ECLI:NL:TADRAMS:2020:173 Raad van Discipline Amsterdam 20-461/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:173
Datum uitspraak: 03-08-2020
Datum publicatie: 27-08-2020
Zaaknummer(s): 20-461/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. In de opdrachtbevestiging die verweerder aan klager heeft gestuurd staat duidelijk dat verweerder zou proberen de kosten op de werkgever te verhalen. Dat verweerder tijdens het gesprek op 5 december 2019 iets anders tegen klager heeft gezegd, heeft verweerder betwist en heeft klager hiertegenover niet onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  3 augustus 2020

in de zaak 20-461/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 19 juni 2020 met kenmerk mb/re/20-053/1082872, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is op 5 december 2019 op het kantoor van verweerder geweest met het verzoek de aan hem door zijn werkgever voorgelegde vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van zijn slapende dienstverband (hierna: VSO) op juistheid te controleren. Verweerder heeft dat op 9 december 2019 gedaan en de werkgever namens klager gevraagd om de VSO op een tweetal punten aan te passen: een positief getuigschrift bij einde dienstverband en een bijdrage in de juridische kosten ten bedrage van € 750,- (exclusief btw en kantoorkosten).

1.2    Op 11 december 2019 heeft verweerder klager per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat, voor zover van belang:

“Honorarium

Tijdens de bespreking, stelden wij vast dat u – gelet op de door de Raad voor Rechtsbijstand gehanteerde normen – niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, en tevens dat u geen rechtsbijstandverzekering heeft die mijn kosten zou kunnen dekken. Wij spraken af dat ik de door mij te verrichten werkzaamheden bij die stand van zaken aan u zal doorbelasten tegen een vast tarief van € 750,- exclusief BTW en exclusief 6% kantoorkosten, derhalve € 961,95 inclusief kantoorkosten en BTW. Wij kwamen overeen dat ik voor u zal proberen dat de werkgever deze kosten op zich neemt in die zin dat u mijn declaratie bij de werkgever kunt indienen.”

1.3    Bij e-mail van 12 december 2019 heeft de advocaat van de werkgever verweerder meegedeeld dat de werkgever niet bereid is een bijdrage te betalen in de juridische kosten van klager. De bepaling over het positieve getuigschrift heeft de advocaat wel aangepast.

1.4    Op 12 december 2019 heeft verweerder klager de aangepaste VSO toegestuurd en een declaratie van € 750,- ex btw en kantoorkosten. Verweerder heeft dit bedrag later verminderd met € 250,-.

1.5    Op 11 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager heeft meegedeeld dat de kosten voor zijn werkzaamheden verhaald zouden worden op de werkgever, hetgeen niet het geval bleek.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij tijdens het gesprek met klager tegen hem heeft gezegd dat de kosten voor zijn werkzaamheden verhaald zouden worden op de werkgever, en dat dit achteraf niet het geval bleek.

4.2    In de opdrachtbevestiging die verweerder aan klager heeft gestuurd staat duidelijk dat verweerder zou proberen de kosten op de werkgever te verhalen. Dat verweerder tijdens het gesprek op 5 december 2019 iets anders tegen klager heeft gezegd, heeft verweerder betwist en heeft klager hiertegenover niet onderbouwd. Voor zover klager er ook over klaagt dat verweerder niets voor klager heeft gedaan is ook dat verwijt ongegrond. Verweerder heeft immers -zoals klager heeft verzocht- de VSO op juistheid gecontroleerd en voor klager bereikt dat hij een positief getuigschrift van de werkgever heeft gekregen.

4.3    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 3 augustus 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.