ECLI:NL:TADRAMS:2020:278 Raad van Discipline Amsterdam 20-812/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:278
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 21-12-2020
Zaaknummer(s): 20-812/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  7 december 2020

in de zaak 20-812/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 oktober 2020 met kenmerk 2019-1037814/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tegen zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over de verdeling van de gezamenlijk gekochte woning. Verweerder heeft namens klager op 27 februari 2019 een conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie ingediend. Nadien heeft verweerder namens klager een akte tot wijziging van eis in reconventie ingediend en een aantal producties in het geding gebracht.

1.2    Op 28 oktober 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op de comparitie hebben klager en de vrouw een schikking getroffen, die is neergelegd in een proces-verbaal.

1.3    Op 19 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft stukken te laat ingediend.

b)    Verweerder heeft niets voor klager gedaan in de rechtbank.

c)    Klager heeft een stuk moeten ondertekenen wat hij – naar achteraf bleek – niet had moeten doen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij stukken te laat heeft ingediend, dat hij in de rechtbank niets voor klager heeft gedaan en dat klager een stuk heeft moeten ondertekenen wat hij niet had moeten doen. Klager heeft deze verwijten op geen enkele manier toegelicht of feitelijk onderbouwd. Uit het verweer van verweerder leidt de voorzitter af dat verweerder de nadere onderbouwing van vorderingen in verband met materiaalkosten en gewerkte uren te laat heeft ingediend. Verweerder heeft echter onbetwist gesteld dat dit het gevolg is geweest van het feit dat hij, ondanks verzoeken daartoe, geen verdere onderbouwing van klager had ontvangen. Het heeft er echter niet toe geleid dat de vorderingen buiten beschouwing zijn gelaten, aldus verweerder. Gelet hierop valt verweerder daarvan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verder is niet gebleken dat klager onder (oneigenlijke) druk van verweerder akkoord is gegaan met de op de comparitie getroffen schikking.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 7 december 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.