ECLI:NL:TADRAMS:2020:39 Raad van Discipline Amsterdam 20-033/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:39
Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 09-03-2020
Zaaknummer(s): 20-033/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2020

in de zaak 20-033/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 16 januari 2020 met kenmerk mb/re/19-230/966942, door de raad ontvangen op 16 januari 2020, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken die aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In dat kader is klager aanvankelijk bijgestaan door mr. R en mr. N. Op 18 juli 2017 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek de zaak over te nemen.

1.2    Op 18 juli 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik begrijp nu dat de zitting niet op 24 juli, maar op 25 juli gepland staat.

Ik heb op 25 juli ’s ochtends een zitting in Den Haag. Ik kan dan onmogelijk een zitting bijwonen.

Als ik u ga bijstaan – hetgeen nog niet vast staat – dan zal er om verplaatsing van de zitting gevraagd moeten worden, waarbij ik opmerk dat het nog maar de vraag is of dat gehonoreerd wordt. Mijn ervaring is overigens dat dit wel gebeurt.

(...)

Ik ontvang graag de overige stukken, maar ik geef u ook in overweging om uw focus niet alleen op mij te richten.”

1.3    Op 18 juli 2017, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb de stukken heel snel bestudeerd.

(...)

Ik ben bereid u bij te staan, maar wil dat alleen maar doen, wanneer de zitting verplaatst kan worden en wanneer ik relatief weinig tijd hoef te besteden.”

1.4    Op 19 juli 2017 heeft verweerder zich middels een F-formulier aan de rechtbank gesteld als advocaat van klager. In de toelichting daarbij heeft verweerder het volgende vermeld:

“Er staat een zitting gepland voor 25 juli 2017 om 9.45 uur. [Klager] heeft zich gisteren tot mij gewend met het verzoek de zaak over te nemen, nadat [mr. R]/[mr. N] zich had onttrokken. Dat is recent gebeurd.

Ik heb op 25 juli om 9.45 een zitting bij de Raad van State in Den Haag. Ik kan derhalve niet op een zitting bij de rechtbank Haarlem aanwezig zijn. Daarnaast ben ik nog niet in het bezit van de laatste stukken van [advocaat wederpartij] in dit dossier.

Ik verzoek u een nieuwe datum te bepalen voor een mondelinge behandeling. De heer [advocaat wederpartij] heeft mij laten weten dat zijn cliënte niet met verplaatsing van de zitting instemt. Echter, nu ik de nieuwe advocaat van [klager] ben en ik absoluut verhinderd ben op 25 juli, moet de zitting worden verplaatst.”

1.5    Op 21 juli 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van de wederpartij, met onder meer de volgende inhoud:

“De rechtbank belde mij zojuist. De rechtbank is niet bereid om de zitting te verplaatsen.

Dit, te meer daar u bezwaar hebt geuit. Dat betekent dat cliënt hetzij niet zal verschijnen, hetzij in persoon, maar dan zal hij niet of nauwelijks gehoord worden, hetzij in allerijl nog op zoek moet naar een andere advocaat, hetgeen nagenoeg onmogelijk is.

Ik verzoek u derhalve met klem uw bezwaren nog eens te heroverwegen. Het zal onmiskenbaar zo zijn dat er vertraging optreedt, maar gelet op hetgeen thans voorligt, is een regeling ook binnen handbereik, lijkt mij.’

1.6    Op 21 juli 2017, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierdoor bericht ik u dat de rechtbank het verzoek tot het verplaatsen van de zitting niet heeft toegekend. Dit is mij telefonisch kenbaar gemaakt.

Ik heb bezwaar gemaakt, maar de medewerker van de griffie liet mij weten dat dit bezwaar ook niet gehonoreerd zal worden. Zij zou het bezwaar wel overbrengen. De rechtbank heeft de beslissing ook genomen omdat wederpartij en haar advocaat bezwaar hadden tegen verplaatsing van de zitting.

U kunt er van uitgaan dat de zitting op 25 juli 2017 doorgang zal vinden. Zoals u weet, kan ik daar onmogelijk bij zijn.

Er zijn vier opties:

? Of we zetten alles op alles om voor a.s. dinsdag een regeling te treffen.

? Of u gaat niet naar de zitting

? Of u gaat zelf naar de zitting

? Of u vindt nog een advocaat die met u mee wil/kan.

