ECLI:NL:TADRAMS:2021:119 Raad van Discipline Amsterdam 21-228/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:119
Datum uitspraak: 10-05-2021
Datum publicatie: 17-06-2021
Zaaknummer(s): 21-228/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 10 mei 2021 in de zaak 21-228/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 5 maart 2021 met kenmerk 1184747, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

Bij e-mails van 8 en 26 maart 2021, met bijlagen, zijn aanvullende stukken ontvangen van klager. Deze stukken zijn aan het klachtdossier toegevoegd. De stukken hebben de voorzitter niet tot een ander inzicht gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerder de gelegenheid te geven om op de stukken te reageren.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager vanaf 1993 bijgestaan bij diverse kwesties en verweerder heeft ten behoeve van klager al meerdere malen toevoegingen verkregen.

1.2    Klager is musicus en componist.

1.3    In juli 2014 is klager verhuisd naar een verzorgingshuis, waar hij een appartement huurde, gebruik kon maken van zorg en van de mogelijkheden om te musiceren en componeren. Klager heeft een huur- en zorgovereenkomst gesloten. Een geschil over deze overeenkomst vormde aanleiding voor deze klacht.

1.4    Op 23 november 2014 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:

“(…) De informatie, die jij mij over het PGB stuurde was algemeen van aard; per 1-1-2015 krijgen mensen het PGB niet meer op de eigen rekening gestort. De uitbetaling loopt via de Sociale Verzekeringsbank. Er wordt dan uitbetaald op vertoon van facturen, overeenkomsten e.d. Dat heet: trekkingsrecht. De achterliggende bedoeling is misbruik tegen te gaan en meer inzicht te krijgen op de kwaliteit van ingekochte zorg. Het betekent wel, dat een “creatieve besteding” niet tot de mogelijkheden behoort. Tegenover iedere betaling aan een zorgverlener staat een zorgovereenkomst en factuur.

Voor jou is van belang, dat (voor zover ik kan nagaan) alle geïndiceerde zorg nu “in natura” krijgt in het [verzorgingshuis]. Soms is het mogelijk weer een scheiding te maken tussen wonen en zorg. Je huurt dan een appartement in de instelling en koopt zorg in (meestal van diezelfde instelling). Daarom is van belang te weten wat jij zou betalen voor jouw woonruimte. Dat bedrag moet worden betaald vanuit jouw AOW/pensioen. Als je weet, wat dat kosten weet je ook wat je van inkomen overhoudt. Een PGB kan je dan besteden aan de inkoop van zorg. Dan is weer van belang te weten wat die zorg zou moeten gaan kosten. (…)”

1.5    Klager heeft de hiervoor weergegeven e-mail van 23 november 2014 naar de directeur van het verzorgingshuis gestuurd. Uit het dossier blijkt niet wanneer.

1.6    Na enige tijd is de wijze waarop klager de kosten voor het verzorgingshuis (huur- en zorgkosten) financierde gewijzigd op de grond dat klager bij de aanvankelijke wijze van financiering onvoldoende leefgeld overhield.

1.7    Vanaf mei 2016 werd een deel van de kosten van klager niet meer vergoed door de SVB. Omdat klager deze kosten ook zelf niet betaalde, heeft het verzorgingshuis hem op 21 november 2016 gedagvaard. De strekking van de vordering was beëindiging van de huurovereenkomst, althans beëindiging van de bewoning door klager, en veroordeling van klager tot betaling van de achterstallige kosten.

1.8    Op 28 december 2016 heeft mr. T, kantoorgenoot van verweerder, namens klager een conclusie van antwoord en eis in reconventie ingediend. In de conclusie is, in de kern, de stelling ingenomen dat het verzorgingshuis klager in de veronderstelling heeft gebracht dat zijn verblijfskosten voldaan konden worden uit een persoonsgebonden budget. Later bleek dat echter niet te kunnen. Als klager hiervan op de hoogte was geweest had hij niet ingestemd met de gemaakte afspraken en aldus is namens klager een beroep gedaan op dwaling. In de conclusie is in dit verband gewezen op de zorgbehoefte van klager als gevolg van psychiatrische problemen. In de conclusie is, subsidiair, verweer gevoerd tegen de door het verzorgingshuis gevorderde kosten. In reconventie is vernietiging van de huur- en zorgovereenkomst gevorderd.

