ECLI:NL:TADRAMS:2021:10 Raad van Discipline Amsterdam 20-398/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:10
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 21-01-2021
Zaaknummer(s): 20-398/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. De raad heeft op grond van de dossierstukken en de verklaringen van klager en verweerder geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 januari 2021

in de zaak 20-398/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 juli 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerder

gemachtigde: mr. P. Hopman

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 28 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 802675/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 13 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 6 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift dezelfde dag ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 30 november 2020. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager op zitting overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen en van de e-mail van klager van 13 november 2020 met bijlagen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, samengevat en zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Volgens klager heeft de voorzitter de klacht op grond van onjuiste feiten en een onjuiste toetsingsnorm als kennelijk ongegrond afgewezen. In dat verband stelt klager dat de voorzitter zijn zwakke positie ten opzichte van verweerder heeft miskend en de wettelijke bepalingen in artikel 3:44 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) over bedreiging heeft gepasseerd. Klager heeft de raad in zijn verzetschrift verzocht te oordelen of verweerder door verzending van zijn e-mail van 1 maart 2019 aan klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook heeft klager de raad verzocht een principiële uitspraak te doen over het volgens klager door verweerder gepleegde bedrog door valselijk op gemaakte documenten aan de rechtbank over te leggen. 

2.2    Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3.2    Omdat klager niet heeft toegelicht van welke onjuiste feiten de voorzitter in haar beslissing volgens hem is uitgegaan, verwijst de raad voor de vaststaande feiten ook naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad heeft op grond van de dossierstukken en de verklaringen van klager en verweerder geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Het is de raad niet gebleken dat de voorzitter in haar beslissing van een onjuiste toetsingsnorm of onjuiste feiten is uitgegaan. Ook is het de raad niet gebleken dat de voorzitter de zwakke positie van klager ten opzichte van verweerder als advocaat heeft miskend. Het moge zo zijn dat klager zich door verweerders bericht(en) bedreigd heeft gevoeld, maar de raad is van oordeel dat verweerder enkel aan klager heeft geschetst wat de volgende stappen van zijn cliënte zullen zijn. Verder is het aan de civiele rechter om te oordelen of verweerder, zoals klager heeft gesteld, vervalste documenten heeft overgelegd. De raad kan daar geen uitspraak over doen. De raad is dan ook van oordeel dat de verzetgronden van klager niet slagen. De voorzitter heeft de klacht in haar beslissing dus terecht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.  

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 11 januari 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.