ECLI:NL:TADRAMS:2021:149 Raad van Discipline Amsterdam 20-781/A/A 20-782/A/A 20-783/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:149
Datum uitspraak: 31-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Zaaknummer(s):
  • 20-781/A/A
  • 20-782/A/A
  • 20-783/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens overschrijding termijn artikel 46g. De raad is van oordeel dat deze termijn in de zaken 20-781 en 20-783 was verstreken. Verzet in zoverre ongegrond. Klaagster in de zaak 20-782 heeft echter eerst op 12 september 2018 kennis kunnen nemen van de verweten gedraging van verweerder. Verzet in zoverre gegrond. Oorzakelijk verband echter niet komen vast te staan. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaken 20-781/A/A, 20-782/A/A en 20-783/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 30 november 2020 op de klacht van:

klagers

gemachtigden: mrs. E.C.W. van der Poel en mr. R. Stork

over:

verweerder

gemachtigde: mr. L.Z. Bosman

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 december 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 15 oktober 2020 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerk EJH/YH/1000398, 1062770 en 1062768 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 30 november 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 23 december 2020 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 29 december 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 19 april 2019. Daarbij waren klagers en hun gemachtigde alsmede verweerder en diens gemachtigde aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

    Klaagster sub 2 heeft pas op 12 september 2018, kennisgenomen van de gedragingen van verweerder en dus is haar klacht wel tijdig ingediend;

    De voorzitter heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat dat klagers pas op 20 mei 2020 kennis hebben kunnen nemen van de bevestiging van de advocaat van Continental Mail Processing, waaruit blijkt dat er geld van de derdenrekening van verweerder is verdwenen;

    Klagers hebben hun klacht niet op 16 december 2019 maar op 29 augustus 2019 (op het spreekuur van de deken) althans op 2 september 2019 ingediend.

2.2    Met uitzondering van voorgaande opmerkingen komen klagers in verzet niet op tegen de vaststaande feiten en evenmin komen zij op tegen de klachtomschrijving.

3    FEITEN EN KLACHT

Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad – met inachtneming van het voorgaande en hetgeen dienaangaande hierna zal worden overwogen - naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klagers sub 1 en 3 aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Of de klacht op 16 december of 29 augustus dan wel 2 september 2019 is ingediend, kan in het midden blijven. Vast staat immers dat klagers sub 1 en 3 op 8 januari 2016 bekend zijn geworden met het laatste overzicht met betalingen. Aan de eventuele latere kennisneming van een (ander) overzicht ná indiening van de klacht (namelijk op 20 mei 2020) kan bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht vanzelfsprekend geen betekenis worden gehecht. Nu ook op 29 augustus 2019 meer dan drie jaren waren verstreken en ook in verzet van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten niet is gebleken, heeft de voorzitter hun klachten op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet terecht niet-ontvankelijk geacht.

4.3    Omdat het verzet van klagers sub 1 en 3 tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal hun (?) verzet daarom ongegrond verklaren.

4.4    Ten aanzien van het verzet van klaagster sub 2 overweegt de raad het volgende. Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken volgt naar het oordeel van de raad genoegzaam dat klaagster sub 2, zoals zij stelt, pas op het moment van de executoriale beslaglegging op haar woning d.d. 12 september 2018 kennis heeft kunnen nemen van de betalingen van de derdengeldenrekening tussen 2014 en 2016. Zij heeft haar klacht dus wél binnen de in artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet genoemde termijn ingediend. Het verzet van klaagster sub 2 is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond, en zij kan in haar klacht worden ontvangen.

4.5    Naar het oordeel van de raad is evenwel niet komen vast te staan -en door klaagster sub 2 ook niet onderbouwd- dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de executoriale beslaglegging op de woning van klaagster sub 2 en de aan verweerder verweten betalingen van de derdengeldenrekening in 2014-2016. De klacht van klaagster sub 2 is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet van klagers sub 1 en sub 3 ongegrond.

- verklaart het verzet van klaagster sub 2 gegrond.

- verklaart de klacht van klaagster sub 2 ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M. Bootsma en S. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.