was advocaat in het arrondissement Limburg. In 2015 is hij naar aanleiding van een dekenbezwaar van verweerder, destijds deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, van het tableau geschrapt. Verweerder is op 30 maart 2017 gedefungeerd als deken en op 31 december 2017 is hij op eigen verzoek van het tableau geschrapt.

1.2    In 2017 heeft klager meerdere keren bij de deken en bij het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg correspondentie tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) over klager opgevraagd, maar niet gekregen.

1.3    Op 18 november 2020 heeft klager bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 15 december 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de Amsterdamse deken aangewezen de klacht over verweerder te onderzoeken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft stelselmatig onwaarheden in woord en geschrift verkondigd tegenover de huidige Limburgse deken over het contact met en het in bezit hebben en houden van overzichten van de RvR, waarbij eveneens het contact met de RvR stelselmatig wordt ontkend.

b)    Verweerder heeft overzichten van klager verduisterd die afkomstig zijn van de RvR.

c)    Verweerder heeft onwaarheden verkondigd tijdens de behandeling van de klacht van klager bij de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch en het Hof van Discipline, laatstelijk in 2019.

d)    Verweerder heeft contacten met derden ontkend en onwaarheden en laster betoogd.

e)    Verweerder heeft stelselmatig de belangen van klager gefrustreerd en gedoogd dat van de derdengeldenrekening gelden zijn verdwenen waardoor de rechthebbenden bewust zijn benadeeld.

f)    Verweerder heeft gedoogd dat dossiers zijn verdwenen waardoor belanghebbenden bewust zijn benadeeld.

g)    Verweerder heeft mr. K geïnstrueerd tot het verschaffen van een eigen alibi, teneinde de laakbare gedragingen te camoufleren en daarvan vervolgens tijdens de zitting van het Hof van Discipline, onder meer in 2015 en in 2018, misbruik te maken.

h)    Verweerder heeft schade veroorzaakt aan derden, onder wie de huidige Limburgse deken, en wil de verantwoordelijkheid daarvoor niet dragen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

ontvankelijkheid

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

klacht niet-ontvankelijk voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op handelen en/of nalaten van verweerder van na 31 december 2017 (i.v.m. schrapping van het tableau)

4.2    Verweerder is op 31 december 2017 van het tableau geschrapt. Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op handelen en/of nalaten van verweerder van na 31 december 2017 zijn de klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk omdat verweerder toen niet meer onder het advocatentuchtrecht viel.

klacht niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op de periode van vóór 18 november 2017 (art 46 g lid 1 onder a Advocatenwet)

4.3    Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.

4.4    Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op de periode van vóór 18 november 2017 geldt daarom dat de klachtonderdelen in beginsel niet-ontvankelijk zijn vanwege overschrijding van de in artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet genoemde termijn. Dat de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet pas na 18 november 2017 is gaan lopen is niet gebleken. Voor zover klager ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) heeft bedoeld aan te voeren dat hij er pas op 11 december 2017 achter is gekomen dat verweerder overzichten heeft opgevraagd bij de RvR en deze in zijn bezit had, zodat de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet pas op 11 december 2017 is gaan lopen heeft klager deze klachtonderdelen niet voldoende onderbouwd. Hij heeft immers niet onderbouwd wanneer en in welk verband verweerder onwaarheden hierover heeft geuit tegenover de huidige deken en wanneer en op welke wijze er sprake zou zijn geweest van verduistering van de overzichten. Ook is niet onderbouwd hoe en waarom klager daardoor in zijn belangen is geschaad en welke tuchtrechtelijke norm hiermee zou zijn geschonden. Voor zover klachtonderdelen a) en b ontvankelijk zijn, zijn ze dus kennelijk ongegrond.

inhoudelijke beoordeling, periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017

4.5    Voor zover de klachtonderdelen zien op de periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017 geldt dat de verwijten die klager verweerder maakt zien op een handelen en/of nalaten in zijn hoedanigheid van deken. Hoewel verweerder toen was gedefungeerd als deken vloeien de verweten gedragingen immers allemaal voort en liggen ze in het verlengde van zijn werkzaamheden als deken. Dat verweerder in die periode in een andere hoedanigheid zou hebben gehandeld heeft klager tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder niet onderbouwd. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.6    Dat verweerder in de periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, heeft klager niet onderbouwd. Klager komt weliswaar met een groot aantal verwijten jegens verweerder, maar die verwijten zijn in algemene termen gegoten zonder concrete onderbouwing en meestal zonder tijdsaanduiding. De door klager overgelegde bijlagen zijn niet toegelicht. Voor zover de klachtonderdelen ontvankelijk zijn, zijn de klachtonderdelen daarom kennelijk ongegrond.

handelen en of nalaten van verweerder jegens derden

4.7    De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat klager geen eigen belang heeft bij klachten over handelen en/of nalaten van verweerder jegens niet nader omschreven rechthebbenden en belanghebbenden en over het schaden van de stand van de advocatuur.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen, voor zover de klachtonderdelen zien op de periode vóór 18 november 2017, deels met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk en deels met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    de klachtonderdelen, voor zover de klachtonderdelen zien op de periode na 31 december 2017, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen, voor zover de klachtonderdelen zien op de periode tussen 18 november 2017 en 31 december 2017, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 2 augustus 2021