1.9    Op 12 april 2017 is de zaak mondeling behandeld bij de kantonrechter. Klager was bij de zitting aanwezig, vergezeld van verweerder en mr. T. Het proces-verbaal van de zitting vormt onderdeel van het klachtdossier. Uit het proces-verbaal blijkt dat verweerder en klager op de zitting het woord hebben gevoerd. Beiden hebben, zakelijk weergegeven, gemotiveerd naar voren gebracht dat klager enerzijds niet voldoende in staat was om te overzien waarmee hij instemde en anderzijds dat hij niet goed is voorgelicht door het verzorgingshuis.

1.10    Bij vonnis van 31 mei 2017 heeft de kantonrechter de vordering van klager tot vernietiging van de overeenkomst afgewezen en de vorderingen van het verzorgingshuis tot ontbinding van de overeenkomst en tot betaling toegewezen.

1.11    Op 23 juni 2017 is namens het verzorgingshuis executoriaal beslag gelegd ten laste van klager.

1.12    Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Het hoger beroep is gericht op de vaststelling van feiten door de kantonrechter, de afwijzing van het beroep op vernietiging en de vaststelling van de omvang van de achterstallige betalingen. Bij arrest van 3 december 2019 heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

1.13    Op 22 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Door de slechte rechtsbijstand van verweerder heeft klager de procedure die het verzorgingshuis tegen hem had aangespannen verloren. 

b)    Verweerder heeft belangrijke documenten en belangrijke argumenten niet gebruikt.

c)    Verweerder heeft mr. Silvia Tromp van de zaak afgehaald.

d)    Verweerder heeft klager geadviseerd om geen cassatie in te stellen.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De voorzitter zal de klachten van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.

4.2    De voorzitter wijst er verder op dat de tuchtrechter gaat niet over in het onderliggende geschil ingenomen standpunten en over het door rechters gegeven oordeel over het onderliggende geschil. De tuchtrechter oordeelt evenmin over gedragingen van een wederpartij, in dit geval het verzorgingshuis, en de beweegredenen van die wederpartij om een procedure in te stellen. Het over dit alles door partijen over en weer gestelde zal daarom niet nader worden besproken.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klager heeft gesteld dat verweerder bij aanvang van de zittingen bij de kantonrechter en het gerechtshof heeft meegedeeld dat hij en klager elkaar al lang kennen en elkaar daarom tutoyeren. Dit leverde volgens klager op dat de beide instanties hem “als querulant hebben geïnterpreteerd” en het verzorgingshuis “liever lieten winnen”.

4.4    De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om een toelichting te geven op zijn relatie met zijn cliënt. Daargelaten dat niet aannemelijk is dat de mededeling van verweerder de rechters heeft beïnvloed, is de mededeling niet onbetamelijk of onzorgvuldig jegens klager. Klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.5    De voorzitter heeft ook overigens geen grond om aan te nemen dat de bijstand van verweerder aan klager ondermaats was. De voorzitter heeft kennis kunnen nemen van een groot deel van het procesdossier in het onderliggende huurgeschil en leidt hieruit af dat verweerder behoorlijke rechtsbijstand heeft verleend aan klager. Ook in zoverre is klachtonderdeel a kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6    Klager heeft gesteld dat uit verschillende omstandigheden en documenten blijkt dat zijn verblijf in het verzorgingshuis tijdelijk was. Verweerder was daarvan op de hoogte, maar heeft dit niet als argument naar voren gebracht, zodat ook geen beroep is gedaan op de (juridische) implicaties van tijdelijk verblijf.

