ECLI:NL:TADRAMS:2020:174 Raad van Discipline Amsterdam 20-207/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:174
Datum uitspraak: 03-08-2020
Datum publicatie: 27-08-2020
Zaaknummer(s): 20-207/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Aansprakelijkstelling. Uitgangspunt is dat een advocaat een aansprakelijkstelling in beginsel zo spoedig mogelijk moet aanmelden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en dat een advocaat die aanmelding niet mag weigeren grond van zijn eigen mening dat geen sprake was een beroepsfout of van schade. Verweerder heeft in 2015 toegezegd de aansprakelijkstelling te zullen melden, maar heeft dit pas in 2017 daadwerkelijk gedaan. Verweerder heeft hierover, ondanks diverse aansporingen daartoe, onduidelijk en niet tijdig gecommuniceerd. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.  Klacht is gegrond. Maatregel van een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 augustus 2020

in de zaak 20-207/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 23 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1012245 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de videozitting van 8 juni 2020. Daarbij waren klager en verweerder digitaal aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de pleitnota van klager.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de toelichtingen van klager en verweerder ter zitting, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is in 2013 met zijn ex-partner verwikkeld geweest in een procedure tot vaststelling van een zorgregeling met zijn dochter. Verweerder heeft de ex-partner hierin bijgestaan.

2.3    Bij beslissing van 14 oktober 2014 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam geoordeeld over een klacht die klager bij de deken had ingediend over het handelen van verweerder. De raad heeft die klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing aan verweerder opgelegd.

2.4    Vervolgens heeft klager verweerder in december 2014 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen (hierna: de aansprakelijkstelling) en hem verzocht dit bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.

2.5    Op 26 januari 2015 heeft de advocaat van klager, nadat zij niets van verweerder had vernomen, haar verzoek herhaald.

2.6    Op 31 maart 2015 heeft verweerder aan klagers toenmalige advocaat bericht dat hij niet zal ingaan op het verzoek om de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar te melden, omdat hij van oordeel is dat geen sprake is van een beroepsfout dan wel schade.

2.7    In het kader van een bemiddelingsverzoek van klagers toenmalige advocaat aan de deken heeft verweerder in augustus 2015 meegedeeld de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar conform de polisvoorwaarden te zullen melden.

2.8    Op 14 maart 2017 heeft klagers toenmalige advocaat verweerder per e-mail om een kopie van de melding bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gevraagd. Verweerder heeft niet op deze e-mail gereageerd.

2.9    Vervolgens heeft klager de deken opnieuw om bemiddeling gevraagd. In het kader van dit bemiddelingsverzoek is gebleken dat verweerder de aansprakelijkstelling niet in 2015 maar pas in 2017 bij zijn verzekeraar heeft gemeld. 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij onjuiste inlichtingen heeft verschaft over het doorzenden van de aansprakelijkstelling naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, en dat hij daarover niet helder met klager heeft gecommuniceerd.

3.2    De raad zal hierna bij de beoordeling ingaan op de stellingen en stukken van klager.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft aangevoerd dat hij dacht dat de aansprakelijkstelling in 2015 gemeld was, dat hij er pas veel later achter kwam dat dit niet was gebeurd en dat hij dit in 2017 alsnog heeft gedaan. Verder heeft verweerder aangevoerd dat klager tot op heden geen schadebedrag heeft genoemd, zodat hij een beroep doet op deze uitzondering op de meldingsplicht. 

4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij onjuiste inlichtingen heeft verschaft over het doorzenden van de aansprakelijkstelling naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, en dat hij daarover niet helder met klager heeft gecommuniceerd.

5.2    Uitgangspunt is dat een advocaat een aansprakelijkstelling in beginsel zo spoedig mogelijk moet aanmelden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en dat een advocaat die aanmelding niet mag weigeren grond van zijn eigen mening dat geen sprake was een beroepsfout of van schade. In dit geval heeft verweerder, die bij beslissing van 14 oktober 2014 voor zijn handelen een waarschuwing van de raad had gekregen, in augustus 2015 aan de deken meegedeeld de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar conform de polisvoorwaarden te zullen melden, maar heeft hij dat pas in januari 2017 daadwerkelijk gedaan. Van verweerder mag verwacht worden dat hij zijn toezegging ook nakomt. Dit is dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat een slordige kantoororganisatie hier de oorzaak van is, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, maakt dit oordeel niet anders. Dat is een omstandigheid die voor risico van verweerder komt.

5.3    Uit de correspondentie die na de aansprakelijkstelling en de bemiddelingspoging van de deken is gevolgd, blijkt dat verweerder niet heeft gereageerd op het schriftelijke verzoek van klagers toenmalige advocaat van 14 maart 2017 (zie 2.8). Verder blijkt dat verweerder pas na diverse aanmaningen van de deken in 2019 heeft laten weten dat hij de aansprakelijkstelling niet in 2015 maar pas in 2017 heeft gemeld en een bewijsstuk ter zake heeft overgelegd. Door niet duidelijk over de melding bij de verzekeraar te communiceren en niet dan wel niet tijdig op verzoeken daartoe van onder meer de deken te reageren, heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een behoorlijk en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Ook dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.4    Op grond van het bovenstaande zal de raad de klacht gegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Door aanvankelijk te weigeren de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar te melden, dit pas na aandringen van de deken toe te zeggen, dit vervolgens niet conform toezegging in 2015 te doen maar pas in 2017 en over deze melding niet correct en helder te communiceren met de advocaat van klager en de deken heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarbij komt dat verweerder zich het niet nakomen van de toezegging en de slechte communicatie daarover onvoldoende lijkt te realiseren door  in zijn verweer op de klacht  en ter zitting aan te voeren dat hij niet tot het doen van een melding gehouden was. Alles bij elkaar acht de raad, mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, de maatregel van een berisping passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft  binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de  Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A. de Groot en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op                         3 augustus 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 3 augustus 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.