ECLI:NL:TADRAMS:2020:279 Raad van Discipline Amsterdam 20-813/A/A 20-814/A/A 20-815/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:279
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 21-12-2020
Zaaknummer(s):
  • 20-813/A/A
  • 20-814/A/A
  • 20-815/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaten van de wederpartij kennelijk ongegrond. Gelet op het uitvoerige en met stukken onderbouwde verweer van verweerders kan niet worden vastgesteld dat verweerders “er alles aan zouden hebben gedaan” om de boel te vertragen en geen duidelijkheid te verschaffen. Klacht over kantoor van verweerders kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 7 december 2020

in de zaken 20-813/A/A, 20-814/A/A en 20-815/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 oktober 2020 met kenmerk 979203, 979204, 979212/EJH/SH, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Voorts heeft de voorzitter kennis genomen van twee e-mails van (de directie van) klaagster aan de raad van 10 november 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en de cliënten van verweerder sub 1 en verweerster sub 3 zijn verwikkeld in een geschil over de totstandkoming en de nakoming van een overeenkomst tot verkoop en levering van certificaten van aandelen in PP Groep Katwijk B.V. door klaagster aan de cliënten van verweerder sub 1 en verweerster sub 3. Klaagster wordt daarin bijgestaan door mr. P.

1.2    Bij vonnis van 13 maart 2019 heeft de rechtbank Den Haag klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.500.000,-, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten aan de cliënten van verweerder sub 1 en verweerster sub 3.

1.3    Op 14 maart 2019 heeft verweerster sub 3 een e-mail gestuurd aan de advocaat van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“U heeft ongetwijfeld kennis genomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 maart 2019. In dit vonnis is uw cliënt, [klaagster], veroordeeld tot betaling van de proceskosten ter hoogte van € 26.497,21 (waarvan € 18.785,21 in conventie en € 7.712 in reconventie).

Dit bedrag kan worden overgemaakt op (…) ten name van Stichting Derdengelden [kantoor verweerders] onder vermelding van “PP Groep Katwijk B.V. – (…)”.

Wilt u uw cliënt verzoeken om dit bedrag binnen 14 dagen te voldoen? Anders zullen eiseressen overgaan tot betekening van het vonnis.”

1.4    Op 27 maart 2019 heeft de heer R van Van Lanschot Bankiers een e-mail gestuurd aan verweerster sub 3, met onder meer de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van uw e-mail aan [mr. P] van 14 maart jl. (zie bijlage 1) heeft de directie van [klaagster] ons gevraagd om een bedrag van EUR 26.497,21 over te maken naar Derdengeldenrekening van [kantoor verweerders], met nummer (…). Zulks o.v.v. PP Groep Katwijk B.V. – (…). Wij gaan deze betaling vandaag in orde maken.

Daarnaast heeft [klaagster] ons verzocht om in het kader van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag d.d. 13 maart 2019 een bedrag van EUR 2’500’000 over te maken t.b.v. [cliënten van verweerders] (zie bijlage 2).

Omdat hierover in uw email geen mededelingen worden gedaan zou ik u willen verzoeken:

1.    Ons schriftelijk te bevestigen naar welk rekeningnummer [klaagster] het bedrag van EUR 2.500.000 dient over te maken;

2.    Schriftelijk te bevestigen dat er met deze overboeking ad EUR 2’500’000 door [klaagster] inzake bovengenoemde uitspraak bevrijdende betaald wordt aan [cliënten van verweerders].

Gezien de hoogte van het bedrag wil ik u in het kader van onze zorgplicht vragen uw schriftelijke bevestiging namens [kantoor verweerders] door twee bevoegde personen te laten ondertekenen.”

1.5    Op 28 maart 2019 heeft verweerster sub 3 bij e-mail de heer R onder meer geantwoord:

“Dank voor uw bericht. PP Groep Katwijk B.V. is blij dat te horen. Ik zal vandaag zorg dragen voor een schriftelijke bevestiging met betrekking tot de overboeking van EUR 2.500.000 en scan hiervan u per mail doen toekomen.

De proceskosten als genoemd in mijn e-mail aan [mr. P] van 14 maart jl. zijn echter niet de enige kosten die [klaagster] aan de PP Groep dient te betalen. Er is nog een aantal openstaande bedragen uit eerdere procedures. Ik zal [mr. P] vandaag berichten met een overzicht van deze kosten om na te gaan of die kosten ook met deze overboeking meegenomen kunnen worden.”