4.7    Verweerder heeft aangevoerd dat er geen sprake was van tijdelijk verblijf en dat er daarom ook geen grond was om dit in de procedure aan te voeren.

4.8    Naar het oordeel van de voorzitter geven de stellingen en bijlagen in het klachtdossier geen steun aan de stelling van klager dat sprake was van tijdelijke bewoning. De voorzitter wijst er in het bijzonder op dat in de twee brieven van de psychiater, waarnaar klager verwijst, niet wordt gesproken over tijdelijk verblijf in het verzorgingshuis. De voorzitter laat daarbij in het midden of het standpunt van een psychiater van doorslaggevende betekenis kan zijn bij beantwoording van de vraag of bewoning tijdelijk is. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.9    Volgens klager hebben de kantonrechter en het gerechtshof aan verweerder gevraagd of hij wilde reageren op het betoog van de zijde van het verzorgingshuis. In beide gevallen heeft verweerder nagelaten te reageren.

4.10    De voorzitter stelt op basis van het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter vast dat verweerder bij die gelegenheid de standpunten van klager gemotiveerd naar voren heeft gebracht en daarmee het standpunt van het verzorgingshuis heeft weersproken. De voorzitter heeft op basis van het proces-verbaal geen grond om aan te nemen dat verweerder op de zitting bij de kantonrechter is tekortgeschoten. Klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

4.11    De stelling dat verweerder tijdens de zitting bij het gerechtshof de standpunten van klager onvoldoende voor het voetlicht heeft gebracht heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

4.12    Klager heeft gesteld dat hij het vermoeden heeft dat de procedure van het verzorgingshuis een wraakprocedure is, omdat klager, zakelijk weergegeven, op de voorgrond trad met zijn verzet tegen de door het verzorgingshuis geplande nieuwbouw. Verweerder was hiervan op de hoogte, maar heeft dit genegeerd.

4.13    De voorzitters stelt voorop dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat klager dit punt tijdens de procedure tegen het verzorgingshuis met verweerder heeft besproken. Daar komt bij dat het een advocaat vrij staat om vermoedens over de persoonlijke beweegredenen van een wederpartij bij het voeren van een procedure niet aan de rechter voor te leggen. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder op dit punt niet tekortgeschoten en klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel c)

4.14    Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder hem benadeeld heeft door de zaak (gedeeltelijk) niet bij mr. T onder te brengen.

4.15    Verweerder heeft aangevoerd dat mr. T en hij de taken hebben verdeeld in het dossier van klager. Mr. T en verweerder hadden beiden contact met klager over verschillende onderwerpen. Klager was op de hoogte van de taakverdeling en heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Mr. T en verweerder hebben klager vergezeld naar de zittingen bij de kantonrechter en het gerechtshof. In overleg met klager heeft verweerder bij de zittingen het woord gevoerd.

4.16    Klager heeft het verweer niet, althans niet gemotiveerd weersproken. De voorzitter heeft gelet daarop geen grond om aan te nemen dat klager door de rolverdeling tussen verweerder en mr. T in zijn belangen is geschaad. De voorzitter heeft ook geen grond om aan te nemen dat verweerder de behandeling van (gedeeltes van) de zaak ten onrechte heeft weggehouden bij mr. T en dat verweerder daarmee bovendien de belangen van klager heeft geschaad. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel d)

4.17    Verweerder heeft aangevoerd dat hij het arrest van het gerechtshof met klager besproken heeft. Klager wilde cassatie instellen. Verweerder heeft uitgelegd hoe dat gaat en wat de mogelijkheden, beperkingen en kosten zijn. Volgens verweerder heeft klager vervolgens zelf contact opgenomen met een cassatieadvocaat. Klager heeft vervolgens afgezien van het instellen van cassatie.

4.18    Klager heeft het verweer van verweerder niet gemotiveerd weersproken.

4.19    Het over en weer gestelde geeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerder is tekortgeschoten in zijn advisering over het instellen van cassatie. Klachtonderdeel d is daarom kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.20    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.