ECLI:NL:TADRAMS:2021:126 Raad van Discipline Amsterdam 21-071/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:126
Datum uitspraak: 31-05-2021
Datum publicatie: 21-06-2021
Zaaknummer(s): 21-071/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder kon en mocht in het belang van zijn cliënte verlof vragen voor het leggen van conservatoir beslag. Tevens heeft hij een civiele procedure jegens klager aanhangig mogen maken, van schending van Gedagsregel 6 is geen sprake. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt en van onnodig grievende uitlatingen is ook geen sprake.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaak 21-071/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. T.I. Sipkema

advocaat te Cappele a/d IJssel

over:

verweerder

gemachtigde: mr. I.F. Schouwink

advocaat te Breda

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 22 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/re/20-187/1180961 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 mei 2021. Daarbij was verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Klager is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 19 april 2021 en van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klager aan de raad van 22 april 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft een geschil gehad met zijn (enige) dochter (hierna: de dochter) over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vrouw en moeder van de dochter (hierna: de vrouw), die in 2015 is overleden. Verweerder heeft de dochter bijgestaan in het geschil met klager.

2.3    Bij e-mail van 30 januari 2019 heeft de dochter klager onder meer gevraagd om een boedelbeschrijving en om rekening en verantwoording. Klager heeft hierop niet gereageerd.

2.4    Bij per e-mail gestuurde brief van 22 februari 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Cliënte liet mij weten dat zij al enige tijd geen contact met u kan krijgen en dat u haar geen informatie verstrekt heeft over de afwikkeling van de nalatenschap. Ondanks uw wettelijke verplichting daartoe.

Kort gezegd bent u tot het volgende verplicht op grond van het testament:

-    Het maken van een boedelbeschrijving en een voorlopige staat van schulden en bezittingen

-    Inlichtingen te verstrekken over de afhandeling en status van de nalatenschap

-    Jaarlijks een overzocht te verstrekken van de gegevens die voor haar belastingaangifte nodig zijn

-    Rekening en verantwoording af te leggen over het door u gevoerde beheer van de nalatenschap

Aan al deze verplichtingen heeft u, ondanks herhaald verzoek van cliënte niet voldaan. Ik wil u verzoeken en zo nodig sommeren binnen een week na heden mij te berichten over de bovengenoemde punten. Van jaren 2015 t/m 2018 zie ik graag de overzichten tegemoet alsmede een opgave van de aangifte en aanslag successie 2015.

Cliënte begrijpt bovendien dat u [de voormalige echtelijke woning] inmiddels hebt verkocht. In de woning bevinden zich spullen die voor cliënte emotionele waarde hebben en die haar eigendom zijn. (…)

Ik wil u verzoeken deze zaken binnen een week aan haar te overhandigen of dit te laten overhandigen desnoods via de makelaar of een notaris.

(…) Ik verzoek u cliënte de gelegenheid te geven – via uw makelaar eventueel – om zaken die u toch niet meeneemt zelf te mogen meenemen.”

2.5    Op eveneens 22 februari 2019 heeft verweerder de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag namens de dochter gevraagd om verlof voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager op de voormalige echtelijke woning. In het beslagrekest staat onder meer:

“7. Gerequestreerde lijkt helemaal veranderd en vertoont naar de indruk en mening van [de dochter] agressief en grensoverschrijdend gedrag. Naar de opvatting van [de dochter] kan dit komen door overmatig alcoholgebruik en de persoonlijkheid die tijdens huwelijk werd gecorrigeerd door erflater. [De dochter] is deskundig op dit psychologisch gebied omdat zij psychologe is met een eigen praktijk.

(…)

14. In de woning bevinden zich bovendien zaken die emotionele waarde voor [de dochter] hebben nu deze uit haar jeugd stammen. [De dochter] heeft bovendien nog een aantal onroerende zaken uit haar jeugd in de woning staan die haar eigendom zijn.

15. [De dochter] overweegt verzoeken in te dienen die er toe strekken de nalatenschap onder bewind te stellen, het legaat van haar kind veilig te stellen en mogelijk gerequestreerde onder curatele of onder bewind te stellen.

16. [De dochter] verzoekt derhalve om beslag te mogen leggen op [de voormalige echtelijke woning].

17. De vordering van [de dochter] valt als volgt te begroten. (…) De woning (…) is verkocht voor € 350.000,-. Minus hypothecaire lening van € 70.000,- resteert € 280.000,- waarvan de helft in de nalatenschap valt. Daarnaast horloges ter waarde van € 50.000,-, Leica’s ter waarde van € 20.000,-, inboedel € 20.000,-, bankrekeningen ca € 100.000,- maakt de nalatenschap van moeder ca € 470.000,- waarvan zij de helft gerechtigd is, zijnde ca € 235.000,-. Haar vordering is derhalve minstens € 235.000,-.

18. Het verlof om hierop beslag te leggen is proportioneel omdat gerequestreerde nergens op reageert en naar de professionele mening van [de dochter] eigenaardig gedrag vertoont jegens zijn naaste familie.”

2.6    De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 22 februari 2019 verleend.

2.7    Bij e-mail van 25 februari 2019 11:14 uur heeft verweerder klager gevraagd op welke termijn hij de aan klager gevraagde informatie kan verwachten en heeft hij klager gevraagd aan te geven wat er met de voormalige echtelijke woning en met de inboedel van die woning gebeurt.

2.8    In antwoord hierop heeft klager verweerder bij e-mail van 25 februari 2019 13:04 uur geschreven:

“[de dochter] komt mijn huis niet in. Als zij via u laat weten welke stukken zij wil hebben zet is ze op het afgesproken datum onder de carport. Alvorens deze handeling plaats vindt wil ik mijn sleutel van de voordeur en de kluis terug hebben. Voor de rest krijgt u van mij niets.”