1.6    Op 28 maart 2019, later op de dag, heeft de directie van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerster sub 3, met onder meer de volgende inhoud:

“[mr. P] is een week op vacantie

Gelieve correspondentie / mails ook aan (…) en aan van landschot bankiers, [de heer R] te sturen”

1.7    Op 28 maart 2019, later op de dag, heeft verweerster een e-mail gestuurd aan mr. P, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik ontving zojuist onderstaande e-mails van uw cliënt. Gezien uw vakantie verzoekt de directie van [klaagster] daarin eventuele correspondentie ook toe te sturen aan een e-mail adres waarvan ik (n.a.v. deze laatste mail) vermoed dat het van uw cliënt is.

Aangezien het mij volgens gedragsregel 25 niet is toegestaan om uw cliënt rechtstreeks te benaderen, tenzij u hiertoe toestemming geeft, wil ik u vragen of u daarmee akkoord bent voordat ik deze adressen in kopieer.

Via de mails heb ik vernomen dat [klaagster] bereid is de genoemde proceskosten en het dividendbedrag van EUR 2.500.000 aan PP Groep te betalen. PP Groep is blij dat te horen. Ik zal vandaag zorg dragen voor een schriftelijke bevestiging waarin wordt opgenomen dat er met de overboeking ad EUR 2.500.000 door [klaagster] inzake het vonnis van 13 maart 2019 bevrijdend wordt betaald.

De proceskosten als genoemd in mijn e-mail van 14 maart jl. zijn echter niet de enige proceskosten die [klaagster] nog dient te betalen. Er is een aantal openstaande bedragen uit eerdere procedures: (…)

Bij wijze van efficiëntie zou PP Groep [klaagster] willen verzoeken deze bedragen ook door Van Lanschot te laten betalen. Ik begrijp dat u hiervoor eerst contact op moet nemen met uw cliënt. Ik zie uw reactie graag tegemoet.”

1.8    Als reactie op de e-mail genoemd onder punt 1.7 heeft verweerster een out-of-office melding ontvangen van mr. P, waarin (kort gezegd) staat dat mr. P van 26 maart 2019 tot 1 april 2019 niet op kantoor is en geen toegang heeft tot zijn e-mails, onder vermelding van een mobiel telefoonnummer.

1.9    Op 28 maart 2019, later op de dag, heeft verweerster sub 3 een e-mail gestuurd aan de directie van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik zou u graag willen berichten m.b.t. onderstaande. Echter, het is mij volgens de gedragsregels voor advocaten niet is toegestaan om de cliënt van de wederpartij (u in dit geval) rechtstreeks te benaderen. Dit kan alleen wanneer [mr. P] hiervoor toestemming geeft. Na uw reactie van vanmorgen heb ik [mr. P] per mail om een dergelijke toestemming gevraagd. Daarnaast heb ik geprobeerd om hem én zijn kantoor telefonisch te bereiken. Alles zonder succes.

Mocht u weten wie de zaak in de tussentijd van [mr. P] overneemt dan hoor ik dat graag, zodat er voor een snelle afwikkeling kan worden gezorgd.”

1.10    Op 29 maart 2019 heeft de directie van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder sub 1 en verweerster sub 3, met onder meer de volgende inhoud:

“Om een en ander in de voortgang van de betalingen, volgens het vonnis van 13 maart, in goede banen te leiden verzoekt de directie van [klaagster] dat u deze vordering betekent aan het vestigingsadres van [klaagster].

Het is bedroevend dat u de orde van advocaten misbruikt om een normale transactie mogelijk te maken. [Klaagster] zal na de vakantie van [mr. P] overwegen de deken van de orde van advocaten hierover te informeren.

De directie van [klaagster] heeft aan het kantoor [kantoor verweerders] nog twee vragen:

Vraag 1:

Kan het kantoor [kantoor verweerders] [klaagster] informatie geven inzake de witwaspraktijken van ING?

Uit krantenartikelen heeft [klaagster] vernomen dat het kantoor [kantoor verweerders] de directie van ING van onafhankelijk advies voorzien heeft. (…)

Vraag 2:

[Klaagster] roept u allen in de aanhef op uw maatschappelijke plicht te doen zodat de economie in Nederland wat meer normaal kan worden.”

1.11    Op 1 april 2019 heeft de directie van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerders, met onder meer de volgende inhoud:

“[Klaagster] heeft geconstateerd dat tot op heden, 1 april 2019, 1242 uur u nog niet gereageerd heeft op de email van 29 maart 2019 van 11.20 uur inzake de bevrijdende betaling. Deze email bevindt zich in de bijlage zodat u dit eenvoudig nogmaals kunt bekijken.

[Klaagster] sommeert de directie van [kantoor verweerders], of andere bestuurders, die bevoegd zijn voor dit soort grote transacties, zijnde € 2.5 miljoen plus om deze email van 29 maart 2019 11.20 uur vandaag, 1 april 2019 een antwoord te geven.