De laatste optie lijkt mij heel lastig, gelet op de vakantieperiode en gezien het feit dat de zitting al dinsdag a.s. is.

De tweede optie leidt ertoe dat de rechtbank natuurlijk maar eenzijdige informatie verkrijgt en dat kan betekenen dat er uiteindelijk in uw nadeel wordt beslist. Voor de derde optie geldt dat u eigenlijk een advocaat moet hebben, maar in de praktijk wordt daar wel een mouw aangepast. Naar ik aanneem, zal de rechtbank u gewoon in de gelegenheid stellen om het woord te doen en om te reageren. Het risico bestaat dan dat er iets gebeurt dat juridisch gezien niet goed is.

De eerste optie is natuurlijk de mooiste optie. Het gaat volgens mij nog om de alimentatie, de verkoop van de woning, de verdeling van de inboedel.

(...)

Gelet op het voorgaande zou de zaak zonder zitting afgedaan kunnen worden. Wederpartij moet dan nog wel het verzoek intrekken waarbij zij 100 euro per omgangsweekend vraagt voor het gebruik van het huis. Daar bestaat naar mijn mening geen goede grondslag voor en het is ook onredelijk.

Ik verneem graag van u welke van de vier opties u wilt volgen.”

1.7    Op 21 juli 2017, later op de dag, heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik ga naar de zitting.”

1.8    Op 25 juli 2017 heeft de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden. Klager is daarbij zonder bijstand van een advocaat verschenen.

1.9    Op 7 augustus 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een brief gestuurd aan klager, waarin is aangegeven dat het op 1 augustus 2017 ontvangen mutatieverzoek wordt afgewezen.

1.10    Op 9 augustus 2017 is door de rechtbank een beschikking gewezen. In die beschikking staat, voor zover relevant, onder meer het volgende:

“Bij F-formulier van 19 juli 2017, ingekomen op 21 juli 2017, heeft [verweerder] zich als advocaat van de man gesteld en verzocht om uitstel van de op 25 juli 2017 geplande zitting omdat hij die dag verhinderd is en hij nog niet in bezit is van de laatste door [advocaat wederpartij] ingediende stukken. De advocaat van de vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen uitstel van de zitting.

Op grond van het procesreglement wordt, wanneer de wederpartij bezwaar maakt, een verzoek om uitstel dat langer dan tien dagen na verzending van de oproep is ingediend slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert. Dat [verweerder] op 25 juli 2017 verhinderd is om bij de zitting aanwezig te zijn, is naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de belangen van de vrouw bij doorgang van de – reeds op 10 april 2017 geplande – behandeling van de zaak ter zitting op 25 juli 2017, geen klemmende reden op grond waarvan uitstel van de zitting zou moeten worden verleend. Ditzelfde geldt voor wat betreft het nog niet in het bezit hebben van de laatste stukken van [advocaat wederpartij]. Deze stukken zijn ingediend voordat [mr. N] zich had onttrokken als advocaat. Gesteld noch gebleken is dat [verweerder] niet tijdig voor de zitting – via [mr. N] dan wel via de rechtbank – over deze stukken kon beschikken en de man daardoor in zijn procesbelang is geschaad. Het verzoek van [verweerder] om uitstel is dan ook afgewezen.

De rechtbank merkt voorts op dat de man, op het moment dat hij zich tot [verweerder] wendde, reeds bekend was met het feit dat de behandeling van de zaak ter zitting op 25 juli 2017 zou plaatsvinden. Dat [verweerder] ondanks deze wetenschap zich toch heeft gesteld voor de man en hem niet heeft doorverwezen naar een andere advocaat dan wel een vervanger heeft geregeld die de man ter zitting kon bijstaan, dient voor rekening en risico van [verweerder] te komen.”

1.11    Op 28 augustus 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Met betrekking tot de procedure

(...)

Ik verzoek u mij te laten weten wanneer u naar mijn kantoor kunt komen, zodat we gericht een afspraak kunnen maken. We kunnen dan ook praten over de vraag of het zinvol is om in hoger beroep te gaan.

De toevoeging (de kosten van rechtsbijstand)

Bijgaand zend ik u – als tweede bijlage – het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 7 augustus 2017. De Raad heeft het verzoek om de toevoeging op mijn naam over te zetten, afgewezen. De Raad geeft aan dat een toevoeging niet twee keer op naam van een andere advocaat kan worden overgezet. Dat betekent dat de toevoeging op naam van uw vorige advocaat blijft staan en dat de kosten van rechtsbijstand die mijn kantoor u verleent en heeft verleend, in beginsel voor uw eigen rekening komen.

