ECLI:NL:TADRAMS:2020:181 Raad van Discipline Amsterdam 20-494/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:181
Datum uitspraak: 17-08-2020
Datum publicatie: 27-08-2020
Zaaknummer(s): 20-494/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Verweerder mocht verder de beschikking door de deurwaarder laten betekenen in het belang van zijn cliënte. Dat verweerder daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 augustus 2020

in de zaak 20-494/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 6 juli 2020 met kenmerk td/re/20-097/1103424, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft in juli 2018 bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen zijn ex-partner (hierna: de vrouw) en verzocht om het gezamenlijke gezag over en een omgangsregeling met hun minderjarige dochter (hierna: de dochter). Bij verweerschrift heeft verweerder namens de vrouw een zelfstandig verzoek ingediend tot vaststelling van een door klager te betalen bedrag aan kinderalimentatie. De rechtbank heeft deze procedure afgesplitst.

1.2 De toenmalige advocaat van klager heeft nagelaten het verweerschrift tegen het verzoek om kinderalimentatie te ondertekenen, waarna verweerder de rechtbank heeft verzocht een beschikking af te geven. Omstreeks die periode is de toenmalige advocaat van klager van het tableau geschrapt. De opvolgend advocaat, mr. H, heeft zich vervolgens in de procedures namens klager gesteld en verweerder verzocht in te stemmen met het alsnog in behandeling nemen van een verweer tegen het verzoek om kinderalimentatie. Verweerder heeft daarmee namens de vrouw ingestemd. De rechtbank heeft dit echter niet toegestaan.

1.3 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 11 september 2019 heeft de rechtbank, conform het verzoek van de vrouw, bepaald dat klager met ingang van 1 september 2018 een bedrag van € 228,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen.

1.4 Mr. H heeft namens de vrouw op 27 september 2019 bij het gerechtshof (hierna: het hof) hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 11 september 2019. Op 13 november 2019 heeft verweerder namens de vrouw een verweerschrift bij het hof ingediend. Op diezelfde dag heeft verweerder mr. H per e-mail onder meer het volgende geschreven:

“Uw cliënt betaalt sinds augustus 2018 ‘vrijwillig’ € 30,- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter]. Het bedrag dat hij naar eigen zeggen op een spaarrekening stort valt daar niet onder,

De beschikking van 11 september 2019 is uitvoerbaar bij voorraad en kan ten uitvoer gelegd worden.

Voor de periode met ingang van 1 september 2018 en een bedrag van € 228,- per maand betreft dat een totaal van € 3.420,-.

Daar kan de door hem sinds augustus 2018 betaalde € 30,- per maand op in mindering gebracht worden (€ 480,-). Derhalve is opeisbaar € 2.940,-.

Ik heb met cliënte besproken dat er een mogelijkheid bestaat dat de bijdrage wordt aangepast in de beroepsprocedure.

Echter is het zelden zo dat hetgeen een onderhoudsplichtige voldoet terugbetaald hoeft te worden. Ok indien later blijkt dat het bedrag later uit valt.

Uit het namens uw cliënte verzochte bedrag van € 43,- lijkt niet naar voren te komen dat uw cliënt welwillend is een normale bijdrage te voldoen.

Cliënte is echter bereid uw cliënt tegemoet te komen.

Indien uw cliënt bereid is met ingang van september 2018 een bijdrage van € 177- te voldoen kan de verdere procedure in beroep vereenvoudigd worden afgedaan.

Het gaat om een bedrag van € 2.655,- totaal waarvan € 480,- in mindering gebracht mag worden. Derhalve € 2.175,-.

Cliënte zal dan ook de beschikking niet ten uitvoer hoeven leggen.”

1.5 Bij e-mail van 14 november 2019 heeft mr. H verweerder onder meer geschreven:

“Dank voor uw voorstel. Ik ben inmiddels in de gelegenheid geweest om kort contact te hebben met cliënt. Deze vroeg zich af of uw cliënte bereid is in te stemmen met gezamenlijk gezag, alsook een constructieve omgangsregeling, wanneer op de andere punten overeenstemming wordt bereikt.”

1.6 Verweerder heeft mr. H hierop bij e-mail van 28 november 2019 onder meer geschreven:

“Cliënte meent een zeer redelijk voorstel te hebben gedaan waartegen feitelijk weinig bezwaar kan bestaan. Toch meent uw cliënt dit moment aan te grijpen om weer over gezag en omgang te beginnen.

Het voorstel is hierbij vervallen.

Naar cliënte meent staan de onderwerpen kosten, omgang en gezag los van elkaar.

(…)

Cliënte kan de kosten voor [de dochter] niet alleen dragen. Zij ziet dan ook geen andere mogelijkheid de beschikking van 11 september jongstleden ten uitvoer te leggen. De minimale bijdrage van uw cliënt is al te lang onvoldoende om de kosten te voldoen. (…)

Ik verzoek uw cliënt, en voor zover nodig sommeer ik hem, dit laatst vermelde bedrag binnen een week na heden op het hem bekende bankrekeningnummer van cliënte over te maken.

Bij gebreke waarvan wordt de beschikking op vrijdag 6 december aanstaande bij hem betekend met daaraan verbonden de bekende aanzegging van de deurwaarder.”

1.7 Op 13 december 2019 heeft de deurwaarder de beschikking van de rechtbank van 11 september 2019 aan klager betekend met het bevel de achterstand in de betaling van de kinderalimentatie tot en met december 2019 van in hoofdsom in totaal € 3.228,- binnen twee dagen te voldoen. Klager heeft hierop een betalingsregeling getroffen met de deurwaarder.

1.8 Bij beschikking van 17 maart 2020 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 11 september 2019 vernietigd en bepaald dat klager met ingang van 7 februari 2019 een bedrag van € 191,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen.

1.9 Op 22 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft de rechtbank en het hof in strijd met de waarheid geïnformeerd.

b) Verweerder heeft klager met extra kosten opgezadeld door de beschikking van 11 september 2019 door de deurwaarder te laten betekenen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de rechtbank en het hof in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd. Volgens klager is verweerder bekend met klagers financiële positie maar heeft hij desondanks op de zitting verklaard daarvan geen kennis te hebben. Ook heeft verweerder ten onrechte verklaard dat klager een keuken heeft aangeschaft.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij de toenmalige advocaat van klager heeft gevraagd om de inkomensgegevens van klager, maar dat hij deze niet heeft gekregen. Verweerder heeft daarom een draagkrachtberekening gemaakt waarin hij het inkomen van klager heeft geschat. Dat valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Indien het door verweerder geschatte inkomen niet juist was, lag het op de weg van (de advocaat van) klager om hiertegen verweer te voeren.

4.4 Wat betreft de stelling van verweerder dat klager een keuken heeft aangeschaft geldt, zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, dat verweerder mocht afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verstrekte en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen was gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. Het valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij op de zitting heeft verklaard dat klager een keuken heeft aangeschaft. Voor zover deze stelling van verweerder onjuist was, lag het op de weg van (de advocaat van) klager om hiertegen verweer te voeren.

4.5 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.6 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij klager met extra kosten heeft opgezadeld door de beschikking van de rechtbank door de deurwaarder te laten betekenen.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder naar aanleiding van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank van 11 september 2019 en in afwachting van het hoger beroep heeft getracht met (de advocaat van) klager afspraken te maken over de door klager te betalen kinderalimentatie. Dat is niet gelukt, waarna verweerder de beschikking door de deurwaarder heeft laten betekenen. Verweerder mocht dat doen in het belang van zijn cliënte. Dat verweerder daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.

Griffier Voorzitter

Verzonden op 17 augustus 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.