[Kantoor verweerders] vertraagt de betalingen zelfs onder noemer, schijnbaar, de orde van advocaten?!?

Het is [kantoor verweerders] genoeglijk bekend dat [mr. P] op vakantie is.

Mochten er door deze vertraging schades voor [cliënten van verweerders] of [klaagster] optreden dan houdt [klaagster] [kantoor verweerders] verantwoordelijk voor alle schades. Een en ander zou mogelijk wettelijke rente kunnen zijn. Met dit soort bedragen loopt dit natuurlijk behoorlijk op.

(…) Na de vakantie van [mr. P] zijn wij voornemens contact op te nemen met de deken van advocaten.

1.12    Op 1 april 2019 hebben verweerders sub 1 en 2 een brief gestuurd aan de heer R van Van Lanschot Bankiers, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik verwijs naar uw e-mail van 27 maart jl., 11:49 uur. Hieruit blijkt dat [klaagster] u heeft verzocht om in het kader van het vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 13 maart 2019 met zaak-/rolnummer (…) een bedrag van EUR 26.497,21 en een bedrag van EUR 2.500.000,- te betalen aan cliënten, (…).

Beide bedragen kunnen worden overgemaakt op (…) ten name van Stichting Beheer Derdengelden [kantoor verweerders] onder vermelding van “PP Groep Katwijk B.V. – (…)”.

Wij bevestigen dat [klaagster] met betaling van het bedrag van EUR 2.500.000,- bevrijd is van de hoofdsom als genoemd in r.o. 3.2 van het Vonnis, behoudens de daarover verschuldigde wettelijke rente, ten opzichte van cliënten.”

1.13    Op 8 april 2019 heeft mr. P een e-mail gestuurd aan (onder meer) verweerder sub 1 en verweerster sub 3, met onder meer de volgende inhoud:

“Mijn cliënte [klaagster] heeft kennelijk toch nog vragen over de juiste wijze van bevrijdende betaling conform het u bekende vonnis en zou graag vandaag nog een korte bespreking met u daarover hebben op uw kantoor met [verweerster sub 3], [verweerder sub 1] en kandidaat-notaris (…). Mocht een van genoemde personen aan de zijde van [kantoor verweerders] onverhoopt verhinderd zijn, dan wenst klaagster dit gesprek te voeren met de directie van [kantoor verweerders].”

1.14    Op 8 april 2019, later op de dag, heeft verweerster sub 3 een e-mail gestuurd aan mr. P, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals ik zojuist telefonisch met u heb besproken zijn de genoemde personen vandaag niet beschikbaar voor een dergelijk overleg. Het is ons ook niet duidelijk wat de meerwaarde van een dergelijke fysieke bespreking zou zijn. U kunt de vragen die uw cliënt heeft uiteraard per e-mail stellen. Wij kunnen eventuele onduidelijkheden dan (voor zover mogelijk) verder toelichten.

Daarnaast wenst [cliënten van verweerders] te benadrukken dat zij vorige week welwillendheid heeft getoond door een aantal extra handelingen te verrichten in een poging onzekerheden bij uw cliënt weg te nemen (i.e. extra legalisatie van de handtekeningen van partners waarvan hun bevoegdheid eenvoudig in het KvK kan worden achterhaald). Als betaling op korte termijn uitblijft is cliënte voornemens om het vonnisd.d. 13 maart 2019 ten uitvoer te leggen.”

1.15    Op 10 juli 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders dat sprake is van laakbaar handelen en mogelijke medewerking aan witwassen door verweerders en hun kantoor. Verweerders hebben er alles aan gedaan om de boel te vertragen en geen duidelijkheid te verschaffen, waardoor de kosten voor klaagster alleen maar opliepen.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt voorop dat, voor zover de klacht gericht is tegen verweerster sub 4 (het kantoor waar verweerders sub 1 t/m 3 werkzaam zijn), het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een naamloze of besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de naamloze of besloten vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat de klacht, voor zover gericht tegen verweerster sub 4, kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor zover de klacht is gericht tegen verweerders sub 1 t/m 3 is de klacht wel ontvankelijk en zal de voorzitter hierna inhoudelijk op de klacht ingaan.

