ECLI:NL:TADRAMS:2020:271 Raad van Discipline Amsterdam 20-781/A/A 20-782/A/A 20-783/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:271
Datum uitspraak: 30-11-2020
Datum publicatie: 08-12-2020
Zaaknummer(s):
  • 20-781/A/A
  • 20-782/A/A
  • 20-783/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. Bij nagekomen brief hebben klagers nog gesteld dat zij hun klacht reeds eerder, op 29 augustus 2019, tijdens het dekenspreekuur hebben ingediend, maar klagers hebben dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Klagers hebben voorts nog aangevoerd dat zij, als gevolg van de hoeveelheid informatie en de beschikbaarheid van stukken, redelijkerwijs pas later kennis hebben kunnen nemen van het handelen waar de klacht betrekking op heeft. De voorzitter gaat hier niet in mee en ziet hierin geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 30 november 2020

in de zaken 20-781/A/A, 20-782/A/A en 20-783/A/A

naar aanleiding van de klachten van:

klagers

gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel

over:

verweerder

gemachtigde: mr. L.Z. Bosman

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 oktober 2020 met kenmerk EJH/YH/1000398, 1062770 en 1062768 door de raad ontvangen op 15 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 2 november 2020, alsmede van de brief van de gemachtigde van klagers aan de raad van 9 november 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In 2009/2010 hebben klagers sub 1 en 3 zich als hoofdelijk schuldenaar verbonden voor de terugbetaling van geldleningen die BB B.V. heeft verstrekt aan een aantal vennootschappen (Y B.V., T B.V. en C B.V.) waarvan klagers sub 1 en 3 (indirect) bestuurder-aandeelhouder waren. Klaagster sub 2 is de echtgenote van klager sub 1. Verweerder staat BB B.V. bij als advocaat.

1.2    Op enig moment zijn partijen overeengekomen de rentebetalingen van de leningen via de derdengeldenrekening van verweerder te laten lopen.

1.3    Op enig moment is (de rechtsopvolger van) Y B.V. failliet gegaan. In de periode 2014-2016 hebben klagers sub 1 en 3 een tweetal rekening en verantwoordingsprocedures gevoerd.

1.4    Op 16 december 2019 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft betalingen verricht van de derdengeldenrekening van zijn kantoor die niet van deze derdengeldenrekening betaald hadden mogen worden, althans waar toestemming voor gevraagd had moeten worden aan de desbetreffende rechthebbende;

b)    Verweerder heeft afschriften van zijn derdengeldenrekening overgelegd waarvan hij wist, althans had moeten weten, dat deze feitelijk onjuist waren of onjuistheden bevatten.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klachten verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Klagers verwijten verweerder dat hij betalingen heeft verricht van de derdengeldenrekening van zijn kantoor die niet van deze derdengeldenrekening betaald hadden mogen worden, althans waar toestemming voor gevraagd had moeten worden aan de desbetreffende rechthebbende. Voorts verwijten klagers verweerder dat hij afschriften van zijn derdengeldenrekening heeft overgelegd waarvan hij wist, althans had moeten weten, dat deze feitelijk onjuist waren of onjuistheden bevatten. Ter toelichting voeren klagers aan dat verweerder, blijkens de door hem in 2014/2015 tijdens de rekening en verantwoordingsprocedure overgelegde stukken, in de periode 11 april 2011 tot en met 4 maart 2014 betalingen van de derdengeldenrekening heeft verricht die niet zien op de betaling van de rente. In totaal is er een bedrag van € 244.490,254 aan kosten c.q. facturen van de derdengeldenrekening betaald die niet door klagers sub 1 en 3 te verklaren zijn, omdat deze niet zien op de betalingen van de rente op de lening. Verweerder heeft door het verrichten van deze betalingen in strijd gehandeld met de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten. Naast het eerder genoemde overzicht in de rekening en verantwoordingsprocedure in 2014/2015, heeft verweerder op 22 mei 2014 als productie in een tussen partijen aanhangige procedure een overzicht van de derdengeldenrekening ingebracht, op 27 januari 2015 een overzicht verstrekt aan de Belastingdienst, op 2 februari 2015 een overzicht toegezonden aan de (voormalig) advocaat van klager sub 1 en op 8 januari 2016 een overzicht toegezonden aan de curator in de rekening en verantwoordingsprocedure. Het saldo en de mutaties op de afschriften van de derdengeldenrekening verschillen op deze overzichten onderling, hetgeen niet het geval zou mogen zijn, aldus steeds klagers.

4.3    Verweerder voert primair aan dat de klacht van klagers niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens tijdsverloop. Alle verweten gedragingen dateren van ruim meer dan 3 jaar vóór indiening van de klacht. Klagers zijn bekend geworden met de betalingen van de derdengeldenrekening in de periode 2014-2015, en het laatste overzicht is hen op 8 januari 2016 verstrekt, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.5    Uit de klachtbrief volgt dat klagers in de periode 2014-2016 bekend zijn geworden met de betalingen. Op 8 januari 2016 zijn zij bekend geworden met het laatste overzicht. Door hierover pas op 16 december 2019 een klacht in te dienen, hebben klagers de termijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet overschreden. Bij nagekomen brief van 9 november 2020 hebben klagers nog gesteld dat zij hun klacht reeds eerder, op 29 augustus 2019, tijdens het dekenspreekuur hebben ingediend, maar klagers hebben dit standpunt onvoldoende onderbouwd. De voorzitter gaat hier dan ook aan voorbij. Klagers hebben voorts nog aangevoerd dat zij, als gevolg van de hoeveelheid informatie en de beschikbaarheid van stukken, redelijkerwijs pas later kennis hebben kunnen nemen van het handelen waar de klacht betrekking op heeft. De voorzitter gaat hier niet in mee en ziet hierin geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is de voorzitter dan ook niet gebleken. De klacht is in beide onderdelen niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, in beide onderdelen niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, in beide onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 30 november 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.