ECLI:NL:TADRAMS:2020:267 Raad van Discipline Amsterdam 20-378/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:267
Datum uitspraak: 30-11-2020
Datum publicatie: 08-12-2020
Zaaknummer(s): 20-378/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 november 2020

in de zaak 20-378/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 juli 2020 op de klacht van:

klagers

over:

verweerder

gemachtigde mr. A.E. Goossens

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 november 2019, aangevuld op 12 december 2019, heeft klager mede namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 22 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1040072/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 13 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 13 juli 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 3 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 17 augustus 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 9 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met bijlagen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.

2.2    Voorts voert klager aan dat de voorzitter uitgaat van een verkeerde (niet volledige) weergave van de feiten. Klager stelt onder meer dat hij in februari 2017 geen woning had en dat er dus geen beslag op zijn woning kan zijn gelegd, terwijl dat met zoveel woorden onder punt 1.2 van de voorzittersbeslissing staat. De woning was toen reeds overgedragen aan zijn ex-echtgenote, aldus klager.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46h Advocatenwet bepaalt dat verzet tegen de voorzittersbeslissing dient te worden ingesteld binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing en dat het verzet schriftelijk moet worden gedaan. In dit geval dateert de beslissing van de voorzitter van 13 juli 2020 en is diezelfde dag verzonden. De termijn van 30 dagen begint te lopen de dag na verzending van de beslissing, te weten 14 juli 2020 en eindigt dus op 13 augustus 2020. Het verzetschrift is op 17 augustus 2020 op de griffie binnengekomen, derhalve drie dagen te laat. Klager heeft daartegen aangevoerd dat hij het verzetschrift op 3 augustus 2020 aangetekend heeft verzonden, onder overlegging van het verzendbewijs. De raad laat in het midden of dit kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding, nu hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd niet tot een gegrond verzet kan leiden. De raad zal dat hierna nader uiteenzetten.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    De raad is van oordeel dat de aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4    Daarbij overweegt de raad nog dat niet alle naar voren gebrachte feiten behoeven te worden opgenomen in de voorzittersbeslissing. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. Voor zover het beslag dat onder punt 1.2 van de voorzittersbeslissing wordt vermeld niet op klagers woning maar op klagers voormalige woning is gelegd, die kennelijk inmiddels in eigendom was overgedragen aan zijn ex-echtgenote, geldt dat dit niet dragend is voor de beslissing en derhalve niet tot een andere uitkomst kan leiden. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten voor het overige onjuist zijn is niet gebleken, dit standpunt is onvoldoende onderbouwd.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. B. de Regt en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 30 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.