(...)

U zou bezwaar kunnen aantekenen tegen dit besluit. Dat moet dan uiterlijk op 18 september 2017 worden ingediend. Echter, nu we aan het eind van de bodemprocedure in eerste aanleg zitten (en de toevoeging al bijna kan worden ingediend) denk ik dat dit niet zoveel zin heeft.”

1.12    Bij brief van 6 september 2017 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 7 augustus 2017.

1.13    Op 13 september 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Indien ik op uw kantoor komt is het om de mogelijkheden om in hoger beroep te bespreken. U liet mij weten dat die uitspraak nog niet hebt kunnen bestuderen. Graag verneem ik van u of u dat wel al heb kunnen doen. Zo ja dan laat mij weten wanneer u mij op uw kantoor kunt ontvangen voor overleg. (...) Ter info heb ik bezwaar tegen de beschikking van de Raad voor rechtsbijstand ingediend.”

1.14    Op 13 september 2017, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:”

“Gelet op de verzoeken die over en weer zijn ingesteld, kan het volgens mij in hoger beroep alleen nog gaan om de partneralimentatie en om de verdeling van de inboedel. Ik verneem graag van u of u dat met mij eens bent, zodat we het hoger beroep gericht kunnen bespreken.”

1.15    Bij e-mail van 27 september 2017 heeft (een medewerker van de) Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat het bezwaar van klager wordt gehonoreerd en de toevoeging alsnog op naam van verweerder zal worden overgezet.

1.16    Op 2 oktober 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Op vrijdag 6 oktober 2017 aanstaande om 10.30 uur kom ik op uw kantoor om uitsluitend de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep te bespreken. Is dat goed?”

1.17    Op 2 oktober 2017, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Dank voor uw e-mail.

De afspraak staat genoteerd.”

1.18    Op 6 oktober 2017 heeft er geen bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

1.19    Op 1 november 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“De deadline voor het instellen van hoger beroep nadert.

a.    Partneralimentatie

U heeft reeds aangegeven dat u van mening bent dat het hoger beroep zich tot de partneralimentatie moet beperken. Ik ben met u eens. Graag verneem ik van u waarom u dat van mening bent. Echter, ik heb de tijd gehad om de uitspraak van de rechtbank grondig door te nemen, waarna ik tot de conclusie ben gekomen de die uitspraak in zijn integraliteit in hoger beroep vernietigd dient te worden.

b.    Ouderschapsplam:

(...)

c.    Omvang van het geding

(...)

d.    Verdeling

(...)

e.    Medewerking voor verkoop echtelijke woning (...)

(...)

f.    Onpartijdigheid van de rechtbank

(..)

g.    Afspraak voor overleg

Gezien de tijd voor het indienen van hoger beroep denk ik dat het ons niet gaat lukken om elkaar te ontmoeten voor overleg. Dit met name omdat ik alleen beschikbaar ben op vrijdags. Daarnaast heb ik beperkte middelen om te kunnen reizen. Ik stel daarom voor dat wij de situatie telefonisch (...) of via e-mail afhandelen.”

1.20    Op 1 november 2017, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Heel kort een reactie:

Partneralimentatie: dat heeft alleen maar zin als we kunnen beargumenteren dat er sprake is van inkomensverlies dat te herstellen valt. Zij kan niet meer terugkeren bij het familiebedrijf, denk ik en dat is wel de bron van de hoge inkomsten die zij tot voor kort heeft gehad.

Ouderschapsplan: geen dwaling, want er is sprake van een overeenkomst. U had dan het ouderschapsplan niet moeten tekenen. Het kan mogelijk veranderd worden, maar dan adviseer ik een aparte procedure. Dat geldt ook voor de gestelde ondermijning van het gezag. Zij moet toestemming vragen voor het mogen verhuizen met de kinderen. Dat moet in een aparte procedure. Daarbij komt dat ik niet de indruk heb dat zij ver weg gaat of zelfs de woning ook maar gaat verkopen, gelet op de familieband en de hypotheek van haar ouders.