4.2    Klaagster verwijt verweerders dat sprake is van laakbaar handelen en mogelijke medewerking aan witwassen. Zij stelt dat verweerders er alles aan hebben gedaan om de boel te vertragen en geen duidelijkheid te verschaffen, waardoor de kosten voor klaagster alleen maar opliepen. Ter toelichting stelt klaagster het volgende. Klaagster heeft ervoor zorg gedragen dat het uit hoofde van het vonnis van 13 maart 2019 te betalen bedrag beschikbaar kwam op een rekening bij Van Lanschot bankiers. Het werd klaagster echter niet duidelijk aan wie en op welke rekening bevrijdend betaald kon worden. Klaagsters advocaat, mr. P, heeft haar dan ook diverse keren afgeraden te betalen. Verweerster sub 3 verzocht de betaling te doen op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders onder vermelding van PP Groep Katwijk B.V., maar dit is niet klaagsters wederpartij in de procedure. Klaagster twijfelde daarom of een dergelijke betaling bevrijdend zou zijn. Mr. P adviseerde in eerste instantie alleen onder executiedreiging te betalen. Uiteindelijk werd het vonnis betekend. Al met al heeft (het kantoor van) verweerders er alles aan gedaan om de boel te vertragen en geen duidelijkheid te verschaffen. Klaagster is daarvan de dupe in verband met kosten zoals de wettelijke rente, aldus klaagster.

4.3    Verweerders hebben tegen de klacht -kort samengevat- het volgende verweer gevoerd. Op 28 maart 2019 ontving verweerster sub 3 een e-mail van (kennelijk) de directie van klaagster waarin stond dat mr. P op vakantie was en waarin werd verzocht rechtstreeks met de directie van klaagster te communiceren. Verweerders hebben klaagster duidelijk gemaakt dat het hen op grond van Gedragsregel 25 niet is toegestaan rechtstreeks met de directie van klaagster te communiceren, zonder toestemming van mr P. Diezelfde dag heeft verweerster sub 3 aan mr. P de benodigde toestemming gevraagd. Verweerster sub 3 heeft meerdere malen geprobeerd mr. P of één van zijn kantoorgenoten telefonisch te bereiken, zonder succes.  Bij brief van 1 april 2019 (zie hiervoor onder 1.12) hebben verweerders sub 1 en 2 (deze laatste uitsluitend als mede-ondertekenaar) aan de heer R bevestigd dat met de genoemde betaling op de genoemde rekening de hoofdsom bevrijdend zou zijn voldaan. Een kopie van deze bevestiging is aan mr. P gestuurd met het verzoek zijn cliënte te informeren. Verweerders stellen voorop dat verweerder sub 1 en verweerster sub 3 de belangen van hun eigen cliënten dienen. Het is derhalve niet aan verweerder sub 1 en verweerster sub 3 om klaagster duidelijk te maken dat zij op grond van het vonnis gehouden is de bedragen te betalen en dat het algemeen gebruikelijk is dat dergelijke betalingen via de derdengeldenrekening van een advocaat lopen. Verweerder sub 1 en verweerster sub 3 hebben zich in het belang van hun cliënten en met oog voor de onderlinge verhoudingen zeer welwillend opgesteld richting klaagster. Zij hebben extra handelingen verricht om klaagster in staat te stellen vrijwillig aan het vonnis te voldoen. Van onduidelijkheid met betrekking tot -of ten behoeve van wie- de betaling zou worden gedaan is nooit sprake geweest. De verwijzing naar PP Groep Katwijk B.V. kan niet tot verwarring aanleiding hebben gegeven en als dat al het geval was, had het op de weg van klaagster of haar raadsman (mr. P) gelegen er duidelijk op te wijzen dat de zorg die dit (naar nu voor het eerst wordt gesteld) opriep weg moest worden genomen. Verweerders hebben de betalingen niet doelbewust vertraagd, evenmin hebben verweerders hun medewerking verleend aan witwassen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake geweest, aldus verweerders.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het uitvoerige en met stukken onderbouwde verweer van verweerders kan niet worden vastgesteld dat verweerders “er alles aan zouden hebben gedaan” om de boel te vertragen en geen duidelijkheid te verschaffen. Hier biedt het klachtdossier geen enkel aanknopingspunt voor, integendeel, uit het klachtdossier, in het bijzonder uit de door verweerders overgelegde uitgebreide correspondentie met klaagster, volgt dat verweerders zich hebben ingespannen om de door klaagster geuite zorgen omtrent de bevrijdende betaling van het bedrag van € 2.500.000,- weg te nemen. Dat sprake is van laakbaar handelen en mogelijke medewerking aan witwassen, heeft klaagster, tegenover het verweer van verweerders, volstrekt onvoldoende onderbouwd. Voor zover de klacht is gericht tegen verweerders sub 1 t/m 3 is de klacht dan ook kennelijk ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren voor zover deze is gericht tegen verweerster sub 4, en de klacht, voor zover deze is gericht tegen verweerders sub 1 t/m 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover deze is gericht tegen verweerster sub 4, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht, voor zover deze is gericht tegen verweerders sub 1 t/m 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. Van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 7 december 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.