ECLI:NL:TADRAMS:2020:81 Raad van Discipline Amsterdam 19-665/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:81
Datum uitspraak: 30-03-2020
Datum publicatie: 10-04-2020
Zaaknummer(s): 19-665/A/NH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 30 maart 2020

in de zaak 19-665/A/NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 november 2019 op de klacht van:

klager

over:  

verweerster

gemachtigde mr. M. Kingma

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 1 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 26 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 18/167/603370 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 11 november 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 11 november 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Op 9 december 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 9 december 2019 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 maart 2020. Daarbij waren klager en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

-    het is niet juist dat een deel van klachtonderdeel a) te laat is ingediend. De stukken uit de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn via een WOB-verzoek pas op 8 december 2017 door het Agentschap Telecom aan klager toegezonden. De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel a) verder ten onrechte geoordeeld dat de door verweerster met derden gedeelde stukken niet voortvloeien uit de vertrouwelijkheid van de relatie met een derde.

-    ten aanzien van de beoordeling van klachtonderdeel b) geldt dat de voorzitter een onjuiste indruk heeft van de werking van artikel 1019i Rv. Het is inderdaad juist dat een dwangsomveroordeling vervalt indien de bodemprocedure niet tijdig is aangebracht. Dat is echter alleen van belang als er geen dwangsommen zijn verbeurd. Volgens verweerster is het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd dus was er geen enkele noodzaak voor de bodemprocedure.

-    bij de beoordeling van klachtonderdeel c) is de voorzitter er aan voorbij gegaan dat de betekening van het vonnis van 24 mei 2016 alleen zag op de proceskostenveroordeling en niet op de verbeurde dwangsommen; die zijn immers later aangezegd.

-    ten aanzien van de beoordeling van klachtonderdeel d) geldt dat verweerster zelf met de curator heeft gecorrespondeerd.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Daartegen komt klager in verzet niet op.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen: de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De klacht is dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij nog het volgende ten aanzien van de eerste verzetgrond. Klager stelt dat hij eerst door middel van een WOB-verzoek op 8 december 2017 op de hoogte is geraakt van de met het Agentschap Telecom gedeelde informatie en dat hij daarom wél tijdig heeft geklaagd. Klager gaat er echter aan voorbij dat de voorzitter in 4.6 van haar beslissing inhoudelijk heeft geoordeeld over het delen van informatie met het Agentschap Telecom. Klager heeft verder op de zitting van de raad verklaard dat hij wat betreft de overige door verweerster gedeelde informatie niet weet welke informatie verweerster precies heeft gedeeld. Dit maakt voor het aanvangen van de termijn van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet niet uit, nu die termijn is beginnen te lopen vanaf het moment dat klager op de hoogte is geraakt van het feit dat verweerster stukken met wederpartijen van klager dan wel zijn vennootschappen heeft gedeeld. Klager heeft niet betwist dat hij dan wel zijn vennootschappen betrokken was bij de procedures waarin de door verweerster met de (advocaten van) wederpartijen van klager dan wel zijn vennootschappen gedeelde stukken, door die wederpartijen zijn overgelegd, zodat de voorzitter er terecht van uit is gegaan dat klager daarmee uiterlijk in 2014 bekend is geworden.

4.3    Nu het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. G. Kaaij en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 30 maart 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.