Omvang van het geding: de rechter heeft juist niets beslist over verblijfskosten. De woning is eigendom van wederpartij en zij heeft wel degelijk verzocht om in de woning te kunnen blijven, althans zij heeft het verzoek ingediend om de woning te mogen verkopen. Om in hoger beroep te verzoeken dat u het gebruiksrecht van de woning hebt, is zinloos. Waar de kinderen zijn, is de woning ook en dat geldt al helemaal wanneer er sprake is van eigendom.

Het heeft geen enkele zin om de verkoop van de woning in hoger beroep aan de orde te stellen.

Inboedel: niemand weet waar de inboedelzaken zijn. U zegt dat wederpartij deze uit de woning heeft gehaald en zij zegt andersom hetzelfde. De rechter kon/kan er niet veel mee. Als u hard bewijs kunt leveren van de stelling dat zij de zaken heeft meegenomen, dan kunnen we daar misschien nog wat mee. Ik zou me kunnen voorstellen dat u dit laat zitten.

Partijdig of niet: de rechtbank heeft kunnen beslissen om de zitting doorgang te laten vinden. Als ik kijk naar de stukken, hetgeen is verzocht en naar de beschikking, dan is er sprake geweest van een normale afweging door de rechter. Ook als ik er zou zijn geweest, dan zou er wellicht dezelfde uitkomst zijn geweest. Met alle respect: de stukken die u nog in het geding wilde brengen, zouden dat denk ik niet anders hebben gemaakt; bovendien sloot u op het laatste moment nog een ouderschapsplan.

Kosten hoger beroep:

De laagste eigen bijdrage is 287 euro, het griffierecht 314 euro. Het kost u sowieso 601 euro. Ik ga griffierecht in ieder geval niet voorschieten dus dat moet op korte termijn betaald kunnen worden.”

1.21    Op 3 november 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Vanmiddag om 16:30 heb ik 3 keer geprobeerd u telefonisch te bereiken, maar niemand nam op. Het mij tot nu toe onduidelijk of u bereid bent om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank. Op basis van onze e-mailcorrespondenties en telefonisch ervaar ik een zekere weerstand van uw zijde. Ik benadruk het nogmaals dat niets mij zinloos lijkt om niet in hoger beroep te gaan. Het zou mij ontzettend helpen als u mij uiterlijk dinsdag 07 november 2017 a.s. uw definitieve mening geef m.b.t. het instellen van hoger beroep.”

1.22    Op 6 november 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierdoor bevestig ik ons telefoongesprek van zojuist.

We hebben gesproken over de mogelijkheden in hoger beroep. We hebben beide geconstateerd dat onze mening over het doel van het instellen van het hoger beroep en hetgeen in hoger beroep verzocht kan/moet worden, niet hetzelfde is. Het verschil van inzicht is onoverbrugbaar.

Daarop hebben we besloten dat ik niet namens u hoger beroep zal instellen. U hebt mij laten weten dat u dit zelf – zonder advocaat – wilt doen, maar ik heb u medegedeeld dat dit niet kan. U kunt zelf een beroepschrift indienen, maar het gerechtshof zal u dan een termijn stellen waarin u ervoor moet zorgen dat een advocaat het beroepschrift tekent. Als dat niet lukt, dan zult u niet-ontvankelijk worden verklaard.”

1.23    Op 22 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    bij de opdrachtbevestiging niet zijn algemene voorwaarden, noch de kantoorklachtenregeling heeft verstrekt;

b)    afwezig was op de zitting van 25 juli 2017, zonder vervanging te regelen;

c)    heeft nagelaten klemmende redenen aan te voeren bij een verzoek tot uitstel;

d)    heeft geweigerd bezwaar te maken tegen de afwijzing van een mutatieverzoek door de Raad voor Rechtsbijstand;

e)    heeft geweigerd stukken bij de rechtbank in te dienen, die van invloed hadden kunnen zijn op de beoordeling van de rechtbank;

f)    heeft geweigerd hoger beroep in te stellen op grond van een vertrouwensbreuk. 

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Preliminair verweer

4.1    Voor alle andere weren stelt verweerder zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht, nu deze geruime tijd na beëindiging van de dienstverlening door verweerder (1 jaar en drie maanden) is ingediend.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter stelt vast dat de klacht van klager ruim binnen deze termijn van drie jaar is ingediend. Voorts is onvoldoende gesteld om van een andere termijn uit te kunnen gaan. De voorzitter zal dan ook voorbij gaan aan dit preliminaire verweer van verweerder.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij bij de opdrachtbevestiging niet zijn algemene voorwaarden, noch de kantoorklachtenregeling heeft verstrekt.

