ECLI:NL:TADRAMS:2020:220 Raad van Discipline Amsterdam 20-652/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:220
Datum uitspraak: 12-10-2020
Datum publicatie: 22-10-2020
Zaaknummer(s): 20-652/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klager heeft erkend dat hij met verweerder had afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden bij klager zou declareren zodra klager de beschikking zou hebben over zijn erfdeel en als gevolg daarvan de aan klager verleende toevoeging zou worden ingetrokken. Dat verweerder klager niet heeft teruggebeld, heeft klager niet onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 oktober 2020

in de zaak 20-652/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 28 augustus 2020 met kenmerk ks/re/20-136/1107927, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 25.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen klagers vader en moeder. Bij e-mail van 8 april 2019 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In de opdrachtbevestiging staat, voor zover hier van belang:

“Met u is de (on)mogelijkheid tot gefinancierde rechtsbijstand besproken. Ik zal een verzoek bij de Raad voor Rechtsbijstand indienen ten behoeve van gesubsidieerde rechtsbijstand. Indien u in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand, dient u een eigen bijdrage te betalen. (…) Mocht dit verzoek worden afgewezen of naderhand worden ingetrokken dien ik mijn werkzaamheden bij u in rekening te brengen op basis van mijn reguliere uurtarief ad € 160,--“

1.2 In de informatiebrief bij de opdrachtbevestiging staat, voor zover hier van belang:

“Ook toetst de Raad voor Rechtsbijstand het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand nog achteraf; dit op basis van het eventuele financiële gewin dat u heeft behaald met uw zaak of vanwege het feit dat de betreffende zaak niet onder gesubsidieerde rechtsbijstand valt. Deze afweging kan ertoe leiden dat de toevoeging alsnog wordt ingetrokken. (…) Ook in die situatie bent u het reeds eerder genoemde particuliere uurtarief verschuldigd voor onze werkzaamheden. Uiteraard dient u dan ook rekening te houden met andere kosten dan advocaatkosten.”

1.3 Op 16 april 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aan klager verleend.

1.4 Op 20 maart 2020 heeft het kantoor van verweerder klager gewezen op de nog openstaande declaraties en hem verzocht deze te voldoen. Bij e-mail van 2 april 2020 heeft klager verweerder naar aanleiding hiervan onder meer geschreven dat was afgesproken dat hij de declaraties pas zou (kunnen) betalen na ontvangst van zijn erfdeel.

1.5 Op april 1 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.6 Bij e-mail van 2 april 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“die aanmaning heb je onterecht gehad mijn fout excuses daarvoor, we rekenen af zodra jij de nalatenschap hebt ontvangen zoals de afspraak was. We hadden na de zitting afgesproken om dat via mijn derdenrekening te laten verlopen (…) maar dat wil jij blijkbaar niet meer. Prima ik ga ervan uit dat je zodra je je erfdeel ontvangen hebt je per ommegaande mijn nota voldoet.”

1.7 Bij e-mail van 16 maart 2020 heeft de accountant van klager verweerder onder meer geschreven:

“Ik trachtte u vanmiddag te bellen echter er kwam geen verbinding tot stand.

Er is aangegeven dat de nota van ons kantoor naar u kon worden gezonden. Echter hiervoor heeft [klager] geen toestemming voor gegeven. Ik zal deze nota naar [klager] rechtstreeks sturen.

Tevens is niet aangegeven dat de nalatenschap via uw rekening zou lopen.

Kunt u aangeven waar deze toestemming naar uw mening op gebaseerd is?”

1.8 Bij e-mail van 2 april 2020 heeft verweerder de accountant van klager onder meer geschreven:

“Dat is besproken na de zitting op de rechtbank daar was [de heer B] notabene bij aanwezig als ook een vriend/begeleider van [klager] maar moet het nu anders?”

1.9 Op 15 april 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de wijze van verdeling van de nalatenschappen van wijlen de vader en moeder van klager vastgesteld.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft in strijd met de gemaakte afspraak zijn werkzaamheden bij klager gedeclareerd.

b) Verweerder heeft klager niet teruggebeld, noch gereageerd op vragen van klagers accountant.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in strijd met de gemaakte afspraken zijn werkzaamheden bij klager heeft gedeclareerd. Klager heeft echter erkend dat hij met verweerder had afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden bij klager zou declareren zodra klager de beschikking zou hebben over zijn erfdeel en als gevolg daarvan de aan klager verleende toevoeging zou zijn ingetrokken. Het kantoor van verweerder heeft klager weliswaar daarvoor, op 20 maart 2020, al een declaratie gestuurd, maar verweerder heeft erkend dat dit een fout is geweest en heeft dit ook onmiddellijk hersteld nadat hij dit constateerde. Dit is dan ook onvoldoende om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij klager niet heeft teruggebeld noch heeft gereageerd op vragen van klagers accountant. Los van de vraag dat het niet terugbellen van een cliënt door de advocaat niet in alle gevallen tuchtrechtelijk verwijtbaar is, heeft klager, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet feitelijk onderbouwd dat verweerder hem (meermaals) niet heeft teruggebeld. Uit het klachtdossier volgt verder dat verweerder wel degelijk heeft gereageerd op de brief van de accountant van klager van 16 maart 2020. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier Voorzitter

Verzonden op 12 oktober 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.