ECLI:NL:TADRAMS:2020:86 Raad van Discipline Amsterdam 20-079/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:86
Datum uitspraak: 06-04-2020
Datum publicatie: 14-04-2020
Zaaknummer(s): 20-079/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over Gedragsregel 15. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 april 2020

in de zaak 20-079A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: E.A. van der Spek

advocaat te Rotterdam

tegen:  

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-978322 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 maart 2020. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder voert samen met zijn broer (hierna: de broer) een advocatenkantoor handelend onder de naam T advocaten. Tussen verweerder en de broer is sprake van  een samenwerkingsverband zoals vermeld in Gedragsregel 15 lid 6.

2.3    De broer heeft in 2007 namens de toenmalige echtgenote van klager (hierna: de ex-echtgenote) een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Klager heeft in die procedure een akte van referte ondertekend. Zijn handtekening is door verweerder gelegaliseerd. Klager en de ex-echtgenote hebben een echtscheidingsovereenkomst op 18 maart 2008 ondertekend. De broer heeft de belangen van zowel klager als de ex-echtgenote behartigd. Op 15 juni 2008 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.4    Klager en de ex-echtgenote waren gezamenlijk eigenaar van een woning. Klager is na de echtscheiding in de woning blijven wonen. In de echtscheidingsovereenkomst zijn over  de woning onder meer de volgende afspraken gemaakt:

“5.     bezittingen

echtelijke woning

(…) Aangezien de hierna genoemde hypotheekschuld op de woning hoger is dan de waarde, komen partijen overeen dat de eigendom van de woning nog gedurende tenminste twee jaar, waarschijnlijk vier jaar onverdeeld blijft. De vrouw verkrijgt gedurende ten hoogste twee jaar het alleen gebruiksrecht van de woning onder de voorwaarden zoals hierna genoemd in artikel 11 en daarna de man voor twee jaren.

(…)

8.    Schulden

a. een hypotheekschuld in twee delen bij de DSB Bank (…)

b. een schuld uit doorlopend krediet aan DSB Bank (…) . Deze schuld wordt zonder verrekening van het schuldbedrag toebedeeld aan de man.

(…)

11.5. Voorzover de woning na verloop van in totaal ten hoogste 4 jaar afwisselende bewoning door de vrouw en daarna de man, niet - uiteraard met de daarop rustende hypotheekschulden - aan de man kan worden toebedeeld, zullen partijen zorgdragen voor verkoop van de woning via een door hen gezamenlijk aan te wijzen makelaar. Een eventueel – na aftrek van de hypotheekschulden en de verkoopkosten – nog overblijvende positieve verkoop-opbrengst, zal in de eerste plaats worden aangewend voor aflossing van de overige restschuld genoemd onder 8b voor ten hoogste het dan nog openstaande bedrag en het tenslotte eventueel overblijvende deel, zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld.

Indien en voorzover de verkoopopbrengst van de woning niet toereikend is voor de volledige aflossing van de voornoemde hypotheekschulden komt het resterende schuldbedrag voor rekening van ieder der partijen voor de helft. De dan nog bestaande schuld aan de DSB Bank komt dan alleen voor rekening van de man”. 

2.5    In de echtscheidingsovereenkomst staat ook dat, indien partijen in de toekomst van mening verschillen over de interpretatie of uitvoering van de overeenkomst, zij zich elk tot een eigen advocaat zullen wenden die dan het geschilpunt eventueel aan de rechter kan voorleggen.

2.6    In 2019 heeft verweerder namens de ex-echtgenote in een kortgedingprocedure gevorderd klager te veroordelen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning. Bij vonnis van 28 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter klager veroordeeld om onder andere met de ex-echtgenote in overleg te treden over de verkoop van de woning.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het behartigen van tegenstrijdige belangen. Verweerder heeft de ex-echtgenote bijgestaan in de kortgedingprocedure, terwijl het kantoor van verweerder betrokken was bij de totstandkoming van de echtscheidingsovereenkomst tussen hem en zijn ex-echtgenote.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Tussen partijen is niet in geschil dat de broer de belangen van zowel klager als de ex-echtgenote in de echtscheidingsprocedure heeft behartigd, dat er een samenwerkingsverband bestaat tussen de broer en verweerder en dat Gedragsregel 15 van toepassing is.

5.2    Op grond van Gedragsregel 15 lid 1 onder b is het een advocaat in verband met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid niet toegestaan tegen een cliënt of een voormalig cliënt op te treden. Van deze verplichting kan een advocaat op grond van Gedragsregel 15 lid 3 alleen afwijken, indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:

a.    de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houdt daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;

b.    de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalig of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie zijn voormalig of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt en

c.    er is niet gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.

5.3.    De bescherming van de (voormalige) cliënt, zoals deze is neergelegd in Gedragsregel 15, strekt er toe de (voormalige) cliënt te beschermen tegen de advocaat die beschikt over vertrouwelijke informatie van die cliënt, ten aanzien waarvan de advocaat verplicht is tot geheimhouding. Die vertrouwensband, en daarmee het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen, zou geschaad kunnen worden als de advocaat later tegen die cliënt zou kunnen gaan optreden met gebruikmaking van vertrouwelijke informatie uit die eerdere zaak.

5.4    Verweerder stelt dat geen sprake is van dezelfde zaak zoals vermeld in 5.2 onder a, omdat de kortgedingprocedure een andere aangelegenheid betreft dan de echtscheidingsprocedure. De raad deelt dit standpunt niet. Gelet op wat in de echtscheidingsovereenkomst over de woning is opgenomen, zoals weergegeven in 2.4, is de raad van oordeel dat de kortgedingprocedure over de woning verband houdt met de echtscheidingsprocedure. Op verweerder rustte bij het aannemen van de opdracht van de ex-echtgenote een plicht te onderzoeken of sprake was van belangenverstrengeling als bedoeld in Gedragsregel 15. Dit geldt temeer nu in de echtscheidingsovereenkomst staat dat indien partijen van mening verschillen over de uitvoering ervan en niet tot een regeling kunnen komen, zij zich elk tot een eigen advocaat zullen wenden. Het betoog van verweerder ter zitting van de raad dat hij deze passage in de echtscheidingsovereenkomst niet heeft gelezen, kan hem niet baten.

5.5    Nu reeds aan de eerste voorwaarde van Gedragsregel 15 niet is voldaan kunnen de overige (cumulatieve) voorwaarden onbesproken blijven. Verweerder heeft Gedragsregel 15 geschonden door voor de ex-echtgenote in de kortgedingprocedure tegen klager op te treden. Daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht is dan ook gegrond.

 6    MAATREGEL

6.1    Gelet op wat in 5.4 en 5.5 is overwogen, acht de raad onder de onder de gegeven omstandigheden de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. P. van Lingen en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 6 april 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.