2.9    Bij e-mail van 25 februari 2019 16:01 uur heeft verweerder klager een lijst met inboedelgoederen gestuurd die van de dochter zijn en een lijst met zaken die de dochter in overleg met klager zou willen overnemen. Klager heeft hierop op 17:19 uur gereageerd en verweerder meegedeeld dat hij eerst de huissleutel terug wil en een borgsom van € 1.000,-.

2.10    Bij e-mail van 26 februari 2019 heeft klager verweerder “de gegevens benodigd voor de belasting” toegestuurd.

2.11    Op 19 maart 2019 heeft verweerder namens de dochter ten laste van klager conservatoir beslag laten leggen op de voormalige echtelijke woning.

2.12    Op 1 april 2019 heeft verweerder klager namens de dochter gedagvaard voor de rechtbank Den Haag tegen 17 april 2019.

2.13    Op de zitting van 17 september 2019 hebben klager en de dochter een schikking getroffen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 5 geen oplossing in der minne nagestreefd, maar direct executiemaatregelen getroffen.

b)    Verweerder heeft met betrekking tot de dagvaardingsprocedure in strijd gehandeld met gedragsregel 6.

c)    Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten. 

d)    Verweerder heeft onjuiste informatie verstrekt.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3    Klager verwijt verweerder dat hij geen oplossing in der minne heeft nagestreefd, maar direct executiemaatregelen heeft getroffen. Dat is in strijd met gedragsregel 5. Klager verwijt verweerder verder dat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 door een kansloze procedure jegens klager aanhangig te maken waardoor de verhoudingen tussen klager en zijn dochter nog verder zijn verstoord en klager onnodige proceskosten heeft moeten maken.

5.4    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder klager op 22 februari 2019 heeft aangeschreven en op diezelfde dag de voorzieningenrechter om verlof heeft gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager. Dit laatste kon en mocht verweerder doen in het belang van zijn cliënte, die vreesde dat vanwege de aanstaande verkoop van de voormalige echtelijke woning voor haar waardevolle spullen uit haar jeugd zouden verdwijnen. Verweerder heeft vervolgens pas op 19 maart 2019 beslag laten leggen. Tot die tijd was er dus de mogelijkheid om een minnelijke regeling te treffen. Dat klager daartoe bereid was is overigens niet gebleken. De raad verwijst hierbij naar de e-mail van klager aan verweerder van 25 februari 2019, waarin klager schrijft “Voor de rest krijgt u van mij niets”. Bij e-mail van 26 februari 2019 heeft klager weliswaar informatie aan verweerder verstrekt, maar die informatie betrof slechts één van de door verweerder in zijn e-mail van 22 februari 2019 genoemde punten. Anders dan klager stelt is het dus niet zo dat hij op 26 februari 2019 had voldaan aan het verzoek om informatie. Dat klager wel bereid was om ook de overige door verweerder gevraagde informatie te verstrekken, is niet gebleken.

5.5    Dat verweerder gedragsregel 6 heeft geschonden is evenmin gebleken. Zoals hiervoor al is overwogen heeft klager niet voldaan aan alle in de e-mail van verweerder van 22 februari 2019 gedane verzoeken. Verweerder heeft daarom in het belang van zijn cliënte een procedure jegens klager aanhangig gemaakt en mogen maken. Dat die procedure bij voorbaat kansloos was, is niet gebleken. Integendeel, klager en de cliënte van verweerder hebben op de zitting bij de rechtbank een schikking getroffen. Dat duidt erop dat de procedure juist niet kansloos was.

5.6    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.

Klachtonderdelen c) en d)

5.7    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.8    Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en onjuiste informatie heeft verstrekt.

5.9    De raad overweegt als volgt. In het beslagrekest heeft verweerder onder meer geschreven dat klager agressief en grensoverschrijdend gedrag vertoont en eigenaardig gedrag vertoont jegens zijn naaste familie. Verweerder heeft bij het doen van deze uitlatingen voldoende professionele distantie betracht. Hij heeft in het beslagrekest steeds vermeld dat het de mening en beleving van de dochter betrof. Dat verweerder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hetgeen hij in het beslagrekest over klager schreef onjuist was, is niet gebleken. Verweerder mocht afgaan op het feitenmateriaal dat de dochter hem verstrekte en was slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake was, is niet gebleken. Integendeel, verweerder heeft onbetwist gesteld dat de verklaringen van de dochter werden ondersteund door diverse e-mail- en tekstberichten en door verklaringen van vrienden.

5.10    Dat verweerder andere onjuiste informatie heeft verstrekt heeft klager onvoldoende onderbouwd. Dat klager een andere mening was toegedaan over de vraag of hij bereid was informatie te verstrekken aan de dochter en over de hoogte van de vordering van de dochter op klager, betekent nog niet dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt. De door klager genoemde voorbeelden betreffen door verweerder ingenomen standpunten in de civiele procedure en het had op de weg van klager gelegen om zich daartegen in die procedure te verweren. Hetzelfde geldt voor de door verweerder namens de dochter overgelegde getuigenverklaringen, die volgens klager door de dochter zijn gemanipuleerd. Voor zover klager zich er ook over beklaagt dat verweerder in het beslagrekest is uitgegaan van de helft van de nalatenschap in plaats van de helft van de helft geldt dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat dit een gedachtenfout was die later door hem recht is gezet.

5.11    De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdelen c) en d) ongegrond zijn.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.