4.4    Verweerder voert aan dat zijn kantoor niet verplicht was om algemene voorwaarden te hanteren. Daar is in de communicatie rond de opdracht dan ook niet naar verwezen. Het kantoor hanteert wel een klachtenregeling, maar die is – voor zover verweerder kan achterhalen – inderdaad niet aan klager verstrekt. Klager kan onmogelijk benadeeld zijn doordat aan hem niet de algemene voorwaarden en/of de kantoorklachtenregeling zijn verstrekt, aldus steeds verweerder.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft onvoldoende onderbouwd op basis waarvan op een advocaat een (tuchtrechtelijke) plicht zou rusten om algemene voorwaarden en een kantoorklachtenregeling te hanteren en te verstrekken. Daarvan is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    Klager verwijt verweerder dat hij afwezig was op de zitting van 25 juli 2017, zonder vervanging te regelen.

4.7    Verweerder voert aan dat het eerste contact met klager tot stand kwam in de ochtend van 18 juli 2017. Het was verweerder op dat moment nog niet helemaal duidelijk wanneer de zitting plaats vond. Op basis van de informatie van klager ging verweerder uit van 24 juli 2017, later bleek dat de zitting op 25 juli 2017 om 9.45 uur gepland stond. Verweerder heeft klager daarop meteen kenbaar gemaakt dat hij op die datum op dat tijdstip was verhinderd en verweerder heeft tegen die achtergrond een slag om de arm gehouden als het ging om het verlenen van zijn rechtsbijstand. Verweerder heeft klager medegedeeld dat hij hem alleen kon bijstaan wanneer de zitting verplaatst kon worden. Ter onderbouwing verwijst verweerder naar de overgelegde e-mailcorrespondentie (zie hiervoor onder randnummers 1.2 en 1.3). Vervolgens heeft verweerder contact gezocht met de advocaat van de wederpartij om te vragen of hij kon instemmen met uitstel, zodat de kans op toewijzing groter zou zijn. Dat was helaas niet het geval. Daarop heeft verweerder zich op 19 juli 2017 gesteld en om uitstel van de zitting verzocht. De rechtbank heeft op 21 juli 2017 telefonisch laten weten dat de zitting niet verplaatst zou worden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder zich nogmaals tot de advocaat van de wederpartij gewend, maar hij, althans zijn cliënte, wilde niet meewerken. Verweerder heeft klager diezelfde dag geïnformeerd en hem vier opties voorgelegd. Een van die opties was om alles op alles te zetten om een regeling te treffen voor de zitting. Een andere optie was om zelf naar de zitting te gaan. Klager heeft verweerder vervolgens op 23 juli 2019 bericht dat hij zelf naar de zitting zou gaan. Na dat bericht van klager ging verweerder ervan uit dat klager geen problemen met de gang van zaken had en met het feit dat hij zelf – en zonder bijstand van verweerder of een vervanger – op de zitting aanwezig zou zijn, aldus steeds verweerder.

4.8    De voorzitter overweegt als volgt. Uit de door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerder vanaf het moment dat hij de zaak aannam steeds duidelijk heeft aangegeven dat hij op 25 juli 2017 verhinderd was. Verweerder heeft daarop om uitstel van de zitting verzocht, hetgeen is afgewezen. Verweerder heeft klager vervolgens in overweging gegeven een andere advocaat mee te nemen naar de zitting. Klager is daar kennelijk niet op ingegaan. In het licht van al deze omstandigheden valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij afwezig was op de zitting van 25 juli 2017, zonder vervanging te regelen. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.9    Klager verwijt verweerder dat hij heeft nagelaten klemmende redenen aan te voeren bij een verzoek tot uitstel.

4.10    Verweerder voert aan dat hij in het F-formulier overeenkomstig de waarheid de redenen heeft genoemd op grond waarvan is verzocht een nieuwe zittingsdatum vast te stellen. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of dit klemmende redenen zijn of niet. Het is onduidelijk wat voor andere – klemmende – redenen er aangevoerd hadden moeten worden, aldus steeds verweerder.

4.11    De voorzitter overweegt dat niet gebleken is dat verweerder andere (klemmende) redenen had kunnen aanvoeren die tot een andere beoordeling van het verzoek tot uitstel van de zitting hadden kunnen leiden. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.12    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd bezwaar te maken tegen de afwijzing van een mutatieverzoek door de Raad voor Rechtsbijstand.

4.13    Verweerder voert aan dat de vorige twee advocaten zich wegens een vertrouwensbreuk hadden onttrokken, waardoor het allerminst vaststond dat verweerder als derde advocaat de toevoeging op zijn naam kon krijgen. Het door verweerder ingediende mutatieverzoek is dan ook door de Raad voor Rechtsbijstand bij besluit van 7 augustus 2017 geweigerd. Klager heeft vervolgens zelf bezwaar ingediend, klager heeft niet aan verweerder verzocht om dit te doen. Het bezwaar is gegrond verklaard. Klager is op geen enkele wijze en op geen enkel moment in zijn belangen geschaad, aldus steeds verweerder.

4.14    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt niet dat klager verweerder op enig moment heeft gevraagd om namens hem bezwaar te maken tegen de afwijzing van een mutatieverzoek door de Raad voor Rechtsbijstand, noch dat verweerder dit heeft toegezegd. Klager heeft onvoldoende onderbouwd op basis waarvan op verweerder desalniettemin een (tuchtrechtelijke) plicht zou rusten om dat te doen. Daarvan is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.15    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd stukken bij de rechtbank in te dienen, die van invloed hadden kunnen zijn op de beoordeling van de rechtbank.

4.16    Verweerder voert aan dat hij pas op 18 juli 2017 bij de zaak van klager betrokken raakte, dat was een week voor de zitting van 25 juli 2017. Uit de regels die van toepassing zijn op echtscheidingsprocedures vloeit voort dat tot uiterlijk de tiende dag voor de zitting nog stukken in het geding kunnen worden gebracht, derhalve tot uiterlijk 15 juli 2017. Het was derhalve niet meer mogelijk om nog nadere stukken in te dienen, aldus steeds verweerder.

4.17    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder is het begrijpelijk dat verweerder geen stukken meer heeft ingediend bij de rechtbank, en valt hem dit niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.18    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd hoger beroep in te stellen op grond van een vertrouwensbreuk. 

4.19    Verweerder voert aan dat hij aanvankelijk op 6 oktober 2017 een afspraak met klager had gemaakt om de mogelijkheid van hoger beroep te bespreken. Klager heeft die afspraak afgezegd en aangegeven dat hij nog contact zal opnemen voor een vervolguitspraak. Uiteindelijk stuurde klager pas op 1 november 2017 een e-mail met de punten waarop hij hoger beroep zou willen instellen. Verweerder heeft daarop direct gereageerd. Op 2 november 2017 hebben klager en verweerder elkaar telefonisch gesproken (op initiatief van verweerder) over de beschikking van 9 augustus 2017 en een eventueel hoger beroep. Bij e-mail van 3 november 2017 verzocht klager verweerder uiterlijk op 7 november 2017 zijn definitieve mening omtrent de haalbaarheid van het hoger beroep aan hem kenbaar te maken. Op 6 november 2017 is er weer telefonisch contact (weer op initiatief van verweerder). Tijdens dat telefoongesprek blijkt dat klager en verweerder fundamenteel van mening verschillen over hetgeen in hoger beroep aan de orde gesteld zou moeten worden. Ook blijkt tijdens dat telefoongesprek dat het meningsverschil onoverbrugbaar is. Klager en verweerder komen tot het besluit dat verweerder niet de persoon is om hoger beroep in te stellen, hetgeen verweerder bij e-mail van 6 november 2017 heeft bevestigd. Een advocaat is niet verplicht om zaken te behandelen en/of procedures te voeren waar hij niet achter staat. Voorts is in een relatie tussen een advocaat en een cliënt sprake van een vertrouwensbreuk, als één van beide partijen dit te kennen geeft. Het is uiteraard niet nodig dat de andere partij daarmee moet instemmen, wil er sprake zijn van een vertrouwensbreuk, aldus steeds verweerder. 

4.20    De voorzitter overweegt als volgt. Klager lijkt in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen en màg zich zelfs niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om op bepaalde gronden hoger beroep in te stellen als de advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, blijkt dat verweerder aan deze eisen heeft voldaan. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

4.21    Concluderend zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 2 maart 2020.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2020 verzonden.